ECLI:NL:RBZUT:2010:BO3346

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
9 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/850372-09
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van der Mei
  • Borgerhoff Mulder
  • Van der Hooft
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schennis van de eerbaarheid in het Westenekerpark te Apeldoorn

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 9 november 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van schennis van de eerbaarheid in het Westenekerpark te Apeldoorn. De tenlastelegging betrof het tonen van de ontblote penis en masturbatie op meerdere tijdstippen tussen 8 maart 2009 en 17 juni 2009. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in deze periode zeven aangiften zijn gedaan van schennispleging, waarbij de verdachte op 17 juni 2009 door een politieagente werd betrapt. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de politieagente, die de verdachte op dat moment had gezien, geloofwaardig was en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de beschuldiging van schennis van de eerbaarheid. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de andere ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was om deze te ondersteunen. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op van twee weken, met bijzondere voorwaarden waaronder reclasseringstoezicht en een werkstraf van dertig uur. De rechtbank benadrukte het belang van behandeling en begeleiding van de verdachte om herhaling te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/850372-09
Uitspraak 9 november 2010
Tegenspraak / dip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] (Nederlandse Antillen) op [1960],
wonende te [plaats, adres].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 oktober 2010.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij (op meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 8 maart 2009 tot
en met 17 juni 2009 in het Westenekerpark te Apeldoorn,
in elk geval (telkens) op een voor het openbaar verkeer bestemde plaats in
Nederland,
de eerbaarheid heeft geschonden door (opzettelijk) zijn ontblote penis te
tonen en/of te masturberen;
art 239 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Vaststaande feiten
Er is de periode van 8 maart 2009 tot en met 17 juni 2009 door verschillende personen in totaal zevenmaal aangifte gedaan van schennis van de eerbaarheid, gepleegd in het Westenenkerpark te Apeldoorn. Deze schennisplegingen zouden hebben plaatsgevonden op: 8 maart 2009, 23 april 2009, 25 april 2009, 12 mei 2009, 15 mei 2009, 21 mei 2009 en 17 juni 2009.2
Verdachte is op 17 juni 2009 in het Westenenkerpark te Apeldoorn geweest. Verdachte heeft daar op enig moment met zijn ontblote penis uit zijn broek gestaan. Mevrouw [politieagente], een politieagente, loopt op dat moment in haar vrije tijd in dat park en ziet verdachte staan. [politieagente] houdt vervolgens verdachte aan op verdenking van schennis van de eerbaarheid en belt de politie. Wanneer de politie arriveert, draagt zij verdachte aan hen over.3
Standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de persoon is die op 23 april 2009, 25 april 2009, 12 mei 2009 en/of 15 mei 2009 schennis heeft gepleegd in het Westenenkerpark in Apeldoorn. Het openbaar ministerie heeft geëist dat verdachte van deze feiten (partieel) zal worden vrijgesproken.
Op grond van de genoemde signalementen in de aangiftes van de schennisplegingen op 8 maart 2009, 21 mei 2009 en op 17 juni 2009 én op grond van het resultaat van de fotoconfrontatie naar aanleiding van de aangifte van het feit op 21 mei 2009, acht het openbaar ministerie wél wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan schennis van de eerbaarheid op voornoemde data.
De verklaring van verdachte over het feit van 17 juni 2009, namelijk dat hij niet stond te masturberen, maar stond te plassen, acht de officier van justitie ongeloofwaardig.
Standpunt van de verdachte
De verdachte ontkent dat hij op 8 maart 2009, 23 april 2009, 25 april 2009, 12 mei 2009, 15 mei 2009 of op 21 mei 2009 in het Westenenkerpark in Apeldoorn is geweest.
Verdachte bekent dat hij op 17 juni 2009 met ontblote penis in het Westenenkerpark heeft gestaan, maar ontkent dat hij toen heeft staan masturberen of dat hij zijn ontblote penis opzettelijk heeft getoond. Verdachte stelt dat hij toen alleen maar heeft staan plassen en dat zijn penis (dus) niet stijf kan zijn geweest. [politieagente] zou dat verkeerd hebben waargenomen.
Beoordeling door de rechtbank
In de ten laste gelegde periode is zevenmaal aangifte gedaan van schennis van de eerbaarheid, gepleegd in het Westenenkerpark in Apeldoorn. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of het verdachte is geweest die daar telkens in het openbaar schennis van de eerbaarheid heeft gepleegd.
Aangeefster [politieagente] heeft verklaard verdachte op 17 juni 2009 in het Westenenkerpark in Apeldoorn te hebben gezien met zijn ontblote penis uit zijn broek.4 Zij zag dat verdachte zijn geslachtsdeel heen en weer bewoog en zich kennelijk bevredigde. Zij heeft ook verklaard dat ze zag dat hij toen een gezwollen, blijkbaar in erectie zijnde, geslachtsdeel in zijn handen had.5
De rechtbank stelt vast dat [politieagente] een gedetailleerde verklaring heeft afgelegd over wat zij heeft waargenomen. Daarbij komt dat [politieagente] heeft verklaard dat zij, op het moment dat zij verdachte zag, ongeveer drie meter van hem afstond,6 terwijl het toen, gelet op het tijdstip en de datum (16.30 uur en 17 juni 2009) nog (volop) licht moet zijn geweest.7 [politieagente] heeft dus goed kunnen waarnemen en heeft daarover gedetailleerd verklaard. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om aan de verklaring van [politieagente] te twijfelen. Dit maakt dat de rechtbank de verklaring van verdachte, namelijk dat hij (slechts) stond te plassen, onaannemelijk vindt.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 17 juni 2009 in het Westenenkerpark te Apeldoorn, in het openbaar, de eerbaarheid heeft geschonden door opzettelijk zijn ontblote penis te tonen en te masturberen.
Dezelfde aangeefster [politieagente] heeft aangifte gedaan van schennis van eerbaarheid op 8 maart 2009 in hetzelfde park. In haar aangifte van het feit op 17 juni 2009 heeft zij verklaard er 100% zeker van te zijn dat de man die zij op 17 juni 2009 heeft aangehouden, verdachte dus, dezelfde man is als de man die zij op 8 maart 2009 schennis heeft zien plegen. [politieagente] heeft de schennispleger in de aangifte over 8 maart 2009 beschreven als een blanke man. In haar aangifte over 17 juni 2009, welke over verdachte gaat, heeft zij de schennispleger beschreven als een man met een getinte huidskleur.
In dit wezenlijke verschil in signalement ziet de rechtbank aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van [politieagente] dat het om dezelfde man zou gaan. Nu er zich in het dossier geen overige bewijsmiddelen bevinden die deze verklaring van [politieagente] zouden kunnen ondersteunen, acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet bewezen dat verdachte ook op 8 maart 2009 schennis van de eerbaarheid heeft gepleegd.
Dit geldt eveneens voor het plegen van schennis op 23 april 2009. Aangever [naam 1] wijst namelijk bij een fotoconfrontatie een ander dan verdachte als dader aan. Dit maakt dat de rechtbank niet overtuigd is dat verdachte de schennispleger op 23 april 2009 is geweest. Verdachte zal daarom ook hiervan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de gepleegde schennis op 25 april 2009 bevindt zich in het dossier uitsluitend de aangifte van mevrouw [naam 2]. Op grond van het bepaalde in artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht mag de rechtbank het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet aannemen op basis van de verklaring van één getuige. Nu er zich in het dossier geen overige bewijsmiddelen bevinden die de verklaring van [naam 2] zouden kunnen ondersteunen, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het plegen van schennis op 25 april 2009.
Wat betreft de schennis gepleegd op 12 mei 2009 overweegt de rechtbank dat zowel aangeefster [naam 3] als getuige [naam 4] bij een fotoconfrontatie een ander dan verdachte aanwijzen als dader van het gebeuren op 12 mei 2009. De rechtbank zal daarom verdachte ook van dit feit vrijspreken.
De getuigen van de schennispleging op 12 mei 2009 verklaren allebei dat de schennispleger een oranje trui droeg. Ook de aangeefster en de getuige van de schennispleging op 15 mei 2009 verklaren dat de schennispleger een oranje trui droeg. De getuigen van het feit op 12 mei 2009 wijzen een ander dan verdachte als dader aan. Dit, in combinatie met de summiere beschrijvingen die zijn gegeven van de bewuste schennispleger, brengt met zich mee dat de rechtbank ook niet de overtuiging heeft dat het verdachte is geweest die op 15 mei 2009 schennis heeft gepleegd. Verdachte zal daarom ook van dit feit worden vrijgesproken.
Aangeefster [naam 5] heeft over het feit op 21 mei 2009 verklaard dat zij zag dat er die dag een man in het Westenenkerpark in Apeldoorn met zijn blote penis in zijn hand stond, waarbij die man snel en heftig aan zijn penis stond te trekken. Bij een fotoconfrontatie heeft zij de man op foto 9 aangewezen als de man die zij die dag heeft gezien en uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat verdachte tijdens de fotoconfrontatie op foto 9 stond.
De rechtbank stelt vast dat de aangifte en de herkenning middels de fotoconfrontatie te herleiden zijn tot één getuige, namelijk [naam 5]. Nu er kennelijk in het park meerdere schennisplegers actief zijn geweest in de ten laste gelegde periode en de aangifte en de uitslag van de fotoconfrontatie te herleiden zijn tot één getuige, acht de rechtbank dit onvoldoende om tot een bewezenverklaring van ten laste gelegde te komen. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de schennispleging op 21 mei 2009.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op een tijdstip in de periode van 8 maart 2009 tot en met 17 juni 2009 in het Westenenkerpark te Apeldoorn de eerbaarheid heeft geschonden door (opzettelijk) zijn ontblote penis te tonen en te masturberen.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt een behandeling bij een instelling voor geestelijke gezondheidszorg, zoals GGNet of bij een forensisch psychiatrische polikliniek, zoals Kairos of De Tender, en ook als dat inhoudt een meldingsgebod en de verplichting om mee te werken aan urinecontroles. Bij deze strafeis is de officier van justitie uit gegaan van drie bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van schennis van de eerbaarheid door in een openbaar park zijn penis te tonen en zich af te trekken. Daarbij is een vrouw die in dat park liep met deze handelingen van verdachte geconfronteerd. Het is een feit van algemene bekendheid dat het voor willekeurige voorbijgangers heel erg vervelend is en zelfs angstig kan zijn om geconfronteerd te worden met iemand die dergelijke handelingen voor hun ogen verricht. Verdachte heeft met deze gevoelens van anderen geen enkele rekening gehouden en heeft uitsluitend gehandeld ter bevrediging van zijn eigen seksuele behoefte van dat moment.
Over verdachte is namens Reclassering Nederland door de heer Kuijers een rapport opgemaakt.8 Daaruit volgt dat het recidiverisico door de reclassering als hoog wordt geschat. Zij signaleert dat de meeste leefgebieden van verdachte problematisch zijn en adviseert daarom om aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met daaraan de bijzondere voorwaarde verbonden dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt een behandeling bij een instelling voor geestelijke gezondheidszorg zoals GGNet of bij een forensisch psychiatrische polikliniek, zoals Kairos of De Tender, en ook als dat inhoudt een meldingsgebod en de verplichting om mee te werken aan urinecontroles.
Het rapport van de reclassering is opgemaakt op 19 maart 2010. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij inmiddels op vrijwillige basis gesprekken heeft gevolgd bij De Boog. De heer Kuijers is ter terechtzitting verschenen en heeft bevestigd dat verdachte bij De Boog gesprekken heeft gehad en dat het inmiddels goed met verdachte lijkt te gaan. De heer Kuijers kon echter niet bevestigen dat deze gesprekken een volledige behandeling vormden noch dat deze gesprekken inmiddels formeel waren afgerond.
Uit het strafblad van verdachte9 volgt dat hij eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld en ten tijde van het plegen van het nieuwe feit zelfs nog in de toen opgelegde proeftijd liep. Blijkbaar heeft deze eerdere veroordeling én de daarbij toen ingezette behandeling verdachte niet ervan kunnen weerhouden opnieuw een dergelijk feit te plegen.
De vraag is nu welke straf in deze, alles afwegende en gelet op alle omstandigheden van het geval, passend en geboden is. De rechtbank is van oordeel dat een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie is gevorderd, een te zware afdoening zou zijn voor het bewezenverklaarde, hoe vervelend en hinderlijk de schennispleging voor het slachtoffer ook is geweest. Zij acht een onvoorwaardelijke werkstraf passender en zij zal verdachte daarom veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 30 uren, te vervangen door 15 dagen hechtenis wanneer deze werkstraf niet of niet naar behoren zou worden verricht.
De rechtbank is, mede in het licht van de eerdere veroordeling van verdachte terzake van schennispleging, echter ook van oordeel dat in deze niet kan worden volstaan met het uitsluitend opleggen van een werkstraf. Immers, uit het rapport van de reclassering volgt dat verdachte problemen heeft op verschillende leefgebieden, voor welke problemen verdachte behandeling behoeft. Om herhaling in de toekomst te voorkomen, acht de rechtbank het noodzakelijk dat verdachte, samen met de reclassering, aan zichzelf gaat werken. Het feit dat verdachte eerder in een vrijwillig kader gesprekken bij De Boog heeft gevoerd en dat het nu beter met hem lijkt te gaan, doet daaraan niet af. Immers, nergens is gebleken dat de gesprekken met De Boog een volledige behandeling vormden. Zij zal daarom tevens aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van twee weken en daaraan de bijzondere voorwaarde verbinden dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt een meldingsgebod, het volgen van een ambulante behandeling bij een instelling voor geestelijke gezondheidszorg zoals GGNet of bij een forensisch psychiatrische polikliniek, zoals Kairos of De Tender, en ook als dat inhoudt de verplichting om mee te werken aan urinecontroles.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat rekening gehouden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57, 63 en 239 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart bewezen dat verdachte éénmaal in de tenlastegelegde periode het tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd.
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de reclassering, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, ook als dit inhoudt dat veroordeelde:
- zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet melden bij de reclassering, en hij zich daarna moet blijven melden, zo frequent als de reclassering dit nodig acht;
- zich ambulant zal laten behandelen bij een instelling voor geestelijke gezondheidszorg zoals GGNet of een forensisch psychiatrische polikliniek, zoals Kairos of De Tender;
waarbij veroordeelde zich zal houden aan de regels die hem door of namens de leiding van die instelling zullen worden gegeven;
- zijn medewerking moet verlenen aan urinecontroles op middelengebruik als ook aan de opdrachten die in het kader van het toezicht op de naleving van deze voorwaarde noodzakelijk zijn
overeenkomstig het door de reclassering opgestelde plan van aanpak.
* veroordeelt verdachte tot de navolgende taakstraf te weten:
een werkstraf gedurende 30 (dertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 15 (vijftien) dagen.
Aldus gewezen door mrs. Van der Mei, voorzitter, Borgerhoff Mulder en Van der Hooft,
rechters, in tegenwoordigheid van mr. Janssen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 november 2010.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer 2009006019-10, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Apeldoorn, gesloten en ondertekend op 25 november 2009.
2 Het stamproces-verbaal, p. 3.
3 De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 26 oktober 2010 en het proces-verbaal van aangifte van [politieagente], p. 32.
4 De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 26 oktober 2010 en het proces-verbaal van aangifte van [politieagente], p. 32.
5 Het proces-verbaal van aangifte van [politieagente], p. 32.
6 Het proces-verbaal van aangifte van [politieagente], p. 32.
7 Het proces-verbaal van aangifte van [politieagente], p. 31.
8 Reclasseringsadvies Reclassering Nederland, gedateerd 19 maart 2010, opgemaakt door E. Kuijers, reclasseringswerker.
9 Uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 19 oktober 2010.