ECLI:NL:RBZUT:2010:BO4128

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
16 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/940305-10
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Kleinrensink
  • Van der Hooft
  • Draisma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeslissing inzake het horen van getuigen en voorlopige hechtenis in strafzaak

Op 16 november 2010 heeft de Rechtbank Zutphen in de strafzaak met parketnummer 06/940305-10 een tussenbeslissing genomen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 november 2010. De rechtbank heeft het verzoek van de raadsman tot het horen van drie getuigen in behandeling genomen. De raadsman heeft verzocht om het horen van getuigen, waaronder de officier van justitie mr. M.H.L. Verwiel, en heeft daarnaast een verzoek gedaan tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis, subsidiair tot schorsing daarvan. De rechtbank heeft overwogen dat er een redelijk verdedigingsbelang bestaat voor het horen van de getuigen, en heeft het verzoek tot het horen van de getuigen “[getuige]” en Verwiel toegewezen. Echter, voor het horen van een derde getuige, wiens naam niet bekend was, heeft de rechtbank bepaald dat de raadsman de benodigde gegevens moet verstrekken aan de rechter-commissaris.

De rechtbank heeft het onderzoek in de zaak voor onbepaalde tijd geschorst, maar niet langer dan drie maanden, en de stukken in handen gesteld van de rechter-commissaris voor het horen van de getuigen. De rechtbank heeft het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis afgewezen, omdat de ernstige bezwaren en gronden voor voorlopige hechtenis nog steeds aanwezig zijn. Ook het verzoek tot schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis is afgewezen, omdat dit niet in overeenstemming is met de vluchtgevaargrond en herhalingsgronden. De rechtbank heeft de verdachte bevolen om op een nader te bepalen terechtzitting te verschijnen, met kennisgeving aan zijn raadsman en de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/940305-10
Uitspraak d.d. 16 november 2010
Tegenspraak / dip
TUSSENBESLISSING
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats op 1972],
thans verblijvende in het huis van bewaring Ooyerhoekseweg te Zutphen.
Raadsman: mr. J.P.A. van Schaik, advocaat te Veenendaal.
Onderzoek van de zaak
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 november 2010.
Procesverloop
Naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 november 2010 heeft de rechtbank te beslissen op:
- het verzoek van de raadsman tot het horen van drie getuigen;
- het primair gedane verzoek van de raadsman tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis en het subsidiair gedane verzoek tot schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Horen van getuigen
De raadsman heeft verzocht twee, wellicht drie, getuigen te doen horen door de
rechter-commissaris. Het verzoek om het horen van “[getuige]” en de officier van justitie
mr. Verwiel heeft de raadsman bij brief aan de officier van justitie Verwiel van 4 november 2010 gemotiveerd. De raadsman heeft ter zitting tevens verzocht om een open verwijzing naar de rechter-commissaris voor het eventueel horen van een derde getuige, van wie hij de naam niet kon noemen vanwege de openbaarheid van de terechtzitting. Het horen van deze getuigen is voor de verdediging met name ook van belang om aan te tonen dat er na beëindiging van het TGB-traject in oktober 2007 nog contacten zijn geweest met het TGB.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen het horen van de getuigen, omdat het verleden van verdachte in deze strafzaak zijns inziens niet ter sprake hoeft te komen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Gelet op de omstandigheid dat de raadsman het eindproces-verbaal op 2 november 2010 heeft ontvangen en de pro-formazitting een week nadien heeft plaatsgevonden, acht de rechtbank als criterium van toepassing het redelijk verdedigingsbelang, nu niet gezegd kan worden dat de verdachte door afwijzing van dit verzoek niet in zijn verdediging kan worden geschaad. Nu een redelijk verdedigingsbelang bestaat voor het horen van de getuigen “[getuige]” en Verwiel wijst de rechtbank het verzoek van de verdediging om het horen van die getuigen toe.
Ten aanzien van het verzoek om het horen van een derde niet bij name genoemde getuige is de rechtbank van oordeel dat de raadsman, indien deze bij zijn verzoek blijft, de persoons- en adresgegevens en de motivering voor het horen van deze getuige dient op te geven aan het kabinet van de rechter-commissaris belast met strafzaken. Of deze getuige wordt gehoord, wordt alsdan aan het redelijk oordeel van de rechter-commissaris overgelaten.
Beslissingen ten aanzien van de voorlopige hechtenis
De raadsman heeft op grond van artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis bepleit. Subsidiair heeft hij schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis bepleit.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen opheffing c.q. schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis. De ernstige bezwaren en gronden zijn in zijn visie nog aanwezig. Een situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is niet aan de orde, met name gelet op de justitiële documentatie van verdachte. De persoonlijke belangen van verdachte prevaleren niet boven het algemene belang.
De rechtbank zal het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis afwijzen, nu de ernstige bezwaren en de gronden voor voorlopige hechtenis, zoals die hebben geleid tot het bevel gevangenhouding nog onverkort aanwezig zijn. Daartoe verwijst de rechtbank eveneens naar de beslissingen van deze rechtbank van 28 oktober 2010 en het gerechtshof te Arnhem van 1 september 2010. De situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering doet zich ook naar het oordeel van de rechtbank thans niet voor.
Ook het verzoek tot schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis zal worden afgewezen, nu een schorsing zich niet verdraagt met de vluchtgevaargrond en de herhalingsgronden. De rechtbank is van oordeel dat, ook rekening houdende met hetgeen de raadsman verder nog ter onderbouwing van het schorsingsverzoek heeft aangevoerd, het belang van verdachte bij invrijheidstelling niet opweegt tegen het belang van de strafvordering bij voortzetting van de voorlopige hechtenis.
De rechtbank schorst het onderzoek in de zaak voor onbepaalde tijd (maar niet langer dan
3 maanden) en stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris belast met de
behandeling van strafzaken in deze rechtbank, zulks ten behoeve van het horen van de
navolgende getuigen:
“[getuige]”,
Afdeling TGB,
geen nadere gegevens bekend
en
mevrouw mr. M.H.L. Verwiel,
Officier van justitie Landelijk Parket Rotterdam,
Postbus 395,
3000 AJ Rotterdam.
In de omstandigheid dat er enige tijd zal zijn gemoeid alvorens aan het doel waarvoor de huidige schorsing van het onderzoek is bevolen, beantwoord zal kunnen zijn ziet de rechtbank een klemmende reden om deze zaak langer dan één maand aan te houden.
Beslissing
De rechtbank:
• schorst het onderzoek voor onbepaalde tijd, doch niet langer dan drie maanden;
• stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, zulks ten behoeve van het horen van voornoemde getuigen [getuige] en Verwiel;
• bepaalt onder verwijzing naar het hierboven overwogene dat de eventuele opgave van de door de verdediging gewenste derde getuige dient te worden gedaan bij het kabinet van de rechter-commissaris in deze rechtbank;
• wijst het verzoek tot opheffing van het bevel voorlopige hechtenis af;
• wijst het verzoek tot schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis af;
• beveelt de oproeping van de verdachte tegen de nader te bepalen terechtzitting met kennisgeving daarvan aan zijn raadsman en de benadeelde partijen.
Aldus gewezen door mrs. Kleinrensink, voorzitter, Van der Hooft en Draisma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Buitenhuis, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 november 2010.