RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/940182-10
Uitspraak 19 november 2010
Tegenspraak - na aanhouding verschenen / dip - oip
[verdachte],
geboren te [plaats] (Suriname) op [1973],
wonende te [plaats],
thans verblijvende in het huis van bewaring te Doetinchem.
Raadsvrouw: mr. T.F.M. Hindriks, advocaat te Hattem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 november 2010.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 mei 2010 te Apeldoorn ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander
wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan Schoenenreus BV, in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte,
- die [slachtoffer] (bij haar shirt) heeft vastgepakt/gegrepen en/of
- die [slachtoffer] naar zich heeft toegetrokken en/of
- een (schil)mes voor het gezicht van die [slachtoffer] heeft bewogen en/of aan die
[slachtoffer] heeft getoond en/of
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat zij geld moest geven en verder haar mond
moest houden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
De rechtbank acht voor het bewijs van het tenlastegelegde voorhanden de navolgende redengevende feiten en omstandigheden:
- de verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 5 november 2010;
- het proces-verbaal van aanhouding, p. 11 en p. 12;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 14;
- het proces-verbaal van aangifte, p. 21 en p. 22.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 14 mei 2010 te Apeldoorn ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld, toebehorende aan Schoenenreus BV,
- die [slachtoffer] (bij haar shirt) heeft vastgepakt/gegrepen en
- die [slachtoffer] naar zich heeft toegetrokken en
- een (schil)mes voor het gezicht van die [slachtoffer] heeft bewogen en aan die
[slachtoffer] heeft getoond en
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat zij geld moest geven en verder haar mond
moest houden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing in een winkel. Hij heeft daarbij het meisje achter de kassa vastgepakt, naar zich toe getrokken en haar bedreigd met een mes. Dit moeten angstige momenten voor haar zijn geweest en de kans is groot dat zij nog gedurende lange tijd last zal hebben van het voorval. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat de impact van dergelijke feiten op slachtoffers groot is. Verder veroorzaken feiten als deze gevoelens van angst en onrust in de maatschappij. Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat het hier gaat om een ernstig feit, waarvoor in beginsel geen andere straf passend is dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Verdachte heeft verklaard dat hij het feit niet heeft gepleegd uit financiële nood, maar slechts omdat hij "hulp" zocht. De rechtbank overweegt dat verdachte legio andere mogelijkheden tot zijn beschikking had wanneer hij om hulp had willen vragen. In plaats daarvan heeft verdachte blijkbaar ervoor gekozen een poging tot afpersing te plegen in een winkel. Verdachte heeft daarbij op geen enkele manier blijk gegeven rekening te hebben gehouden met de gevolgen van zijn "hulpvraag" voor het slachtoffer en de rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk. Verdachte had andere wegen kunnen en moeten bewandelen om zijn problemen aan het licht te brengen.
Verdachte is al vele malen vaker voor dergelijk feiten veroordeeld.2 Uit de over verdachte opgemaakte rapporten volgt dat hij op verschillende gebieden problemen heeft, voor welke problemen hij klinisch zou moeten worden behandeld.3 Ondanks dat verdachte stelt dat hij het delict heeft gepleegd omdat hij hulp zocht, weigert verdachte inmiddels elke vorm van medewerking aan een dergelijke klinische behandeling en is hij van mening dat hij het nu allemaal wel alleen af kan. Klaarblijkelijk zag de roep van verdachte om hulp, alleen op de hulp die hij zelf voor ogen had. Gelet op die houding van verdachte, ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dan aan verdachte een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de zaak wordt afgedaan door het aan verdachte opleggen van een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd door verdachte reeds eerder voor dit feit doorgebracht in verzekering en in voorlopige hechtenis, met daarbij eventueel een voorwaardelijk deel., De rechtbank acht een dergelijke afdoening echter niet aan de orde. Daarvoor acht zij het feit te ernstig en het strafblad van verdachte te aanzienlijk, terwijl de houding van verdachte tegenover een behandeling eveneens een ander oordeel in de weg staat.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, voor dit feit passend en geboden is.
In beslag genomen voorwerp
Het in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een keukenmes, betreft een voorwerp met behulp waarvan de poging tot afpersing is begaan. Dit mes is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit hiervan door verdachte, in strijd is het algemeen belang. De rechtbank zal daarom, overeenkomstig de eis van de officier van justitie, de onttrekking aan het verkeer bevelen van dit mes.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 27, 36b, 36c, 45 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
* verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaar;
* beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
* beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven mes.
Aldus gewezen door mrs. Kleinrensink, voorzitter, Davids en Feraaune,
rechters, in tegenwoordigheid van mr. Janssen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 november 2010.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer PL0625 2010069907-1, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, gesloten en ondertekend op 17 mei 2010.
2 Uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 18 mei 2010.
3 Reclasseringsadvies Reclassering Nederland, gedateerd 26 oktober 2010, opgemaakt door Hakvoort, reclasseringswerker.