RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/940228-10
Uitspraak 15 december 2010
Tegenspraak / dnip
[verdachte B],
geboren te [plaats op 1990],
woonachtig aan [adres, plaats].
Raadsman: mr. P.T. Pel, advocaat te Hattem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 december 2010.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 1 mei 2010 te Ermelo op de openbare weg, te weten op/nabij de Dirk Staalweg en/of de Stationsstraat, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
twee, althans een, gsm(s) en/of ongeveer Euro 200,=, althans een hoeveelheid
geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping
op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld
misdrijf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te
verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en)
dat verdachte en/of zijn mededader(s):
- die [slachtoffer] tegen het gezicht/hoofd en/of het lichaam heeft/hebben gestompt
en/of geslagen en/of geduwd (waardoor/waarop die [slachtoffer] op de grond is
gevallen) en/of
- die [slachtoffer] (terwijl hij op de grond lag) op/tegen het gezicht/hoofd en/of
het lichaam heeft/hebben geschopt/getrapt en/of
- de/een rits(en) van de broekzak(ken) van die [slachtoffer] heeft/hebben opengemaakt
en/of (vervolgens) in die/de broekzak(ken) heeft/hebben gevoeld en/of (uit die
broekzakken) twee, althans een, gsm(s) heeft/hebben gepakt en/of
- die [slachtoffer] zijn jas en/of schoenen heeft/hebben uitgetrokken;
hij op of omstreeks 01 mei 2010 te Ermelo met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Stationsstraat en/of de Chevallierlaan, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit
- het tegen het gezicht/hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] slaan en/of
stompen en/of duwen en/of schoppen/trappen (waardoor/waarop die [slachtoffer] op de
grond is gevallen) en/of
- het (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) op/tegen het gezicht/hoofd en/of
het lichaam van die [slachtoffer] schoppen en/of trappen en/of slaan en/of stompen
en/of
- het geven van een of meer kopsto(o)t(en) tegen het gezicht/hoofd en/of het
lichaam van die [slachtoffer];
art 141 Wetboek van strafrecht
en/of
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
De geldigheid van de dagvaarding
A. Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat het openbaar ministerie door het gebruik van de woorden "en/of"in de tenlastelegging de feiten cumulatief en alternatief aan de rechter heeft voorgelegd, waardoor de tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig is en niet voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De raadsman heeft verzocht om daarom de dagvaarding nietig te verklaren wegens innerlijke onduidelijkheid en tegenstrijdigheid.
B. Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de tenlastelegging inderdaad cumulatief en alternatief is, maar dat dit niet in strijd is met enige wettelijke bepaling. Bovendien is ter terechtzitting gebleken dat verdachte goed wist welk feit hem werd verweten. De officier van justitie stelt zich daarom op het standpunt dat de dagvaarding geldig is.
C. Beoordeling van de standpunten
De rechtbank overweegt dat de dagvaarding voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, nu deze een duidelijke opgave bevat van de verweten feiten, met vermelding van tijds- en plaatsbepalingen. Dat in de dagvaarding tussen de twee tenlastegelegde feiten de woorden "en/of' zijn opgenomen maakt dit niet anders. Verdachte heeft ter terechtzitting ook op geen enkel moment er blijk van gegeven dat hij niet wist tegen welke feiten hij zich moest verdedigen. Verdachte wist dat het ging om diefstal met geweld en om openlijk geweld, hetgeen ook volgt uit het feit dat verdachte voor beide verwijten een (afzonderlijk) standpunt heeft ingenomen.
De tenlastelegging voldoet daarmee aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht en is dus geldig. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
A. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie bij de weigering om een keuze te maken tussen een cumulatieve en een alternatieve manier van tenlastelegging, niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens strijd met de goede procesorde en/of de eisen van artikel 6 van het EVRM.
B. Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat een tenlastelegging die tegelijkertijd zowel cumulatief als alternatief is, niet in strijd is met de beginselen van goede procesorde of de eisen van artikel 6 van het EVRM.
C. Beoordeling van de standpunten
De wijze van ten laste leggen is in overeenstemming met artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Er is door deze wijze van ten laste leggen dan ook op geen enkele wijze gehandeld in strijd met de goede procesorde of artikel 6 EVRM. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Aan verdachte is onder meer tenlastegelegd dat hij diefstal met geweld heeft gepleegd jegens [slachtoffer]. De rechtbank is, evenals de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte bij deze diefstal aanwezig is geweest. Verdachte zal daarom hiervan (partieel) worden vrijgesproken.
Op zaterdag 1 mei 2009 heeft [slachtoffer] bij de politie aangifte gedaan van mishandeling door een groep jongeren, gepleegd op 1 mei 2009 in Ermelo. [slachtoffer] heeft door dit geweld diverse pijnlijke verwondingen opgelopen.2 Naar aanleiding van deze aangifte is de politie een onderzoek gestart, waarbij verdachte in beeld is gekomen.
B. Het standpunt van het openbaar ministerie
Ten aanzien van het openlijk geweld jegens [slachtoffer] stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat meerdere mensen hebben verklaard dat verdachte [slachtoffer] heeft geschopt. Naar haar oordeel heeft verdachte daarmee een wezenlijke bijdrage aan het geweld geleverd zodat het feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Dat verdachte [slachtoffer] op enig moment heeft willen helpen, zoals door de raadsman is aangevoerd, blijkt volgens de officier van justitie nergens uit.
C. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte twee trapbewegingen heeft gemaakt, maar dat hij [slachtoffer] daarbij niet heeft geraakt. Bovendien heeft verdachte juist geprobeerd om [slachtoffer] te helpen, hetgeen bijvoorbeeld ook wordt verklaard door [naam C]. Naar het oordeel van de raadsman volgt hieruit dat verdachte geen wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het openlijk geweld, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Verder heeft verdachte nog gesteld dat alle betrokkenen hem de schuld in de schoenen proberen te schuiven, zodat de verklaringen over zijn schoppen buiten beschouwing moeten worden gelaten.
D. Beoordeling van de standpunten
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de tenlastegelegde feiten uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij die avond in Ermelo is wezen stappen en dat hij daarna op straat een groep vrienden tegenkwam. De groep bestond toen in ieder geval uit verdachte (die ook wel [bijnaam] wordt genoemd), [naam A], [naam B], [naam C], [naam D] en [medeverdachte A]. Vervolgens is er in Ermelo op de Stationsstraat een vechtpartij ontstaan.3
Verdachte heeft over de vechtpartij aan de Stationsstraat verklaard dat de man, naar later bleek [slachtoffer], door meerdere mensen is geschopt en geslagen.4 Verdachte ontkent zelf geweld tegen de man te hebben gebruikt.
[medeverdachte A] heeft verklaard dat hij de man, naar later bleek [slachtoffer], een zet heeft gegeven.5 [medeverdachte A] heeft ook verklaard dat hij zag dat [naam A] de man een beuk op zijn hoofd gaf en tegen zijn been schopte ,6dat [naam B] de man met een vuist in zijn gezicht sloeg en de man tegen zijn been trapte,7 en dat verdachte de man een trap gaf.8 [medeverdachte A] heeft verder nog verklaard dat hij de man ook nog tegen zijn been heeft geschopt.9
[naam B] heeft bij de politie verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte aan de Stationsstraat de man een trap gaf en dat de man ook door [medeverdachte A] werd getrapt.10 [naam B] heeft verder verklaard dat hij zag dat [medeverdachte A] de man een kopstoot gaf.11
Ook [naam A] en [naam D] hebben bij de politie een verklaring afgelegd en zij verklaren te hebben gezien dat verdachte aan de Stationsstraat de man een trap heeft gegeven.12 [naam A] verklaart ook nog te hebben gezien dat [medeverdachte A] de man een kopstoot gaf.13
[naam C] heeft verklaard dat [medeverdachte A] de man een kopstoot heeft gegeven.14
Uit de verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting, volgt dat de man vervolgens is opgestaan en is weggelopen. De groep is toen achter hem aangelopen en op de Chevallierlaan te Ermelo is er opnieuw geweld tegen hem gebruikt.15
Verdachte heeft over de vechtpartij op de Chevallierlaan verklaard dat hij zag dat [naam A] en [medeverdachte A] de man schopten.16
Bij de politie heeft [medeverdachte A] verklaard dat [naam A] de man toen een duw heeft gegeven, waardoor de man op de grond is gevallen.17 [naam B] heeft de man vervolgens geschopt.18
[naam C] heeft bij de politie verklaard dat zij zag dat de man op de Chevallierlaan door [naam A] werd geslagen.19
Uiteindelijk is de man overeind kunnen komen en is hij weggerend. [medeverdachte A] heeft bij de politie verklaard dat hij toen nog achter de man is aangerend en de man met zijn vuist een klap in het gezicht heeft gegeven.20
De rechtbank acht op grond van bovenstaande verklaringen wettig en overtuigend bewezen dat [naam A], [naam B] en [medeverdachte A] gezamenlijk, en daarmee in vereniging, geweld jegens de man, zijnde [slachtoffer], hebben gepleegd, terwijl dit geweld als openlijk geweld kan worden gekwalificeerd. Het geweld heeft immers plaatsgevonden aan de openbare weg, namelijk aan de Stationsstraat en de Chevallierlaan.
Vervolgens gaat het er om of ook verdachte bij deze groep heeft behoord en zich met deze groep heeft schuldig gemaakt aan het openlijk geweld. Verdachte zegt dat hij wel schoppende bewegingen heeft gemaakt naar [slachtoffer], maar dat hij [slachtoffer] daarbij niet heeft geraakt. Daar staat echter tegenover dat [medeverdachte A], [naam D], [naam A] en [naam B] allemaal hebben verklaard dat zij zagen dat verdachte [slachtoffer] tegen zijn lichaam schopte.21 De rechtbank is daarbij van oordeel dat niet is gebleken dat deze mensen allemaal proberen om verdachte de schuld in de schoenen te schuiven, zoals is aangevoerd door verdachte. [medeverdachte A] belast immers niet alleen verdachte maar ook zichzelf, terwijl [naam D], [naam A] én [naam B] naast verdachte ook anderen aanwijzen als plegers van het geweld. De rechtbank ziet daarom geen reden om aan deze verklaringen te twijfelen en op grond van deze verklaringen acht zij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op de Stationsstraat [slachtoffer] heeft geschopt. Verdachte heeft daarmee een wezenlijke en significante bijdrage geleverd aan het openlijke geweld.
Verdachte heeft aan de Chevallierlaan zelf geen geweldshandelingen verricht en de rechtbank gaat, op grond van de verklaring van [naam C] (dat verdachte [slachtoffer] heeft willen helpen en daarover ruzie kreeg met [naam A]22) en de verklaring van [naam D] (dat verdachte en [naam A] ruzie hadden toen hij bij de groep aankwam23), ervan uit dat verdachte inderdaad op enig moment [slachtoffer] heeft willen helpen.
Echter, verdachte heeft over dit helpen verklaard dat hij dit op de Chevallierlaan deed, omdat [slachtoffer] weer werd getrapt en verdachte ineens vond dat het allemaal te ver ging.24 Op het moment dat verdachte het voor [slachtoffer] "op nam", was er dus alweer geweld jegens hem gebruikt. Verdachte heeft een bijdrage aan dit geweld geleverd door ná het geweld op de Stationsstraat met de groep mee te lopen naar de Chevallierlaan met het doel om daar nogmaals geweld jegens [slachtoffer] te plegen. Verdachte heeft tijdens het lopen ook tegen de rest van de groep gezegd dat hij mee zou doen als ze de man weer zouden pakken.25 Onder die omstandigheden is het feit dat verdachte op enig moment heeft geprobeerd om [slachtoffer] te helpen, niet van belang voor de bewezenverklaring. Dit is nog slechts relevant bij het bepalen van de strafmaat.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd jegens [slachtoffer] op de Stationsstraat én de Chevallierlaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 01 mei 2010 te Ermelo met anderen, op of aan de openbare weg, de Stationsstraat en de Chevallierlaan, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit
- het tegen het gezicht/hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] slaan en stompen en duwen en schoppen en trappen en/of
- het (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) op/tegen het gezicht/hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] schoppen en trappen en/ stompen en/of
- het geven van een kopstoot tegen het hoofd van die [slachtoffer].
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het openlijke geweld zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden geheel voorwaardelijk met daarbij de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd van twee jaren zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt een meldingsverplichting en het volgen van de leefstijltraining. Daarnaast heeft zij gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd door verdachte reeds eerder voor dit feit in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte zijn leven op orde heeft en dat hij werk en een zinvolle dagbesteding heeft. Ook heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte een positieve en meewerkende houding heeft ten opzichte van de reclassering, hetgeen ook blijkt uit het feit dat verdachte reeds de COVA-training heeft afgerond. De raadsman heeft verzocht om onder die omstandigheden aan verdachte uitsluitend een voorwaardelijke straf op te leggen.
De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte heeft zich met zijn toenmalige vrienden schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen [slachtoffer]. Zij hebben hem fors mishandeld en zijn zelfs doorgegaan met het geweld toen hij al op de grond lag. Toen [slachtoffer] vervolgens kon opstaan en weggaan, is de groep achter hem aangelopen en is er een tweede keer geweld tegen hem gepleegd. [slachtoffer] heeft door het geweld diverse verwondingen opgelopen en verdachte mag van geluk spreken dat het bij die verwondingen is gebleven.
Verdachte heeft een ernstig feit jegens [slachtoffer] gepleegd. Bovendien veroorzaakt het zonder aanleiding in elkaar slaan van toevallige voorbijgangers onrust in de samenleving. Dit zijn feiten waardoor mensen zich niet meer veilig voelen en huiverig worden om de straat op te gaan. Verdachte heeft door het plegen van dit feit een bijdrage geleverd aan dergelijke gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank houdt echter ook rekening met het feit dat verdachte inderdaad degene lijkt te zijn geweest die het geweld heeft doen stoppen. Hoewel voorop staat dat verdachte in eerste instantie gewoon helemaal niet mee had moeten doen met het geweld en meteen [slachtoffer] in bescherming had moeten nemen, houdt de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat wel rekening met het feit dat verdachte uiteindelijk heeft geprobeerd om [slachtoffer] te helpen. De rechtbank houdt ook rekening met het feit dat verdachte nooit eerder voor geweldsdelicten met justitie in aanraking is geweest.26
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat voor dit feit geen andere straf passend is dan een gevangenisstraf. In bovenstaande omstandigheden, namelijk dat verdachte geen documentatie op dit gebied heeft en op enig moment heeft geprobeerd het geweld te doen stoppen, ziet de rechtbank aanleiding om de gevangenisstraf voorwaardelijk aan verdachte op te leggen. Om herhaling in de toekomst te voorkomen, acht de rechtbank het in het belang van verdachte én in het belang van de maatschappij dat verdachte met de reclassering aan zichzelf blijft werken. Zij zal daarom aan de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf de bijzondere voorwaarde verbinden dat verdachte zich gedurende de proeftijd van twee jaren zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt dat veroordeelde zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis moet melden bij de reclassering en ook als dat inhoudt dat hij een leefstijltraining moet volgen.
De rechtbank acht het feit te ernstig om af te doen met uitsluitend een voorwaardelijke straf, zoals is verzocht door de raadsman. Zij zal daarom aan verdachte eveneens opleggen een werkstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis wanneer deze werkstraf niet of niet naar behoren wordt verricht. Hiervan zal worden afgetrokken de tijd door verdachte reeds eerder in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht na rato van twee uren per dag. De duur van de werkstraf is korter dan gevorderd door de officier van justitie, omdat verdachte zich goed heeft gedragen na zijn schorsing en ook reeds een CoVa-training heeft gevolgd en nog een Leeftstijltraining dient te volgen, hetgeen tijdsintensieve trainingen zijn. Daarnaast zal de rechtbank het thans geschorste bevel tot voorlopige hechtenis tegen verdachte opheffen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
* verklaart de dagvaarding geldig;
* verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk;
* verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert het bewezenverklaarde als:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
* bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
* stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de reclassering, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, ook als dit inhoudt dat veroordeelde zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis moet melden bij de reclassering en zich daar moet blijven melden, zo frequent als de reclassering dit nodig acht en ook als dit inhoudt dat veroordeelde een leefstijltraining moet volgen.
* veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten een werkstraf gedurende 120 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen.
* beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van die straf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf dat per dag in voorarrest doorgebracht twee uur in mindering wordt gebracht.
* heft op het -geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mr. Feraaune, voorzitter, mr. Heenk en mr. Gilhuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Janssen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 december 2010.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer PL0660 2010094025-49, Regiopolitie Noord en Oost Gelderland, district Recherche, gesloten en ondertekend op 1 juli 2010.
2 Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], p. 75.
3 De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 1 december 2010.
4 De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 1 december 2010.
5 Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte A], p. 138.
6 Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte A], p. 138.
7 Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte A], p. 142.
8 Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte A], p. 143.
9 Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte A], p. 142.
10 Het proces-verbaal van verhoor van [naam B], p. 167.
11 Het proces-verbaal van verhoor van [naam B], p. 168.
12 Het proces-verbaal van verhoor van [naam D], p. 114, en het proces-verbaal van verhoor van [naam A], p. 130.
13 Het proces-verbaal van verhoor van [naam C].
14 Het proces-verbaal van [naam C], p. 151.
15 De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 1 december 2010.
16 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 185.
17 Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte A], p. 146.
18 Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte A], p. 147.
19 Het proces-verbaal van verhoor van [naam C], p. 160.
20 Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte A], p. 146.
21 Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte A], p. 143, het proces-verbaal van verhoor van [naam D], p. 114, het proces-verbaal van [naam A], p. 130 en het proces-verbaal van verhoor van [naam B]. p. 167.
22 Het proces-verbaal van verhoor van [naam C], p. 156.
23 Het proces-verbaal van verhoor van [naam D], p. 114.
24 De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 1 december 2010.
25 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 182.
26 Uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 21 juni 2010.