RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/940106-10
Uitspraak d.d. 24 december 2010
Tegenspraak / dip
[verdachte B],
geboren te [plaats, 1990],
wonende te [adres].
Raadsvrouw: mr. L.J.M. Janssen advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 december 2010.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 02 januari 2010 te Apeldoorn tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer A], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of (een van) zijn mededader(s):
- die [slachtoffer A] (van de fiets) heeft/hebben geduwd en/of op de fiets van [slachtoffer A]
is/zijn gaan staan en/of (vervolgens)
- tegenover en/of achter die [slachtoffer A] is/zijn gaan staan en/of tegen [slachtoffer A]
heeft/hebben geschreeuwd en/of (vervolgens)
- tegen die [slachtoffer A] heeft/hebben gezegd: "De volgende keer als we je tegen
komen dan pakken we je.", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of
strekking en/of (vervolgens);
- tegen (de achterband van) de fiets van die [slachtoffer A] heeft/hebben getrapt;
(zaak 1)
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 02 januari 2010 te Apeldoorn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een mobiele telefoon (HTC Diamond 2 Touch) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die mobiele telefoon wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht.
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Aanleiding van het onderzoek
Op 2 januari 2010 heeft [slachtoffer A] aangifte gedaan van een beroving van zijn mobiele telefoon door een groep van vier jongens op diezelfde dag op de Sluisoordlaan in Apeldoorn.2 Uit onderzoek door de politie is gebleken dat de mobiele telefoon van aangever [slachtoffer A] op 15 januari 2010 is ingekocht door de Telefoonstunter te Apeldoorn van medeverdachte [medeverdachte D]. [medeverdachte D] heeft vervolgens verklaard dat de groep bestond uit verdachte en medeverdachten [medeverdachte C] en [medeverdachte A].3
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte de 1 primair tenlastegelegde diefstal met geweld in vereniging heeft gepleegd. Uit de aangifte komt volgens de officier van justitie naar voren dat verdachte en de voormelde medeverdachten bij het incident betrokken zijn geweest. Er is in de visie van de officier van justitie sprake van medeplegen nu er een bewuste en nauwe samenwerking heeft plaatsgevonden tussen verdachte en medeverdachten [medeverdachte C], [medeverdachte A] en [medeverdachte D]. De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat opzet aanwezig was, omdat het voor verdachte en medeverdachten [medeverdachte C], [medeverdachte A] en [medeverdachte D] duidelijk was dat er een opzetje was om aangever te beroven.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit, nu het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening ontbreekt. Er was geen opzet op de diefstal. Aangever heeft niet bemerkt dat zijn telefoon is weggenomen en is vervolgens gaan speculeren in zijn aangifte. Verdachte en medeverdachten hebben evenmin gezien dat de telefoon is weggenomen van aangever. Er is evenmin sprake van medeplegen van diefstal. Verdachte heeft immers niet bijgedragen aan de diefstal. Hij stond op 4 á 5 meter afstand van de groep. Uiteindelijk is verdachte gaan rennen, omdat medeverdachten dit ook deden. Deze omstandigheden is onvoldoende voor een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
De raadsvrouw heeft eveneens vrijspraak bepleit van het subsidiair ten laste gelegde. Het van hand tot hand laten gaan van een telefoon is onvoldoende voor een bewezenverklaring. Verdachte had immers geen beschikkingsmacht over de telefoon, aldus de raadsvrouw.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht de primair tenlastegelegde diefstal met geweldpleging in vereniging niet wettig en overtuigend bewezen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Aangever [slachtoffer A] heeft verklaard dat hij op zaterdag 2 januari 2010 omstreeks 22.15 uur in Apeldoorn over de Sluisoordlaan in de richting van het centrum van Apeldoorn fietste. Toen hij op de Sluisoordlaan fietste zag hij dat er vier personen in zijn richting kwamen lopen. Hij zag dat deze personen naast elkaar op het fietspad liepen. Toen hij de groep naderde zag hij dat er een persoon met een wit petje achter de groep ging lopen. Toen hij de groep passeerde voelde hij dat hij van de fiets werd geduwd. Een jongen met een zwarte pet en rasta vlechten tot op zijn schouder zei tegen [slachtoffer A] dat hij diens jas kapot had gemaakt. De jongen vroeg aan [slachtoffer A] hoe hij deze jas zou gaan vergoeden. Een andere jongen met een zwarte muts vroeg nogmaals aan [slachtoffer A] hoe hij de jas zou gaan vergoeden. De jongen kwam steeds dichter bij hem staan. Een jongen zonder pet stond de hele tijd achter
[slachtoffer A]. Na een discussie waarbij ook dreigende taal werd geuit hoorde [slachtoffer A] op een gegeven moment dat de jongen die achter hem stond, zeggen "kom we gaan". [slachtoffer A] is vervolgens op zijn fiets gestapt en hij wilde met zijn mobiele telefoon de politie bellen. Op dat moment kwam hij erachter dat de mobiele telefoon die in zijn jaszak zat, weg was.4
Medeverdachte [medeverdachte A] heeft op 16 maart 2010 bij de politie verklaard dat hij aanwezig was bij het door [slachtoffer A] vermelde incident. Hij heeft verklaard dat hij niets heeft gedaan en dat hij de telefoon niet heeft gestolen. Vervolgens heeft hij verklaard dat medeverdachte [medeverdachte D] [slachtoffer A] heeft geduwd en diens telefoon heeft gepakt.5 In een nader verhoor op 16 maart 2010 heeft medeverdachte [medeverdachte A] bij de politie verklaard dat hij samen met verdachte op drie meter afstand van aangever [slachtoffer A] heeft gestaan. De groep was na dit incident opgesplitst en de jongens waren naar de woning van medeverdachte [medeverdachte A] aan de [adres] in Apeldoorn gerend. In zijn woning zag medeverdachte [medeverdachte A] dat medeverdachte [medeverdachte D] een mobiele telefoon van het merk HTC bij zich had. Medeverdachte [medeverdachte D] liet medeverdachte [medeverdachte A] de telefoon zien. Medeverdachte [medeverdachte A] heeft vervolgens verklaard dat medeverdachte tegen hem zei dat hij in de zak van aangever [slachtoffer A] was gegaan, zonder dat hij het wist. Medeverdachte [medeverdachte D] heeft de mobiele telefoon vervolgens verkocht aan de Telefoonstunter in Apeldoorn voor ongeveer € 70,00 á € 80,00. Medeverdachte [medeverdachte A] is niet mee naar binnen gegaan, maar heeft buiten de winkel van de Telefoonstunter gewacht.6
Medeverdachte [medeverdachte C] heeft op 9 maart 2010 bij de politie verklaard dat hij op 2 januari 2010 bij het door [slachtoffer A] vermelde incident aanwezig was. Hij heeft verklaard dat hij niet weet wat de medeverdachten met [slachtoffer A] hebben gedaan en van hem hebben gepakt. Na het incident splitste de groep zich en zijn zij uiteindelijk naar de woning van medeverdachte [medeverdachte A] aan de [adres] in Apeldoorn gegaan.7 Op 12 maart 2010 heeft medeverdachte [medeverdachte C] verklaard dat medeverdachte [medeverdachte A] in diens woning een mobiele telefoon liet zien.8 Bij de verkoop van de mobiele telefoon waren hij en medeverdachten [medeverdachte A] en [medeverdachte D] aanwezig. Verdachte was er volgens medeverdachte [medeverdachte C] niet bij.9
Verdachte heeft op 16 maart 2010 bij de politie verklaard dat hij op zaterdagavond 2 januari 2010 in Apeldoorn met medeverdachten [medeverdachte C], [medeverdachte A] en [medeverdachte D] was. Op straat kwamen zij aangever [slachtoffer A] tegen. Verdachte heeft verklaard dat hij op 4 á 5 meter afstand stond van het incident.10 Toen de groep wegliep heeft [slachtoffer A] geroepen "Hou ze tegen want ik ben beroofd". Het was voor verdachte toen duidelijk dat er iets helemaal fout was. De groep is vervolgens naar de woning van medeverdachte [medeverdachte A] aan de [adres] in Apeldoorn gegaan. In de woning zag hij dat er een mobiele telefoon van het merk HTC 2 diamond van hand tot hand ging. Hij weet niet meer wie de telefoon als eerste liet zien, maar volgens hem was het medeverdachten [medeverdachte D] of [medeverdachte A]. Verdachte was niet aanwezig bij de verkoop van de telefoon.11
Medeverdachte [medeverdachte D] heeft op 2 maart 2010 bij de politie verklaard dat hij, verdachte en medeverdachten [medeverdachte C] en [medeverdachte A] over straat liepen en [slachtoffer A] waren tegengekomen. Toen de groep vervolgens doorliep riep medeverdachte [medeverdachte A] dat zij moesten rennen. Hij hoorde dat [slachtoffer A] riep dat zijn telefoon moest worden teruggegeven. [medeverdachte D] wist toen dat medeverdachte [medeverdachte A] de telefoon had gestolen. Medeverdachte [medeverdachte A] liet later de mobiele telefoon zien.12 Medeverdachte [medeverdachte D] heeft vervolgens verklaard dat medeverdachte [medeverdachte A] aan hem vroeg om de telefoon in te leveren omdat medeverdachte [medeverdachte A] geen ID-kaart bij zich had. Zij waren toen met z'n vieren, aldus medeverdachte [medeverdachte D].13
Alles in onderling verband en samenhang beschouwd hebbende, kan naar het oordeel van de rechtbank niet tot de ondubbelzinnige conclusie worden gekomen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Er moet worden geconstateerd dat de verklaringen van verdachte en zijn medeverdachten over wie de telefoon als eerste liet zien, uiteenlopen. Vervolgens moet worden geconstateerd dat aangever [slachtoffer A] niet heeft gezien of gemerkt dat zijn telefoon uit zijn jaszak is gestolen en dat de verdachten evenmin hebben gezien wie de telefoon uit de jaszak van [slachtoffer A] heeft gepakt. In het dossier bevinden zich geen getuigenverklaringen waaruit kan worden afgeleid dat verdachte en de medeverdachten tevoren hadden afgesproken iemand te gaan beroven. In die zin zijn de gepleegde geweldhandelingen dan ook niet te koppelen aan de diefstal van de telefoon. Veeleer lijkt er sprake te zijn geweest van openlijke geweldpleging, wat niet is ten laste gelegd, waarbij of waarna een van de groepsleden zonder dat de anderen dit wisten zich de mobiele telefoon eigen heeft gemaakt. Verdachte zal daarom van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank acht, gelet op de verklaring van [slachtoffer A] en de verklaringen van verdachte en medeverdachten [medeverdachte D], [medeverdachte C] en [medeverdachte A], wel voldoende bewijs aanwezig voor het subsidiaire feit, te weten opzetheling. Verdachte heeft zelf verklaard dat de mobiele telefoon in de woning van medeverdachte [medeverdachte A] in de groep van hand tot hand is gegaan. Hij wist dat de telefoon net was gestolen .Hij heeft op het moment dat hij de telefoon in handen had niet ingegrepen en er zorg voor gedragen dat deze - al dan niet via de politie- terug kwam bij de eigenaar. Hiermee heeft hij achteraf de diefstal ondersteund en zich in die zin schuldig gemaakt aan opzet heling.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij in de periode van 02 januari 2010 tot en met 15 januari 2010 te Apeldoorn, tezamen en in vereniging met anderen, een mobiele telefoon (HTC Diamond 2 Touch) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die mobiele telefoon wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Subsidiair: Medeplegen van opzetheling.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft voor het primair ten laste gelegde een gevangenisstraf gevorderd voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd door verdachte reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, met een proeftijd van twee jaren. Daarbij heeft de officier van justitie rekening gehouden met de omstandigheid dat het primair tenlastegelegde feit een straatberoving door vier jongens betreft. Dit is een ernstig feit waarvoor een gevangenisstraf passend is. Daarnaast heeft de officier van justitie ten nadele van verdachte rekening gehouden met de justitiële documentatie van verdachte.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat een eventuele werkstraf passend en geboden is. Verdachte is zijn werk kwijtgeraakt, nadat hij op zijn werk door de politie is aangehouden. Een werkstraf zou een goede dagbesteding kunnen zijn en zou eveneens een opstapje naar een vaste baan kunnen zijn. Een eventuele gevangenisstraf zou een behoorlijke impact hebben op zijn gezin, hij heeft een vriendin, een stiefdochter en er is een kindje op komst.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Alles afwegende komt de rechtbank tot de oplegging van een werkstraf voor de duur van
60 uren, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. De rechtbank merkt daarbij op dat zij een lagere straf oplegt dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat zij tot een andere bewezenverklaring komt. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat de justitiële documentatie van verdachte niet fors is. Bovendien heeft de rechtbank rekening gehouden met de door de raadsman naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden van verdachte. De opgelegde straf is lager dan de straffen die aan de medeverdachten zijn opgelegd omdat de rol van verdachte geringer is geweest. Een werkstraf is derhalve passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 27, 47 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
* verklaart niet bewezen, dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan;
* verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit als:
Subsidiair: Medeplegen van opzetheling.
* verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
* veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 60 (zestig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen;
* beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die werkstraf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in voorarrest doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
Aldus gewezen door mrs. Feraaune, voorzitter, Van Valderen en Krijger, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Buitenhuis, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 december 2010.
Eindnoten
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer 2010046522, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, Team Apeldoorn Noordoost, gesloten en ondertekend op 29 maart 2010.
2 Stamproces-verbaal, p. 17.
3 Stamproces-verbaal, p. 19.
4 Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer A], p. 235.
5 Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte A], p. 100.
6 Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte A], p. 104.
7 Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte C], p. 136.
8 Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte C], p. 141.
9 Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte C], p. 142.
10 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 168.
11 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 169.
12 Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte D], p. 51.
13 Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte D], p. 47.