ECLI:NL:RBZUT:2010:BO9132

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
28 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/940282-10
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Heenk
  • A. van der Hooft
  • J. Draisma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor drugshandel in Zutphen met deels voorwaardelijke gevangenisstraf en werkstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 28 december 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van drugshandel in cocaïne en heroïne in de periode van januari 2010 tot en met juli 2010. De verdachte, die in Zutphen woonde, werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van deze harddrugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was, waaronder getuigenverklaringen en afgeluisterde telefoongesprekken, die de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel bevestigden. De verdachte werd op 8 juli 2010 aangehouden, waarbij drugs in beslag werden genomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en dat hij gedurende een periode van ruim drie maanden actief was geweest in de drugshandel. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op van 112 dagen, met een voorwaardelijk deel van 150 dagen, en een werkstraf van 180 uren. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het gevaar dat deze handel voor de samenleving met zich meebracht. De verdachte werd ook verplicht om zich te houden aan de aanwijzingen van de reclassering tijdens de proeftijd van twee jaar. Daarnaast werden de in beslag genomen drugs en geldbedragen verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/940282-10
Uitspraak 28 december 2010
Tegenspraak / dip - aanzegging
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum, geboorteplaats],
woonachtig aan de Tempelberg 10, 2716 LA te Zoetermeer.
Raadsman: mr. R.W.J.H.A. Neijndorff, advocaat te Breda.
Onderzoek van de zaak
De zaak is op 21 oktober 2010 aanhangig gemaakt bij de politierechter. De politierechter heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 december 2010 van de meervoudige kamer.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2010
tot en met 08 juli 2010 te Zutphen en/of elders in Nederland (telkens)
opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in
elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) hoeveelhe(i)d(en)
van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of
heroïne (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 10 lid 4 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 08 juli 2010 te Zutphen opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 2,12 gram heroïne (verdeeld in 10 bolletjes) en/of 4,16 gram cocaïne
(verdeeld in 19 bolletjes), in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een
materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne
(telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet
3.
hij op of omstreeks 14 april 2010 te Zutphen opzettelijk aanwezig heeft gehad
(in totaal) ongeveer 25,96 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 3,94 gram heroïne, in elk geval
een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of
heroïne (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
parketnr. 06/850474-10
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet
Overwegingen ten aanzien van het bewijs [eindnoten 1 en 2]
A. Aanleiding onderzoek -
feit 1 en feit 2
Bij de regionale politie Noord en Oost Gelderland komen er in februari, april, mei en juni 2010 vier processen-verbaal met CIE-informatie binnen. Uit deze processen-verbaal komt (onder andere) naar voren dat in Zutphen zou worden gedeald in heroïne en cocaïne en dat ene [pseudoniem naam] en [betrokkene 2] daarbij betrokken zouden zijn. Vervolgens wordt er een telefoontap op het telefoonnummer van [betrokkene 2] geplaatst. Uit de opgenomen gesprekken van[betrokkene 2] komen op enig moment de naam en het telefoonnummer van ene [pseudoniem naam] naar voren en de politie start hierop een onderzoek naar deze [pseudoniem naam].
feit 3
Bij de regionale politie Noord en Oost Gelderland komt in april 2010 een proces-verbaal met CIE-informatie binnen. In dit proces-verbaal wordt vermeld dat een circa 20 jarige Marokkaan, rijdende in een zilverkleurige VW Golf, met kenteken [kenteken], dealt in cocaïne en heroïne te Zutphen. Op 14 april 2010 kwam er bij de regionale meldkamer Noord en Oost Gelderland een melding binnen dat er een Volkwagen Golf met kenteken [kenteken] in de buurt van de [adres] in Zutphen stond. Deze auto zou in verband worden gebracht met de Opiumwet. [eindnoot 3] De auto stond op naam van verdachte. [eindnoot 4]
B. Standpunt van het openbaar ministerie
feit 1 en feit 2
De officier van justitie acht op basis van het proces-verbaal van bevindingen van de politie, d.d. 8 juli 2010, de uitwerking van de getapte telefoongesprekken, de historische printgegevens en de verklaringen van gebruikers, die zeggen dat ze sinds ongeveer drie maanden heroïne en/of cocaïne bij verdachte kochten, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in Zutphen heeft gehandeld in heroïne en cocaïne in de periode van 15 april 2010 tot en met 8 juli 2010.
De officier van justitie acht op basis van het proces-verbaal van bevindingen betreffende het aantreffen van drugs en het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 8 juli 2010 in Zutphen heroïne en cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad.
feit 3
Op basis van het proces-verbaal van bevindingen betreffende het aantreffen van drugs en het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 14 april 2010 te Zutphen heroïne en cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad in zijn auto. Het verweer van verdachte dat iemand anders de drugs zonder zijn medeweten in zijn auto heeft gestopt, acht de officier van justitie ongeloofwaardig mede omdat verdachte weigert namen te noemen van de personen die hij daarvan verdenkt en zich daarnaast in het dossier de verklaringen van [betrokkene 13] en [betrokkene 12] bevinden, die beiden hebben verklaard dat verdachte vanuit zijn auto dealde.
C. Standpunt van de verdediging
feit 1 en feit 2
Wat betreft het onder 1 tenlastegelegde komt de raadsman tot de conclusie dat verdachte niet in de gehele tenlastegelegde periode in Zutphen drugs heeft verkocht, maar dat hij dat slechts heeft gedaan gedurende de periode mei 2010 tot en met 8 juli 2010. Volgens de raadsman moet voorts zeer terughoudend worden omgegaan met de enkelvoudige fotoconfrontatie, zoals is toegepast.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
feit 3
Wat betreft het onder 3 tenlastegelegde stelt de raadsman zich op het standpunt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen voor het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en heroïne op 14 april 2010 in Zutphen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen enkele weet heeft gehad van de drugs, hij de auto waarin de drugs is aangetroffen pas een maand in zijn bezit had en dus niet uitgesloten mag worden dat de drugs zich al in het portier van de auto bevonden toen verdachte de auto kocht omdat de daadwerkelijke eigenaar van de drugs deze was vergeten. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij zijn auto ook wel eens aan vrienden en kennissen uitleende, zodat ook niet mag worden uitgesloten dat één van hen drugs verkoopt en die drugs in het portier van de auto heeft opgeborgen zonder dat verdachte daarvan enige weet had. Daartoe is volgens de raadsman des te meer aanleiding nu geen vingerafdrukken van verdachte zouden zijn aangetroffen op de drugs die zich in het portier van de auto bevonden.
D. Beoordeling door de rechtbank
feit 1
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 8 juli 2010 te Zutphen en/of elders in Nederland cocaïne en/of heroïne opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in ieder geval opzettelijk aanwezig heeft gehad.
In het dossier bevinden zich (onder andere) verklaringen van diverse personen[betrokkene 3][betrokkene 3] heeft op 9 juli 2010 verklaard dat ze drie maanden geleden een telefoonnummer van iemand heeft gekregen om drugs te kopen. Ze heeft dat telefoonnummer gebeld en kreeg een man aan de telefoon die zich voorstelde als “Mo”. Zij is vervolgens bij deze man cocaïne gaan kopen en zij kocht voor ongeveer 50 euro in de week. Na enige tijd vroeg deze man of hij bij haar mocht slapen (aan de [adres]). [eindnoot 5] Zij vond dit goed en heeft de man een sleutel van haar woning gegeven. Zij kreeg van hem in die periode vijf keer in de week een bolletje cocaïne van 20 euro. [eindnoot 6]
Verdachte is op 8 juli 2010 aangehouden en bij hem is toen een sleutelbos aangetroffen en in beslag genomen. [eindnoot 7] Verbalisanten zijn met deze sleutels naar de woning van [betrokkene 3] aan de [adres] in Zutphen gegaan. De verbalisanten hebben vervolgens geprobeerd of één van deze sleutels paste op de voordeur van de woning van [betrokkene 3] en zij konden de deur met deze sleutel openen. [eindnoot 8]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij verbleef a[adres]] van welke woning de sleutel zich aan de in beslaggenomen sleutelbos zou bevinden.[eindnoot 9] De verbalisanten hebben geprobeerd met de sleutel de woning aan de [adres] te openen, hetgeen niet is gelukt. [eindnoot 10] Als gezegd kregen zij de woning aan de [adres] wél geopend.
De rechtbank stelt daarom vast dat het verdachte, die zich toen “Mo”noemde, is geweest die bij [betrokkene 3] in haar woning verbleef.
[betrokkene 4] is op 9 juli 2010 gehoord en heeft toen verklaard dat hij verslaafd is aan cocaïne en dat hij de cocaïne haalt bij een dealer van wie hij eerder het idee had dat deze dealer bij [betrokkene 3] inwoonde. Het oude telefoonnummer van deze jongen was [cijfers], het nieuwe nummer is [cijfers]. [eindnoot 11] [betrokkene 4] heeft verder verklaard dat hij sinds ongeveer twee maanden bij deze jongen koopt en dat hij denkt dat hij ongeveer 10 à 15 keer bij hem heeft gekocht. [eindnoot 12]
Op 8 juli 2010 is bij de aanhouding van verdachte onder hem in beslag genomen een telefoon met het telefoonnummer [cijfers]. [eindnoot 13] In de woning van [betrokkene 3] is een telefoon in beslag genomen met het telefoonnummer [cijfers]. [betrokkene 3] heeft verklaard dat dit een telefoon van “Mo”was. [eindnoot 14]
Op grond van het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat verdachte in bezit was van in ieder geval twee telefoons, één met telefoonnummer [cijfers], aangetroffen in de woning van [betrokkene 3], en één met telefoonnummer [cijfers], welk toestel bij verdachte is aangetroffen bij zijn aanhouding. [betrokkene 4] heeft beide telefoonnummers genoemd als telefoonnummers van zijn dealer, namelijk het oude nummer en het nieuwe nummer.
[betrokkene 4] heeft op 9 juli 2010 verklaard dat hij verslaafd is aan heroïne en cocaïne en dat hij voor ongeveer 20 euro aan heroïne en voor ongeveer 40 euro aan cocaïne per week gebruikt. [eindnoot 15]
[betrokkene 4] wil niet zeggen van wie hij de drugs koopt, maar wanneer hij wordt geconfronteerd met een op 29 juni 2010 opgenomen telefoongesprek, verklaart hij dat hij hier drugs heeft gekocht. [eindnoot 16]
Uit de uitwerking van de telefoontap volgt dat dit gesprek is gevoerd tussen [betrokkene 4] en [pseudoniem naam]-508. [eondnoot 17] [pseudoniem naam]-508 is de taplijn op het telefoonnummer [cijfers] ,[eindnoot 18] één van de telefoonnummers van verdachte.
[betrokkene 4] verklaart verder dat alle opgenomen telefoongesprekken waarmee hij tijdens het verhoor is geconfronteerd, gesprekken met dezelfde dealer zijn. [eindnoot 19]
Ook [betrokkene 5] is gehoord en hij heeft verklaard dat hij al een jaar of tien cocaïne gebruikt en dat hij cocaïne koopt bij [pseudoniem naam] en dat [pseudoniem naam] hem ook wel eens een bolletje heroïne heeft gegeven .[eindnoot 20] [betrokkene 5] heeft verder verklaard dat hij sinds 1 juli 2010 in het bezit is van het telefoonnummer van [pseudoniem naam].[eindnoot 21] Als hem een foto wordt getoond van [verdachte], verdachte, verklaart [betrokkene 5] dat dit de jongen is bij wie hij sinds 1 juli 2010 cocaïne koopt. [eindnoot 22]
[betrokkene 6] is op 12 juli 2010 gehoord. Zij verklaart dan dat zij af en toe cocaïne en heroïne koopt bij [pseudoniem naam]. [eindnoot 23] Wanneer zij wordt geconfronteerd met een foto van [verdachte], verdachte, verklaart zij dat de persoon die op de foto staat de [pseudoniem naam] is van wie zij drugs kocht. [eindnoot 24]
Op 14 juli 2010 heeft [betrokkene 7] verklaard dat zij voor ongeveer 20 euro cocaïne per dag gebruikt en dat zij die de laatste tijd kocht bij een jongen die zich [pseudoniem naam] noemt, die gebruik maakt van de telefoonnummers [cijfers] en [cijfers]. Ze heeft verder verkaard dat ze denkt dat ze sinds ongeveer twee maanden bij [pseudoniem naam] koopt. [eindnoot 25] Als haar een foto wordt getoond waarop verdachte is te zien, verklaart zij de persoon op de foto te herkennen als [pseudoniem naam]/[pseudoniem naam], de persoon van wie zij meerdere malen cocaïne heeft gekocht . [eindnoot 26]
[betrokkene 8] heeft op 15 juli 2010 verklaard dat hij verslaafd is aan harddrugs en dat hij voornamelijk heroïne, maar af en toe ook cocaïne, gebruikt. [eindnoot 27] Hij verklaart verder dat hij sinds een maand of drie ongeveer twee à drie maal per week voor 10 euro drugs koopt bij Mo en [naam]. Als hij met hen afspreekt om drugs te halen, is dat in Lochem of in Zutphen. [eindnoot 28] Als [betrokkene 8] een foto wordt getoond van [verdachte], verdachte, verklaart [betrokkene 8] dat dit de Mo is van wie hij heroïne en cocaïne koopt. [eindnoot 29].
Op 20 juli 2010 is [betrokkene 2] gehoord. Hij heeft verklaard dat hij de cocaïne die hij gebruikt (onder andere) koopt bij een Marokkaanse jongen die zich [pseudoniem naam] noemt. Hij kent deze jongen ongeveer vanaf april en heeft meerdere keren bij hem gekocht. [eindnoot 30] Hij sprak overal in Zutphen met hem af. [eindnoot 31] Als vervolgens aan hem een foto wordt getoond van [verdachte], verdachte, verklaart Schopman dat hij deze persoon kent als een dealer in Zutphen en dat hij hem [pseudoniem naam] noemt. [eindnoot 32]
[betrokkene 10] is ook op 20 juli 2010 gehoord en ook hij heeft verklaard dat hij contact heeft met ene [pseudoniem naam], die uit Den Haag komt, rondrijdt in een zilvergrijze Volkswagen Golf en die inwoont bij[betrokkene 3] aan de [adres] te Zutphen. [eindnoot 33] Bij [pseudoniem naam] haalt hij sinds een paar maanden, hij denkt een maand of drie, steeds cocaïne voor zijn vader, [betrokkene 2]. [eindnoot 34] Aan hem wordt een foto getoond van [verdachte], verdachte, en hij zegt hem te herkennen als de [pseudoniem naam] bij wie hij drugs koopt voor zijn vader. [eindnoot 35]
Ook [betrokkene 11] is gehoord op 20 juli 2010 en zij heeft verklaard dat haar man[betrokkene 2] wel eens cocaïne kocht van [pseudoniem naam]. Zij heeft ook verklaard dat haar zoon, [betrokkene 10] , ook wel eens als vriend met [pseudoniem naam] omging en dat [pseudoniem naam] sinds drie à vier maanden een paar keer in de week bij hen thuis komt. [eindnoot 36] Ze denkt dat [betrokkene 2] sinds ongeveer drie à vier maanden in Zutphen cocaïne bij [pseudoniem naam] koopt. [eindnoot 37] Als haar de foto van verdachte wordt getoond, verklaart ze dat dit [pseudoniem naam] de drugsdealer is. [eindnoot 38]
Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat de verbalisant die het proces-verbaal heeft opgemaakt, op 6 april 2010 wordt aangesproken door [voornaam] [betrokkene 12], van wie de verbalisant weet dat hij verslaafd is aan harddrugs. [eindnoot 39]. [betrokkene 12] vertelt hem dan dat de bestuurder van de auto met het kenteken [kenteken] door heel Zutphen dealt en de drugs heeft verstopt onder het bedieningspaneel in het portier aan de bestuurderskant. [eindnoot 40].
De auto met het kenteken [kenteken] staat op naam van verdachte en verdachte is ook op 14 april 2010 aangehouden in deze auto. [eindnoot 41] Verdachte heeft bij de politie verklaard dat deze auto van hem is. [eindnoot 42] Bovendien heeft [betrokkene 10] verklaard dat verdachte in een zilvergrijze Volkswagen Golf rijdt.
De rechtbank stelt daarom vast dat [betrokkene 12] over verdachte heeft verklaard toen hij op 6 juli 2010 sprak over de bestuurder van de auto, die zou dealen in heel Zutphen.
Op 6 april 2010 is [betrokkene 13] gehoord en zij heeft verklaard dat ze die dag aan de [adres] in Zutphen een jongen zou ontmoeten die zich “Mo”noemt, uit Den Haag komt en in een grijze Volkwagen Golf rijdt. Zij zou cocaïne van hem gaan kopen, zoals zij al meerdere keren van hem cocaïne heeft gekocht. [eindnoot 43] Gelet op de auto waarin deze persoon rijdt, het gegeven dat hij uit Den Haag zou komen alsmede de naam “Mo”die ook door bijvoorbeeld [betrokkene 3] wordt genoemd als alias van verdachte, stelt de rechtbank vast dat ook [betrokkene 13] over verdachte heeft verklaard.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in Zutphen en elders in Nederland, namelijk Lochem, telkens opzettelijk cocaïne en/of heroïne heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en dat verdachte zich in ieder geval op 6 april 2010 al schuldig maakte aan het tenlastegelegde.
Aan het verweer van de raadsman dat zeer terughoudend moet worden omgegaan met de enkelvoudige fotoconfrontatie, zoals hier is toegepast, wordt, nog afgezien van het feit dat aan dit verweer geen rechtsgevolg wordt verbonden, voorbijgegaan nu meerdere getuigen verdachte zonder meer hebben herkend als hun dealer aan de hand van de hen getoonde foto van verdachte.
feit 2
Verdachte is op 8 juli 2010 in Zutphen aangehouden. Onder verdachte zijn daarbij 19 bolletjes wit poeder [eindnoot 44] en 10 bolletjes bruin poeder [eindnoot 45] in beslag genomen. Deze stoffen zijn gewogen en getest met behulp van de Narcotest. Hieruit volgt dat de 19 bolletjes wit poeder een totaalgewicht hadden van 4,16 gram netto en cocaïne bevatten. De 10 bolletjes bruin poeder bevatten heroïne en hadden gezamenlijk een nettogewicht van 2,12 gram .[eindnoot 46] Van beide stoffen is een monster naar het NFI gestuurd en uit de door het NFI opgemaakte rapportage volgt dat één monster cocaïne bevatte en één monster heroïne bevatte. [eindnoot 47].
Verdachte heeft deze middelen, zijnde heroïne en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, opzettelijk aanwezig gehad op 8 juli 2010 in Zutphen. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 2 tenlastegelegde.
feit 3
Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat verdachte op 14 april 2010 is aangehouden in Zutphen. [eindnoot 48] Daarbij zijn in zijn auto, onder het bedieningspaneel van de ramen aan de bestuurderskant, boterhamzakjes aangetroffen met daarin witte en bruine bolletjes. [eindnoot 49] Deze bolletjes zijn gewogen en getest met een Narcotest. Uit deze testen volgt dat het ging om 3, 57 gram van een materiaal bevattende cocaïne , [eindnoot 50] om 9,73 gram van een materiaal bevattende cocaïne , [eindnoot 51] om 12,66 gram van een materiaal bevattende cocaïne en om 3,94 gram van een materiaal bevattende heroïne, dus een totaal van 25,96 gram van een stof bevattende cocaïne en 3,94 gram van een stof bevattende heroïne. [eindnoot 53] Van deze stoffen zijn monsters genomen en naar het NFI opgestuurd. Uit het door het NFI opgemaakte rapport volgt dat twee monsters cocaïne bevatten en één monster heroïne bevat, zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I. [eindnoot 54]
Uit de eerder genoemde verklaringen van [betrokkene 12] en [betrokkene 13] volgt dat zij verdachte al sinds 6 april 2010 kenden als dealer in harddrugs. Bovendien zijn de drugs in de auto aangetroffen op exact dezelfde plaats als waarover [betrokkene 12] heeft verklaard dat verdachte zijn drugs bewaarde, namelijk onder het bedieningspaneel van de ramen aan de bestuurderskant. Gelet op die verklaringen en op de plaats waar de drugs zijn aangetroffen, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat iemand anders de drugs in zijn auto heeft gestopt, onaannemelijk, nog daargelaten dat verdachte aan die veronderstelling geen onderbouwing heeft gegeven. Verdachte heeft wel degelijk weet gehad van de aanwezigheid van de cocaïne en heroïne. Verdachte dealde toen namelijk al in drugs en bewaarde op bovengenoemde plaats zijn voorraad. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft gepleegd.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 06 april 2010 tot en met 08 juli 2010 te Zutphen en elders in Nederland telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en
heroïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
hij op 08 juli 2010 te Zutphen opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 2,12 gram heroïne (verdeeld in 10 bolletjes) en 4,16 gram cocaïne
(verdeeld in 19 bolletjes), zijnde heroïne en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
3.
hij op 14 april 2010 te Zutphen opzettelijk aanwezig heeft gehad
(in totaal) ongeveer 25,96 gram cocaïne, en ongeveer 3,94 gram heroïne, zijnde cocaïne en
heroïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
feit 1opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt een meldingsgebod en/of het volgen van een CoVatraining. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis. De officier van justitie heeft bij het bepalen van de strafeis rekening gehouden met het feit dat verdachte veel afnemers heeft gehad en dus in behoorlijke omvang heeft gehandeld, maar ook met het feit dat verdachte jong is en geen documentatie heeft.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte first offender is, dat verdachte een relatief korte periode heeft gehandeld en dat de reclassering het recidiverisico laaggemiddeld noemt. Gelet op die omstandigheden én gelet op het feit dat verdachte voor deze feiten reeds lange tijd in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en verdachte bovendien na schorsing van de voorlopige hechtenis ook nog twee maanden elektronisch toezicht heeft gehad, is naar het oordeel van de raadsman het voldoende om verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Bij het voorwaardelijk op te leggen deel kan dan de bijzondere voorwaarde worden opgelegd dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt een meldingsgebod en deelname aan een gedragsinterventietraining.
De rechtbank overweegt als volgt.. Verdachte heeft gedurende een periode van ruim drie maanden gehandeld in cocaïne en heroïne. Dit is een ernstig feit. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van cocaïne en heroïne een ernstige bedreiging vormt voor de gezondheid van de gebruikers. Daarnaast zorgen harddrugs, maatschappelijk gezien, voor veel schade. De mensen die afhankelijk zijn van deze drugs veroorzaken veel overlast en schade om deze drugs te kunnen bekostigen. Om deze redenen dient tegen de handel in harddrugs krachtig te worden opgetreden. Verdachte was bovendien zelf niet verslaafd aan harddrugs en heeft uitsluitend gehandeld uit eigen financieel gewin.
Voor de onderhavige feiten is daarom in beginsel geen andere straf passend dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat ook rekening met het feit dat verdachte nog erg jong is en niet eerder met justitie in aanraking is gekomen voor dergelijke feiten. [eindnoot 55] Bovendien volgt uit het rapport van de reclassering dat het recidiverisico wordt ingeschat als laaggemiddeld, omdat verdachte zich in detentie lijkt te hebben gerealiseerd dat hij een verkeerde kant opging met zijn leven. [eindnoot 56] Verdachte heeft zich tijdens zijn schorsing verder gehouden aan de aanwijzingen van de reclassering en daarmee de rechtbank laten zien dat hij echt zijn leven wil beteren. [eindnoot 57] Bovendien is verdachte tijdens die schorsing niet geheel op vrije voeten geweest maar heeft hij nog gedurende twee maanden Elektronische Controle gehad, waarbij hij diende te verblijven op de door de reclassering vooraf bepaalde plaatsen.
Onder die omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan door hem reeds eerder in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht (te weten 112 dagen). Zij zal daarom verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 112 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Om herhaling in de toekomst te voorkomen, zal de rechtbank verdachte daarnaast veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen. Daarbij acht de rechtbank het in het belang van verdachte en in het belang van de maatschappij dat verdachte, samen met de reclassering, aan zichzelf gaat werken. Zij zal aan het voorwaardelijk op te leggen deel van de gevangenisstraf daarom de bijzondere voorwaarde verbinden dat verdachte zich gedurende de proeftijd van twee jaren zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt dat verdachte zich moet melden bij de reclassering, zo vaak als dat door deze instantie nodig wordt geacht, en ook als dat inhoudt dat verdachte de CoVatraining of een soortgelijke gedragsinterventietraining moet volgen.
Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat in deze niet kan worden volstaan met het uitsluitend opleggen van een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf, zoals is voorgesteld door de raadsman. De rechtbank zal daarom verdachte eveneens veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis.
De rechtbank legt een lagere voorwaardelijke gevangenisstraf op dan door de officier van justitie is geëist omdat de rechtbank van oordeel is dat een voorwaardelijk deel van 150 dagen volstaat als stok achter de deur voor verdachte. Omdat de rechtbank een lagere voorwaardelijke gevangenisstraf oplegt, zal zij wel een hogere werkstraf opleggen, te weten 180 uren in plaats van de door de officier van justitie geëiste 120 uren. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke werkstraf meer recht doet aan de ernst van de feiten dan de eis zoals is geformuleerd door de officier van justitie.
De rechtbank zal het thans geschorste bevel tot voorlopige hechtenis tegen verdachte opheffen.
In beslag genomen voorwerpen
Onder verdachte zijn de volgende goederen in beslag genomen:
een grijze laptop met adapter, een zwarte telefoon, merk Nokia, twee zwarte adapters, merk Nokia, een zwarte adapter, merk Gembird, een zwarte telefoon, merk Nokia, een zwarte adapter, merk Nokia en een lege simkaart houder T-mobile ([cijfers]), een zwarte adapter in doos, een envelop, een zwarte telefoon, merk Nokia ([cijfers]), een zwart telefoontoestel, merk Nokia, 19 bolletjes cocaïne, 10 bolletjes heroïne, een sleutelbos met sleutel, een doos van Nokia met sticker met de tekst “nieuwe nmr”, een doos van Nokia met sticker met de tekst “mo jackie”, een geldbedrag van 233,35 euro, een geldbedrag van 1580 euro, boterhamzakje waarin bolletjes zaten, een i-phone van het merk Apple, een mobiele telefoon van het merk Nokia, een hakmes, een zwart tasje van het merk G-Star, een notitieblok, een briefje met telefoonnummers en 2 USB-sticks.
Wat betreft deze goederen heeft de raadsman aangevoerd dat de 1580 euro die verdachte bij zich had op het moment van aanhouding op 8 juli 2010 bestemd was voor de Woonstichting Nederwoon. Bovendien heeft verdachte dit bedrag gespaard van het geld dat hij heeft verdiend met zijn bijbaantjes en heeft hij geld van zijn ouders gekregen. De raadsman heeft verzocht om dit geld daarom terug te geven aan verdachte. Wat betreft de inbeslaggenomen Apple i-phone, het G-star tasje, de laptop en de sleutelbos heeft de raadsman aangevoerd dat deze goederen niet in verband kunnen worden gebracht met strafbare feiten. Hij heeft de rechtbank daarom verzocht te bepalen dat deze goederen worden teruggegeven aan verdachte.
De rechtbank overweegt als volgt. De 19 bolletjes cocaïne en 10 bolletjes heroïne zijn middelen als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet. De rechtbank zal op grond van artikel 13a van de Opiumwet bepalen dat deze middelen worden onttrokken aan het verkeer. Dit geldt eveneens voor de in beslag genomen boterhamzakjes, nu dit de zakjes zijn waarin de drugs zijn aangetroffen en deze zakjes daarom nog sporen van cocaïne of heroïne kunnen bevatten.
Bij de aanhoudingen van verdachte is telkens een aanzienlijk geldbedrag bij hem aangetroffen. Er is niet gebleken dat verdachte in de periode van april 2010 tot en met 8 juli 2010 werk had of anderszins op legale wijze inkomsten verkreeg. De verklaring van verdachte dat hij die geldbedragen heeft gespaard en deels van zijn ouders heeft gekregen, acht de rechtbank dan ook, gelet op de hoogte van de in beslag genomen bedragen, onaannemelijk. Wel is gebleken dat verdachte in die periode in drugs handelde, met welke handel hij forse bedragen moet hebben verdiend. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat voldoende is vast komen te staan dat verdachte dit geld met drugshandel, dus door middel van de bewezenverklaarde feiten, heeft verdiend. Dat verdachte wellicht een legale bestemming voor dit geld had, namelijk het huren van een woning, doet aan de illegale herkomst van dit geld niet af. De rechtbank zal daarom deze geldbedragen, te weten 233, 35 euro en 1580 euro, verbeurd verklaren. Hierbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
In het dossier bevinden zich verschillende telefoontaps waaruit volgt dat verdachte zijn drugshandel vooral telefonisch regelde. Dit blijkt ook uit de diverse verklaringen van gebruikers, die allemaal zeggen dat ze verdachte belden wanneer ze drugs nodig hadden. De rechtbank acht daarom voldoende aannemelijk dat de telefoons en de bijbehorende voorwerpen, als adapters, voorwerpen zijn waarmee het feit is begaan of voorbereid. Ook deze voorwerpen, zijnde een zwarte telefoon, merk Nokia, twee zwarte adapters, merk Nokia, een zwarte adapter, merk Gembird, een zwarte telefoon, merk Nokia, een zwarte adapter, merk Nokia en een lege simkaart houder T-mobile ([cijfers]), een zwarte adapter in doos, een zwarte telefoon, merk Nokia ([cijfers]), een zwart telefoontoestel, merk Nokia, een doos van Nokia met sticker met de tekst “nieuwe nmr”, een doos van Nokia met sticker met de tekst “mo jackie” en een mobiele telefoon van het merk Nokia, zal de rechtbank daarom verbeurd verklaren. Hierbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Met betrekking tot de i-phone van het merk Apple wordt het volgende overwogen. Deze telefoon is bij verdachte aangetroffen bij zijn aanhouding, maar komt verder, in tegenstelling tot de telefoons van het merk Nokia, nergens in het dossier voor. Daarmee is onvoldoende vast komen te staan dat deze telefoon is gebruikt bij het begaan of het voorbereiden van de strafbare feiten. Verdachte heeft verder over deze telefoon verklaard dat hij een abonnement heeft bij deze telefoon. Verdachte kan deze telefoon dus bij het afsluiten van het abonnement hebben gekregen, zodat ook onvoldoende is vast komen te staan dat verdachte deze telefoon heeft verkregen uit de opbrengst van de drugshandel. De rechtbank zal daarom bepalen dat deze telefoon wordt teruggegeven aan verdachte.
Wat betreft de overige in beslag genomen goederen, te weten een grijze laptop met adapter, een envelop, een sleutelbos met sleutel, een hakmes, een zwart tasje van het merk G-Star, een notitieblok, een briefje met telefoonnummers en 2 USB-sticks, is de rechtbank, evenals de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat deze goederen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer. De rechtbank zal daarom bepalen dat deze goederen worden teruggegeven aan verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 57, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10, 13 en 13a van de Opiumwet.
Beslissing
De rechtbank:
• verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan;
• verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
• verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
feit 1 opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2 opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3 opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
• verklaart verdachte strafbaar;
• veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 262 (tweehonderdtweeenzestig) dagen;
bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 150 (honderdvijftig) dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de reclassering, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, ook als dit inhoudt dat veroordeelde zich bij de reclassering meldt, zo frequent als de reclassering dit nodig acht en/of dat veroordeelde deelneemt aan de Cognitieve Vaardigheidstraining, of een soortgelijke gedragsinterventietraining;
• beveelt, dat de tijd door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorge¬bracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht op het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
• veroordeelt verdachte tot de navolgende taakstraf te weten:
een werkstraf gedurende 180 (honderdtachtig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 (negentig) dagen;
• beveelt de onttrekking aan het verkeer van
- 19 bolletjes cocaïne
- 10 bolletjes heroïne
- boterhamzakjes;
• verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet terug gegeven voorwerpen, te weten:
- 233, 35 euro
- 1580 euro
- een zwarte telefoon, merk Nokia
- twee zwarte adapters, merk Nokia
- een zwarte adapter, merk Gembird
- een zwarte telefoon, merk Nokia
- een zwarte adapter, merk Nokia en een lege simkaart houder T-mobile ([cijfers])
- een zwarte adapter in doos
- een zwarte telefoon, merk Nokia ([cijfers])
- een zwart telefoontoestel, merk Nokia
- een doos van Nokia met sticker met de tekst “nieuwe nmr”
- een doos van Nokia met sticker met de tekst “mo jackie”
- een mobiele telefoon van het merk Nokia;
• gelast de teruggave van de in beslag genomen, nog niet teruggeven voorwerpen aan veroordeelde, te weten:
-de grijze laptop met adapter
- een envelop;
- een sleutelbos met sleutel;
- een hakmes;
- een zwart tasje van het merk G-Star
- een notitieblok
- een briefje met telefoonnummers;
- 2 USB-sticks
- een i-phone van het merk Apple;
• heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mrs. Heenk, voorzitter, Van der Hooft en Draisma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Janssen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 december 2010.
Mrs. Heenk, Draisma en Janssen zijn buiten staat mede te ondertekenen.
----
Eindnoten:
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina’s, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer PL0630 20100170078-6, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district IJsselstreek, gesloten en ondertekend op 21 juli 2010, hierna te noemen A.
2 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina’s, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer PL0631 2010053478-21, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district IJsselstreek, gesloten en ondertekend op 26 mei 2010, hierna te noemen B.
3 B. Het proces-verbaal van bevindingen, p. 28.
4 B. Het proces-verbaal van bevindingen, p. 30.
5A. Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 3] p. 111.
6 A. Het proces-verbaal van verhoor van[betrokkene 3], p. 112.
7A. Het proces-verbaal van bevindingen, p. 91.
8A. Het proces-verbaal van bevindingen, p. 93.
9 A. Het proces-verbaal van bevindingen, p. 91.
10 A. Het proces-verbaal van bevindingen, p. 92.
11 A. Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 4], p. 125.
12 A. Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 4], p. 126.
13 A. Een schriftelijk bescheid, te weten een bewijs van ontvangst, p. 53.
14 A. Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 3], p. 92.
15 A. Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 4], p. 138.
16 A. Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 4], p. 140.
17 A. Een schriftelijk bescheid, te weten de uitwerking van een tapgesprek, p. 143.
18 A. Het stamproces-verbaal, p. 14.
19 A. Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 4], p. 141.
20 A. Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 5], p. 181.
21 A. Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 5], p. 182.
22 A. Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 5], p. 192 en p. 194.
23 A. Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 6], p. 197.
24 A. Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 6], p. 212 en p. 214.
25 A. Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 7], p. 238.
26 A. Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 7], p. 243 en p. 245.
27 A. Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 8], p. 270.
28 A. Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 8], p. 272.
29 A. Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 8], p. 284 en p. 286.
30 A. Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 2], p. 323.
31 A. Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 2], p. 324.
32 A. Het proces-verbaal van verhoor van[betrokkene 2], p. 341 en p. 343.
33 A. Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 10], p. 344.
34 A. Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 10], p. 345.
35 A. Het proces-verbaal van verhoor van [betrokken 10, p. 375 en p. 377.
36 A. Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 11], p. 378.
37 A. Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 11], p. 379.
38 A. Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 11], p. 389 en p. 391.
39 B. Het proces-verbaal van bevindingen, p. 28.
40 B. Het proces-verbaal van bevindingen, p. 28
41 B. Het proces-verbaal van bevindingen, p. 28 en p. 30.
42 B. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 54.
43 B. Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 13], p. 52.
44 A. Een schriftelijk bescheid, te weten het bewijs van ontvangst, p. 53.
45 A. Een schriftelijk bescheid, te weten het bewijs van ontvangst, p. 54.
46 A. Het stamproces-verbaal, p. 22.
47 Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, betreffende Opiumwet, opgemaakt door ing. A.G.A. Sprong, NFI-deskundige Forensische drugsanalyse, d.d. 23 augustus 2010.
48 B. Het proces-verbaal van bevindingen, p. 30.
49 B. Het proces-verbaal van bevindingen, p. 31.
50 B. Het proces-verbaal Narcotic Identification Test (cocaïne), p. 44.
51 B. Het proces-verbaal Narcotic Identification Test (cocaïne), p. 46.
52 B. Het proces-verbaal Narcotic Identification Test (cocaïne), p. 48.
53 B. Het proces-verbaal Narcotic Identification Test (heroïne), p. 50.
54 Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, betreffende Opiumwet, opgemaakt door ing. A.B.M. van Esch, NFI-deskundige Forensische drugsanalyse, d.d. 11 augustus 2010.
55 Uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 20 juli 2010.
56 Reclasseringsadvies Reclassering Nederland, gedateerd 15 oktober 2010, opgemaakt door M. van Buul, reclasseringswerker.
57 Rapport van Reclassering Nederland: “Termijn voltooid toezicht afgerond”, d.d. 13 december 2010, opgemaakt door K. el Bouchtaoui, reclasseringswerker.