ECLI:NL:RBZUT:2010:BP7432

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
22 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
109265 / HA ZA 09-1582
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de aanvaarding van een nalatenschap en de rol van erfgenamen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zutphen is behandeld, gaat het om de aanvaarding van een nalatenschap door gedaagde. Eiseres stelt dat gedaagde zich heeft gedragen als een zuiver aanvaardend erfgenaam, maar de rechtbank oordeelt dat eiseres onvoldoende heeft gesteld om deze aanname te onderbouwen. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 21 juli 2010, waarin partijen de gelegenheid kregen om hun standpunten over de gerechtigden tot de nalatenschap van de moeder van eiseres te verduidelijken. Eiseres heeft verklaringen overgelegd van de kleinkinderen van de erflaatster, waarin zij aangeven de nalatenschap beneficiair te aanvaarden.

De rechtbank verwijst naar de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek, met name artikel 4:190 BW, dat de mogelijkheden voor erfgenamen om een nalatenschap te aanvaarden of te verwerpen regelt. De rechtbank concludeert dat eiseres niet heeft aangetoond dat gedaagde de nalatenschap heeft aanvaard. Gedaagde heeft weliswaar de uitvaartkosten voldaan, maar dit valt onder de beheersdaden in de eerste drie maanden na het overlijden, wat niet automatisch leidt tot een zuivere aanvaarding van de nalatenschap. Eiseres heeft niet kunnen concretiseren dat gedaagde zich als een zuiver aanvaardend erfgenaam heeft gedragen.

Uiteindelijk wijst de rechtbank de vorderingen van eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde zijn begroot op € 1.446,00. Dit vonnis is uitgesproken door mr. M. Engelbert-Clarenbeek op 22 december 2010.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 109265 / HA ZA 09-1582
Vonnis van 22 december 2010
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
advocaat mr. M.J. Meijer te Haarlem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. M. van Kan te Zutphen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 juli 2010
- de akte van de zijde van [eiseres]
- de antwoordakte van de zijde van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. In het tussenvonnis zijn partijen in de gelegenheid gesteld hun standpunten omtrent de gerechtigden tot de nalatenschap van [moeder] nader te verduidelijken en te onderbouwen.
[eiseres] heeft twee verklaringen overgelegd van de kleinkinderen van [moeder], waarin zij schrijven de nalatenschap van hun oma beneficiair te aanvaarden.
2.2. In artikel 4:190 BW is bepaald dat een erfgenaam een nalatenschap kan aanvaarden of verwerpen. Een aanvaarding kan zuiver geschieden of onder het voorrecht van boedelbeschrijving. Een eenmaal gedane keuze is (op een hier niet aan de orde zijnde uitzondering na) onherroepelijk.
In artikel 4:191 BW is voorgeschreven dat de in artikel 4: 190 BW bedoelde keuze wordt gedaan door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring ter griffie van de rechtbank van het sterfhuis.
2.3. De verklaringen van de kleinkinderen betreffende de nalatenschap van [moeder], zoals door [eiseres] in het geding gebracht, zijn, - anders dan de door haar overgelegde verklaring van deze (klein)kinderen betreffende de nalatenschap van [moeder] -, niet ter griffie van de rechtbank afgelegd. De eigen verklaringen zijn, naar mag worden aangenomen, dan ook niet ingeschreven in het boedelregister, zoals in artikel 4:191 BW is bepaald. De eigen verklaringen leiden er niet toe dat de kleinkinderen de nalatenschap van (groot)[moeder] beneficiair hebben aanvaard.
2.4. Gesteld noch gebleken is, dat [gedaagde] een verklaring als bedoeld in artikel 4:191 BW heeft afgelegd, noch een verklaring tot zuivere aanvaarding, noch een verklaring tot aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving, danwel tot verwerping. In artikel 4:192 BW is bepaald dat een erfgenaam de nalatenschap zuiver aanvaardt indien de hij zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbend erfgenaam gedraagt. Dit is bijvoorbeeld het geval indien de erfgenaam beheersdaden verricht of aan schuldeisers doet blijken dat hij de schulden der nalatenschap voor zijn rekening neemt. Beheersdaden, verricht in de eerste drie maaden na het overlijden van de erflater, worden niet aangemerkt als daden waaruit een zuivere aanvaarding blijkt (artikel 4:185 BW)
2.5. Nu [eiseres] de vordering instelt tegen [gedaagde], dient zij te stellen, te onderbouwen en, zo nodig, te bewijzen dat in elk geval [gedaagde] de nalatenschap heeft aanvaard. Deze onderbouwing ontbreekt.
[gedaagde] erkent de uitvaartkosten voldaan te hebben, deels uit eigen middelen omdat het saldo van de bankrekening van [moeder] daartoe ontoereikend was. Zij betwist handelingen verricht te hebben die zouden leiden tot het aanvaarden van de nalatenschap. Aangenomen mag worden dat het voldoen van de uitvaartkosten valt onder de beheersdaden in de eerste drie maanden na het overlijden, zodat daaruit niet geconcludeerd kan worden dat [gedaagde] de nalatenschap zuiver heeft aanvaard.
2.6. [eiseres] heeft op geen enkele wijze geconcretiseerd dat [gedaagde], zoals [eiseres] stelt, ‘zich van erflaatster goederen, (waaronder banksaldi) heeft toegeëigend en de nalatenschap naar eigen goeddunken met schuldeisers, fiscus en zichzelf heeft afgewikkeld’. Gelet op de betwisting door [gedaagde] is de enkele, herhaalde, stelling van [eiseres] dat [gedaagde] zich heeft gedragen als een zuiver aanvaard hebbend erfgenaam onvoldoende.
Nu in deze procedure niet kan worden vastgesteld dat [gedaagde] de nalatenschap heeft aanvaard, kan de vordering van [eiseres] niet worden toegewezen.
2.7. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht € 316,00
- salaris advocaat 1.130,00 (2,5 punten x tarief € 452,00)
totaal € 1.446,00.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. wijst de vorderingen af,
3.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.446,00,
3.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2010.