ECLI:NL:RBZUT:2010:BQ0980

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
3 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
116783 - KG ZA 10-311
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G. Vrieze
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging huurovereenkomst en vertegenwoordigingsbevoegdheid van ouders

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zutphen is behandeld, gaat het om een kort geding waarin eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.N.M. van der Zande, vordert dat gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J.H. Lefers, de woning ter beschikking stelt aan eiser. Eiser heeft een huurovereenkomst gesloten met gedaagde, maar na een incident in de woning heeft gedaagde de sloten vervangen en de toegang tot de woning ontzegd. Eiser stelt dat hij niet heeft ingestemd met de beëindiging van de huurovereenkomst, terwijl gedaagde aanvoert dat de ouders van eiser, die als borg optraden, de overeenkomst hebben beëindigd. De voorzieningenrechter moet beoordelen of de ouders van eiser bevoegd waren om namens hem te handelen en of de huurovereenkomst terecht is beëindigd.

De feiten van de zaak zijn als volgt: op 23 juni 2010 hebben eiser en gedaagde een huurovereenkomst gesloten. Eiser verbleef op dat moment in een psychiatrisch ziekenhuis en had de woning nodig voor zijn terugkeer in de maatschappij. Na een incident op 18 juli 2010, waarbij de politie betrokken was, heeft gedaagde de sloten van de woning vervangen. Eiser's ouders hebben vervolgens schriftelijk aan gedaagde bevestigd dat zij de huurovereenkomst wilden beëindigen. Eiser betwist echter dat hij zijn ouders heeft gemachtigd om deze beslissing te nemen.

De voorzieningenrechter overweegt dat, op basis van het toedoenbeginsel en het toerekeningsbeginsel, gedaagde redelijkerwijs mocht vertrouwen op de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de ouders van eiser. De ouders waren aanwezig bij de sluiting van de huurovereenkomst en hebben zich borg gesteld. De rechter concludeert dat de huurovereenkomst op 1 augustus 2010 is geëindigd, waardoor de vorderingen van eiser worden afgewezen. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op EUR 1.079,00 zijn begroot.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 116783 / KG ZA 10-311
Vonnis in kort geding van 3 november 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats, gemeente],
eiser,
advocaat mr. M.N.M. van der Zande te Apeldoorn,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats, gemeente],
gedaagde,
advocaat mr. J.H. Lefers te Enschede.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van [gedaagde].
2. De feiten
2.1. Op 23 juni 2010 hebben partijen na bemiddeling van een makelaar een huurovereenkomst gesloten op grond waarvan [eiser] met ingang van 1 juli 2010 voor de duur van 12 maanden de gemeubileerde woning van [gedaagde] aan de [adres te plaats] is gaan huren. De ouders van [eiser], die bij de ondertekening van de huurovereenkomst aanwezig waren, hebben zich daarbij ten behoeve van [gedaagde] borg gesteld voor alle betalingsverplichtingen van [eiser] uit hoofde van de huurovereenkomst.
2.2. [eiser] heeft de huurovereenkomst gesloten omdat hij de afgelopen tijd als gedetineerde in Psychiatrisch Ziekenhuis De Boog te Warnsveld (hierna: De Boog) heeft verbleven en met het oog op de beëindiging van dat verblijf over zelfstandige woonruimte diende te beschikken.
2.3. Op 18 juli 2010 heeft een incident plaatsgevonden in de woning en het trappenhuis van de flat waarin de woning zich bevindt; daarover zijn klachten geuit door omwonenden en de politie is gealarmeerd, waarna [eiser] door de politie gevankelijk is afgevoerd.
2.4. Op 20 juli 2010 heeft [gedaagde] de sloten van de woning vervangen.
2.5. Bij aangetekende brief van 22 juli 2010 hebben de ouders van [eiser] als volgt aan [gedaagde] medegedeeld:
“(…)
Hierbij bevestigen wij de door u tot 2-maal toe geuite wens de huurovereenkomst van 23 juni 2010 met de heer [eiser] te ontbinden. (…)
Aan de hand van het bovenstaande gaan wij er vanuit dat de huurovereenkomst op de kortst mogelijke termijn is ontbonden. Te weten: per 1 augustus 2010.
Met vriendelijke groet,
Fam. [gemachtigde] (gemachtigde)
(…)”
2.6. Bij aangetekende brief van 27 juli 2010 heeft [gedaagde] in een brief aan de ouders van [eiser] onder meer als volgt medegedeeld:
“(…)
Naar aanleiding van divers telefonisch overleg over de ontstane situatie m.b.t. het gedrag van uw zoon, [eiser], hoofdhuurder van mijn appartement [adres te plaats], deel ik u het volgende mede.
U bent uit hoofde van borggever(s) voor uw zoon betrokken in de huurovereenkomst (…).”
[gedaagde] heeft vervolgens onder meer medegedeeld dat zij niet langer de toegang tot de woning aan [eiser] verschaft en dat zij de huurovereenkomst op de kortst mogelijke termijn beëindigt. Een kopie van deze brief heeft zij aan [eiser] zelf gestuurd.
2.7. Op 26 juli 2010 hebben de ouders van [eiser] de spullen van [eiser] uit de woning weggehaald.
2.8. Bij aangetekende brief van 31 juli 2010 hebben de ouders van [eiser] hun verontwaardiging aan [gedaagde] kenbaar gemaakt over het feit dat zij de sloten van de woning had vervangen en voorts medegedeeld:
“(…) Wij hebben voor de goede orde onze sleutels d.d. 28-07-2010 ingeleverd bij de makelaar waarvan een afgiftebewijs is verstrekt.
Met vriendelijke groet,
Fam. [gemachtigde] (gemachtigde)”
2.9. Op 9 augustus 2010 heeft [eiser] aangifte bij de politie gedaan van zware mishandeling jegens hem door een onbekende persoon op 18 juli 2010.
2.10. Bij brief van 7 september 2010 heeft mr. Van der Zande onder meer als volgt aan [gedaagde] medegedeeld:
“(…)
Op enig moment bent u er toe overgegaan, buiten aanwezigheid en zonder toestemming van mijn cliënt, het slot van het appartement en de bijbehorende ruimten te vervangen, waardoor mijn cliënt geen toegang meer daartoe heeft. (…) Door middel van rechtstreeks contact met de ouders van mijn cliënt en buiten zijn medeweten heeft u ook nog bewerkstelligd dat zijn spullen uit de woning zijn verwijderd.
(…)
Cliënt maakt onverkort aanspraak op nakoming van de huurovereenkomst en wenst derhalve weer toegang te krijgen tot het gehuurde. (…) Voor alle duidelijkheid: hij heeft een spoedeisend belang bij die nakoming, mede verband houdend met zijn persoonlijke omstandigheden, die maken dat hij op korte termijn zijn huidige verblijfplaats te Warnsveld zal verlaten en moet kunnen terugkeren naar c.q. verblijven op zijn eigen woonadres.
Op grond van het voorgaande verzoek ik u en, voorzover nodig, sommeer ik u om binnen één week na heden, (…) de sleutels van het gehuurde aan cliënt af te geven en hem in het ongestoorde genot van het gehuurde te laten. (…)”
2.11. Op 6 oktober 2010 is vanuit De Boog ten aanzien van [eiser] een aanvraag gedaan aan de directeur van de Penitentiaire Instelling te Arnhem om vanaf 18 oktober 2010 te starten met vrijheden ten behoeve van vervolghulpverlening en oriëntatie op wonen en werken.
2.12. [eiser] heeft in elk geval tot en met de dag van de mondelinge behandeling op 26 oktober 2010 in De Boog verbleven.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen:
1. de woning onmiddellijk aan [eiser] ter beschikking te stellen door de sleutels daarvan aan hem af te geven en hem in het ongestoorde genot van het gehuurde te laten,
dan wel, voor het geval in dit kort geding mocht blijken dat [gedaagde] het gehuurde inmiddels aan een derde heeft verhuurd:
2. om aan [eiser] een qua grootte, qua voorzieningen, qua ligging en qua prijs vergelijkbare gemeubileerde woning aan te bieden voor een bedrag dat maximaal gelijk is aan de bedragen die verschuldigd zijn voor de woning aan [adres te plaats];
alles op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 750,00, althans een zodanig bedrag als de voorzieningenrechter in goede justitie juist acht, voor elke dag of resterend gedeelte van een dag dat [gedaagde] na betekening van dit vonnis geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft aan die veroordeling te voldoen, alsmede [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2. [eiser] legt samengevat aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij niet heeft ingestemd met beëindiging van de huurovereenkomst en stelt dat de gronden waarop [gedaagde] de huurovereenkomst heeft beëindigd onjuist zijn. [eiser] betwist dat hij overlast heeft veroorzaakt in de woning en stelt – onder verwijzing naar de aangifte die hij op 9 augustus 2010 bij de politie heeft gedaan – dat hij zelf slachtoffer is geworden van geweld in de woning.
[gedaagde] schiet volgens [eiser] toerekenbaar tekort in de nakoming van de huurovereenkomst. [eiser] stelt een spoedeisend belang bij zijn vorderingen te hebben omdat hem is medegedeeld dat zijn opname al op 19 oktober 2010 zou eindigen en dat hij moet kunnen terugkeren naar eigen woonruimte, mede in verband met het (na)zorgtraject dat hem wordt geboden.
3.3. [gedaagde] voert ten verwere aan dat zij de huurovereenkomst heeft beëindigd met instemming van de ouders van [eiser] die als gemachtigde van hun zoon optraden. De ouders van [eiser] hebben immers schriftelijk met de beëindiging ingestemd namens [eiser], de spullen van [eiser] uit de woning gehaald en de sleutels ingeleverd. Van eigenrichting is dan ook geen sprake.
[gedaagde] stelt dat zij na het incident op 18 juli 2010 uit contact met de politie had begrepen dat [eiser] door het lint was gegaan toen hij door de politie werd afgevoerd en dat hij voorlopig niet meer uit De Boog zou komen. Zij stelt op aanraden van de politie de sloten van de woning te hebben vervangen omdat het vermoeden bestond dat er sleutels van de woning waren bijgemaakt, waardoor onbevoegden toegang tot de woning hadden.
[gedaagde] betwist voorts dat [eiser] een spoedeisend belang bij zijn vorderingen heeft omdat niet aannemelijk is dat zijn verblijf in De Boog op korte termijn zal eindigen.
4. De beoordeling
4.1. Tussen partijen is onder meer in geschil of de huurovereenkomst als beëindigd dient te worden beschouwd ten gevolge van het handelen van de ouders van [eiser]. [eiser] betwist dat hij zijn ouders heeft gemachtigd om namens hem op te treden en stelt dat zijn ouders dus niet namens hem hebben kunnen instemmen met beëindiging van de huurovereenkomst. Afgezien van de vraag of de huurovereenkomst op grond van eventueel door [eiser] veroorzaakte overlast opzegbaar was, dient allereerst te worden beoordeeld of het waarschijnlijk is dat een rechter, oordelend in een bodemprocedure, zal concluderen dat de ouders van [eiser] hem konden vertegenwoordigen en voorts of de huurovereenkomst dan ten gevolge van wederzijdse instemming tussen hem en [gedaagde] als beëindigd dient te worden beschouwd.
4.2. Op grond van artikel 3: 61, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan, wanneer een rechtshandeling in naam van een ander is verricht, tegen de wederpartij, indien zij op grond van een verklaring of gedraging van die ander heeft aangenomen en onder gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht aannemen dat een toereikende volmacht was verleend, op de onjuistheid van deze veronderstelling geen beroep worden gedaan.
Aan deze bepaling ligt het beginsel ten grondslag van bescherming van opgewekt vertrouwen. Een vraag is daarbij of nodig is dat het vertrouwen is opgewekt door een toedoen van de achterman of dat het reeds voldoende is dat de omstandigheden waardoor het vertrouwen is opgewekt voor zijn risico komen en daaruit naar verkeersopvattingen de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid is af te leiden.
Uit recente jurisprudentie (HR 19 februari 2010, NJ 2010, 115) is op te maken dat naast het in artikel 3:61 BW neergelegde ‘toedoenbeginsel’ een ‘toerekeningsbeginsel’ wordt aangenomen, op grond waarvan de achterman onder omstandigheden gebonden wordt op grond van feiten en omstandigheden die hem niet verweten kunnen worden maar waarvoor hij het risico dient te dragen. Deze opvatting is ook in lijn met de internationale opvatting zoals neergelegd in artikel II – 6:103 van de Principles, Definitions and Model Rules of European Law van het Draft Common Frame of Reference dat luidt:
Authorisation
1. The authority of a representative may be granted by the principal or by the law.
2. The principal’s authorisation may be expressed or implied.
3. If a person causes a third party reasonably and in good faith to believe that the person has authorised a representative to perform certain acts, the person is treated as a principal who has so authorised the apparent representative.
Of toepassing van het toedoenbeginsel en/of het toerekeningsbeginsel aan de orde is, moet naar de omstandigheden van het geval worden beoordeeld.
4.3. Niet uitgesloten is dat de bodemrechter op grond van het voorgaande en de feitelijke gang van zaken zal concluderen dat [gedaagde] redelijkerwijze heeft mogen vertrouwen op de aanwezigheid van vertegenwoordigingsbevoegdheid bij de ouders van [eiser]. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat de ouders aanwezig waren bij de sluiting van de huurovereenkomst, dat zij zich daarbij borg hebben gesteld voor betalingsverplichtingen van [eiser] en dat [eiser] als psychiatrisch patiënt – nadat hij na het incident van 18 juli 2010 was afgevoerd door de politie – tot 7 september 2010 niets meer van zich heeft laten horen jegens [gedaagde] en dat daarna zijn ouders als “gemachtigde” met [gedaagde] hebben gecorrespondeerd, de woning hebben ontruimd en de sleutels hebben ingeleverd. De ouders hebben zich gedragen als “implied” en “apparent representative”.
Voor zover uit de borgstelling en de passieve houding van [eiser] niet reeds op grond van het toedoenbeginsel is aan te nemen dat [gedaagde] mocht uitgaan van vertegenwoordigingsbevoegdheid, is het zeer waarschijnlijk dat de bodemrechter onder de gegeven omstandigheden op grond van het toerekeningsbeginsel zal komen tot de conclusie dat [gedaagde] redelijkerwijs mocht vertrouwen op het bestaan van een toereikende volmacht.
4.4. Op deze wijze uitgaande van een toereikende volmacht van de ouders van [eiser] is uit de brief van 22 juli 2010 waarin de ouders van [eiser] aan [gedaagde] hebben medegedeeld, dat zij ervan uitgaan dat de huurovereenkomst per 1 augustus 2010 zal eindigen, in combinatie met het ontruimen van de woning en het inleveren van de sleutels op te maken dat de huurovereenkomst met wederzijdse instemming van partijen op 1 augustus 2010 is geëindigd. Van een huurovereenkomst is dan ook geen sprake meer, zodat voor toewijzing van de vorderingen van [eiser] geen rechtsgrond bestaat.
4.5. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht EUR 263,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.079,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af;
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 1.079,00;
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Vrieze en in het openbaar uitgesproken op 3 november 2010.