ECLI:NL:RBZUT:2010:BT2582

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
29 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
380711 / CV EXPL 09-1810
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen curator in faillissementszaak met betrekking tot pandrecht en huurovereenkomst

In deze zaak heeft de rechtbank Zutphen op 29 maart 2010 uitspraak gedaan in een faillissementsprocedure waarbij de curator van een failliete besloten vennootschap vorderingen heeft ingesteld tegen de Coöperatieve Rabobank Graafschap-Zuid U.A. en De Lage Landen Financial Services B.V. De curator vorderde betaling van een bedrag van € 33.600,00, vermeerderd met BTW, en andere kosten, op basis van een huurovereenkomst en een pandrecht dat was gevestigd op de vorderingen van de failliete vennootschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Rabobank en De Lage Landen gerechtigd waren om de huurovereenkomst aan te gaan en dat de huurpenningen voor de eerste twee maanden bij vooruitbetaling moesten worden voldaan. De curator stelde dat de Rabobank niet te goeder trouw handelde bij het aangaan van de bodemverhuurconstructie en dat de huur over februari 2009 niet opeisbaar was voor het faillissement. De rechtbank oordeelde echter dat de huur over februari 2009 wel degelijk opeisbaar was en dat de curator zijn vorderingen niet kon onderbouwen. De rechtbank heeft de vorderingen van de curator afgewezen en hem veroordeeld in de kosten van de procedure, die tot op heden zijn begroot op € 1.000,00 aan salaris voor de gemachtigde van de Rabobank en De Lage Landen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. W.C. Haasnoot.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Kanton – Locatie Oost Gelre
zaaknummer / rolnummer: 380711 / CV EXPL 09-1810
Vonnis van 29 maart 2010
in de zaak van
mr. NIEK GERARDUS CORNELISSEN, handelend in zijn hoedanigheid van curator van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [Naam B.V.],
wonende te Winterswijk,
eiser q.q.,
advocaat mr. J.C.A. Herstel te Groenlo (Postbus 66, 7140 AB),
tegen
1. de coöperatie met uitsluiting van aansprakelijkheid COÖPERATIEVE RABOBANK GRAAFSCHAP-ZUID U.A.,
gevestigd te 's-Heerenberg, mede kantoorhoudende te Silvolde,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DE LAGE LANDEN FINANCIAL SERVICES B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
gedaagden,
advocaat mr. M.J. Muller te Utrecht (Postbus 2474, 3500 GL).
Eiser zal hierna de curator genoemd worden en gedaagden respectievelijk de Rabobank en de Lage Landen.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 november 2009
- de aantekeningen van de op 11 januari 2010 gehouden comparitie van partijen;
- de conclusie van repliek tevens houdende een akte tot wijziging van eis
- de conclusie van dupliek.
2. De feiten
2.1. Bij onderhandse akte van 9 maart 2007 heeft de Rabobank aan [Naam Onroerend Goed B.V.], [Naam Holding B.V.] en [Naam B.V.] een krediet in rekening-courant verstrekt van EUR 150.000,00 en een geldlening van EUR 500.000,00.
2.2. De onderhandse akte van de op 9 maart 2007 tussen [Naam B.V.], hierna mede te noemen: [Naam B.V.], en de Rabobank tot stand gekomen overeenkomst, waarin [Naam B.V.] is aangeduid als pandgever en de Rabobank als de bank, houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
“(...)
Tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de bank blijkens haar administratie van (...) de pand gever (...) te vorderen heeft of te vorderen mocht hebben uit hoofde van verstrekte en/of alsnog te verstrekken geldleningen, verleende en/of alsnog te verlenen kredieten in rekening-courant, tegenwoordige en/of toekomstige borgstellingen, dan wel uit welken anderen hoofde ook, verpandt de pandgever aan de bank, die in pand aanneemt:
Onderpand
1. de huidige en toekomstige inventaris
2. de huidige en toekomstige voorraden
3. de vorderingen op derden, en ter zake van die vorderingen de rechten uit verzekeringsovereenkomsten.
Tevens worden aan de bank verpand de vorderingen die een of meer pandgevers op een of meer pandgevers hebben, en ter zake van die vorderingen de rechten uit verzekeringsovereenkomsten. Het in deze akte en na te melden algemene voorwaarden ten aanzien van vorderingen op derden bepaalde geldt eveneens voor vorderingen tussen pandgevers onderling.
(...)”.
2.3. De op voormelde overeenkomst van toepassing zijnde Algemene voorwaarden voor verpanding houden – voor zover hier van belang – het volgende in:
“(...)
Bepalingen van algemene aard
Artikel 2
(...)
17. Indien de debiteur en/of de pandgever in zijn/hun verplichtingen jegens de bank
tekortschiet(en) of de bank goede grond heeft te vrezen dat in die verplichtingen zal
worden tekortgeschoten, danwel indien de bank tot inning van vorderingen en/of
verkoop van een of meer goederen wenst over te gaan, is de pandgever verplicht alle
door de bank gewenste medewerking te verlenen en de goederen voor zijn rekening af te
leveren, c.q. te doen afleveren, op de door de bank aan te geven plaats.
(...)
Kosten
Artikel 6
Alle kosten verband houdende met het pandrecht en de daaromtrent gemaakte bepalingen, met inbegrip van kosten van registratie, incasso en administratie, kennisgeving, betekening of erkenning, kosten van gerechtelijke en buitengerechtelijke invordering en maatregelen, komen ten laste van de pandgever.
(...)”.
2.4. Op 29 december 2008 is tussen [Naam B.V.] en de Rabobank en/of de Lage Landen een overeenkomst vuistpandrecht tot stand gekomen. De van deze overeenkomst opgemaakte onderhandse akte, waarin [Naam B.V.] is aangeduid als “de debiteur” en de Rabobank en de Lage Landen gezamenlijk als “de bank”, houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
“(...)
De debiteur verklaart hierbij overeenkomstig het verzoek van de bank en het daaromtrent bepaalde in de desbetreffende (pand)akte, respectievelijk de daarbij behorende respectievelijk van toepassing verklaarde algemene voorwaarden, de roerende zaken aan de bank als pandhouder ter beschikking te stellen c.q. in haar macht te brengen. De bank verkrijgt daarmee het vuistpandrecht.
(...)
De bank verklaart de bedoelde roerende zaken te hebben ontvangen.
(...)”.
2.5. Op 29 december 2008 is tussen [Naam B.V.] en de Rabobank en/of de Lage Landen een huurovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de productieruimten, opslagruimten, kantoren en magazijnen, gelegen aan de [adres, plaats]. De van deze overeenkomst opgemaakte onderhandse akte, waarin [Naam B.V.] respectievelijk is aangeduid als “verhuurder” en “debiteur” en de Rabobank en/of de Lage Landen als huurder, houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
“(...)
De huursom per maand bedraagt € 6.300,00 exclusief btw en servicekosten.
Ondergetekenden, verhuurder en huurder verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
1. Huurder heeft gevorderd en verkregen de afgifte van aan haar verpande roerende zaken, hierna te noemen: de zaken, die zich bevinden in c.q. op het gehuurde. Het gehuurde was tot aan heden in gebruik bij debiteur, doch dit gebruik is met onmiddellijke ingang geëindigd.
2. Ter bewaring en ter verzekering van de rechten van huurder als pandhouder, zijn huurder en verhuurder overeengekomen dat verhuurder met ingang van heden onder de titel van verhuur en huur voor de duur van tenminste twee maanden met een – stilzwijgende – verlenging van telkens een maand, het gehuurde als opslagruimte aan huurder ter beschikking stelt.
3. Huurder heeft de sleutels van de toegang van het gehuurde ontvangen en is daarmede in het genot van het gehuurde gesteld. (...).
4. Deze overeenkomst is voorts aangegaan onder de navolgende voorwaarden en bepalingen.
a. De huurovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd met een opzegtermijn van
een maand, (...)
c. De huursom betreft een periode van een maand, terwijl de huursom over een gedeelte
van een maand naar evenredigheid wordt berekend. De huursom samenhangende
met de huurtermijn waarvoor deze huurovereenkomst tenminste wordt aangegaan,
zoals genoemd in bepaling 2, wordt bij het aangaan van deze overeenkomst bij
vooruitbetaling voldaan. (...) In de huursom zijn begrepen alle kosten van levering
van water en energie, alsmede alle kosten van onderhoud, reparatie en zakelijke
lasten van het gehuurde.
(...)”.
2.6. De onderhandse akte van de op 31 december 2008 tussen [Naam B.V.], hierna mede te noemen: [Naam B.V.], en de Rabobank tot stand gekomen overeenkomst, waarin [Naam B.V.] is aangeduid als pandgever en de Rabobank als de bank, houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
“(...)
Tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de bank blijkens haar administratie van (...) de pandgever (...) te vorderen heeft of te vorderen mocht hebben uit hoofde van verstrekte en/of alsnog te verstrekken geldleningen, verleende en/of alsnog te verlenen kredieten in rekening-courant, tegenwoordige en/of toekomstige borgstellingen, dan wel uit welken anderen hoofde ook, verpandt de pandgever aan de ban, die in pand aanneemt:
Onderpand
1. de vorderingen op
(1)
Statutaire Naam Coöperatieve Rabobank Graafschap-Zuid U.A.
(...)
(2)
Statutaire Naam De Lage Landen Financial Services B.V.
(...)
uit hoofde van huurovereenkomst betreffende de bedrijfshallen met kantoren en verhard
buitenterrein, gelegen aan de [adres te plaats]
waarvan blijkt uit akte d.d. 29 december 2008
met alle aan deze vordering(en) verbonden rechten en zekerheden
Verklaringen van de pandgever
De pandgever verleent voor zover nodig uitdrukkelijk aan de bank alle rechten, bevoegdheden en volmachten als omschreven in na te melden voorwaarden voor verpanding, en verpandt aan de bank, die dit aanneemt, alle in die voorwaarden bedoelde rechten jegens derden.
(...)
Algemene voorwaarden
Op deze overeenkomst zijn – voor zover niet anders is overeengekomen – van toepassing”
a. de Algemene Voorwaarden voor verpanding van de Rabobankorganisatie 2006;
b. b. de algemene bankvoorwaarden, geldende in het verkeer tussen de Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank B.A., gevestigd te Amsterdam c.q. de bij haar aangesloten banken, en haar cliënten.”
(...)”.
2.7. De hiervoor bedoelde akte van verpanding is op 31 december 2008 geregistreerd te Arnhem.
2.8. Met valutadatum 31 december 2008 heeft de Rabobank een bedrag van € 14.994,00 voldaan op bankrekeningnummer 11.63.17.299 ten name van [Naam B.V.] bij de Rabobank, met als omschrijving “2 maanden huur [adres te plaats]/faktuur dd 29-12-2008”.
Deze betaling is vervolgens verrekend met hetgeen de bank op dat moment opeisbaar te vorderen had van [Naam B.V.].
2.9. Bij vonnis van de rechtbank te Zutphen van 7 januari 2009 is [Naam B.V.] in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. M.J. van Lee tot rechter-commissaris, en met aanstelling van mr. N.G. Cornelissen tot curator.
2.10. Bij brief van 9 januari 2009 heeft de Rabobank – voor zover hier van belang – het volgende aan de curator bericht:
“(...)
Onze bank heeft van uw failliet het navolgende te vorderen uit hoofde van:
een blijkens akte/overeenkomst d.d. 09-03-2007 verstrekte
lening oorspronkelijk groot € 500.000,00
- restant-hoofdsom € 458.300,00
- achterstallige rente tot en met 31-12-2008 € 2.367,88
- lopende rente vanaf 01-01-2009 tot en met de voldoening p.m.
- boeterenten p.m.
2.1 een blijkens akte/overeenkomst d.d. 09-03-2007 en 29-01-2008 verstrekt
krediet in rekening-courant tot een maximum van € 250.000,00
- debetsaldo € 223.826,62
- lopende rente, provisie en kosten vanaf 01-01-2009 p.m.
3.1 buitengerechtelijke incassokosten en uitwinningskosten p.m.
-----------------
totaal te voldoen € 684.494,50
----------------
te vermeerderen met de vooralsnog p.m. gestelde posten
De door de failliet gestelde zekerheid bestaat uit:
- verpanding van de huidige en toekomstige inventaris, de huidige en toekomstige voorraden en de vorderingen op derden blijkens onderhandse akte d.d. 09-03-2007
(...)
Indien en voor zover de vordering(en) van onze bank uit de gestelde zekerheid niet geheel mocht worden voldaan, dien ik bij deze onze vordering in.
Zoals u reeds bekend is heeft de bank de roerende zaken in vuistpand genomen en is het bedrijfs onroerend goed gehuurd van [Naam B.V.]
(...)”.
2.11. Op 15 januari 2009 heeft de curator na daartoe verkregen machtiging van de rechter-commissaris, het bedrijfspand aan de [adres, plaats], betreden en de sloten van het pand (doen) vervangen.
2.12. Op 16 januari 2009 heeft de Belastingdienst Oost, kantoor Doetinchem, ten laste van [Naam B.V.] bodembeslag gelegd op de roerende zaken op het adres [adres, plaats].
2.13. Bij brief van 21 januari 2009 heeft de Lage Landen – voor zover hier van belang – het volgende aan de curator bericht:
“(...)
Mede namens de Coöperatieve Rabobank Graafschap-Zuid U.A. (verder: bank), gevestigd te Silvolde, berichten wij u hierbij als volgt.
In het verleden is door De Lage Landen Financial Services B.V. (verder: DLL) en de bank een financiering verstrekt aan [Naam B.V.] (verder: [Naam B.V.]). Onder andere is tot meerdere zekerheid van DLL en de bank het totaal van de roerende zaken verpand. Onder de roerende zaken zijn onder meer begrepen de inventaris, de voorraad en de vervoermiddelen.
In een gesprek met de bank d.d. 29 december 2008 heeft [Naam B.V.] de bedrijfstoestand toegelicht.
(...)
Het voorgaande heeft geleid tot opzegging van de door DLL en de bank verstrekte financieringen.
Tevens is door DLL en de bank medewerking verzocht en verkregen om de tot meerdere zekerheid verpande roerende zaken in vuistpand te geven. Daartoe is in opdracht van DLL en de bank door [Naam Makelaardij] de zg. bodemverhuurconstructie toegepast.
Inmiddels is [Naam B.V.] in staat van faillissement verklaard per 7 januari 2009 met benoeming van u tot curator. Naar wij hebben begrepen heeft de bank haar vordering d.d. 9 januari 2009 reeds schriftelijk bij u ingediend. Hierbij dienen wij onze vorderingen op uw failliet in, uiteraard indien en voorzover onze maatschappij niet (volledig) uit de gestelde zekerheden kan worden voldaan. Onze vordering op uw failliet bedraagt € 436.798,81 + p.m.
(...)
D.d. 15 januari 2009 heeft u zich toegang verschaft tot de onroerende zaak aan de Caspersstraat 10 te de Heurne.
(...)
Voor de goede orde merken wij als volgt op:
(...)
- Bij het binnentreden als aangehaald heeft u kennelijk de cilinders van de sloten (laten) vervangen, kennelijk is door u toegezegd dat de sleutels aan de bank worden afgegeven. Tot op heden is dit laatste niet gebeurd.
(...)
Gelet op het voorgaande verzoeken – en voor zover nodig sommeren – wij u om DLL en de bank onmiddellijk in de gelegenheid te stellen het door haar gehuurde te kunnen betreden.
Dat dient onmiddellijk plaats te vinden door de sleutel die toegang verschaft tot het pand aan de bank te overhandigen.
(...)”.
2.14. Op 26 maart 2009 heeft de curator 2 sleutels van het pand aan de [adres te plaats] overhandigd aan de Rabobank.
2.15. Bij brief van 16 september 2009 heeft de Nuon – voor zover hier van belang – het volgende aan de curator bericht:
“(...)
Hierbij delen wij u mede dat wij van [Naam B.V.] hebben te vorderen na datum faillissement een bedrag van € 8755,62 wegens energielevering aan het perceel [adres te plaats].
(...)”.
2.16. Met ingang van 9 juni 2009 is de onderhavige huurovereenkomst tussen [Naam B.V.] en de Rabobank en/of de Lage Landen geëindigd.
3. De vordering
3.1. De curator vordert – na wijziging van eis - dat de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair:
I. de Rabobank en de Lage Landen zal veroordelen om, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de curator de somma van € 33.600,00, te vermeerderen met BTW, althans een zodanig bedrag als de kantonrechter in goede justitie zal vermenen te behoren;
II. de Rabobank en de Lage Landen zal veroordelen om, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de curator de wettelijke vertragingsrente ex artikel 6:119a BW over het onder I. genoemde bedrag vanaf de datum der verschuldigdheid (1 januari 2009 voor de eerste
€ 6.300,00 exclusief BTW, 1 februari 2009 voor de tweede € 6.300,00 exclusief BTW etc.), althans telkens vanaf een zodanige datum als de kantonrechter in goede justitie zal vermenen te behoren;
subsidiair:
III. de Rabobank en de Lage Landen zal veroordelen om, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de curator de somma van € 8.775,62, te vermeerderen met de wettelijke rente na veertien dagen na betekening van dit vonnis, althans een zodanige beslissing als de kantonrechter in goede justitie zal vermenen te behoren;
zowel primair als subsidiair:
IV. de Rabobank en de Lage Landen zal veroordelen in de kosten van het geding en daarbij op voorhand het nasalaris zal begroten op een bedrag van € 131,00 zonder betekening en € 199,00 met betekening van dit vonnis, het totale bedrag aan proceskosten vermeerderd met de in artikel 119 van Boek 6 BW bedoelde wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na het wijzen van dit vonnis indien en voor zover deze niet binnen de termijn zal zijn voldaan.
3.2. Aan deze vorderingen legt de curator tegen de achtergrond van de vaststaande feiten het volgende te grondslag.
Door de mededeling op 29 december 2008 van de Rabobank aan [Naam B.V.] dat van een bancaire oplossing geen sprake meer kon zijn, het besluit van diezelfde datum van [Naam B.V.] de bedrijfsactiviteiten te beëindigen en het per die datum opzeggen van het krediet, was het faillissement van [Naam B.V.] ten tijde van de verrekening op 31 december 2008 niet alleen te verwachten maar zelfs onontkoombaar. Bij het op 29 december 2008 aangaan van een bodemverhuurconstructie was de Rabobank dan ook niet te goeder trouw, zodat zij de huurschuld op 31 december 2008 niet had mogen verrekenen met haar rekening-courant vordering op [Naam B.V.]. De op 31 december 2008 gesloten overeenkomst tot verpanding van de huurpenningen was paulianeus.
De huur over de maand februari 2009 was vóór de datum van het faillissement nog niet opeisbaar en derhalve ook niet verpand, zodat verrekening daarvan ontoelaatbaar was.
De huurtermijnen zijn tot het einde van de huurovereenkomst op 9 juni 2009 ondanks aanmaning in der minne tot op heden niet voldaan.
De Rabobank en de Lage Landen hebben geprofiteerd van de voorzieningen (gas, water en licht) in het gehuurde bedrijfspand. De kosten hiervan hebben bedragen € 8.775,62 voor de periode tot en met einde huur. Voor zover de Rabobank en de Lage Landen geen huur verschuldigd zouden zijn, zijn zij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in ieder geval gehouden deze kosten te voldoen.
4. Het verweer
4.1. De Rabobank en de Lage Landen concluderen dat de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, de curator in zijn vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren, dan wel hem zijn vorderingen als zijnde ongegrond en/of niet bewezen zal ontzeggen, de vermeerdering van eis zal afwijzen, alsmede de curator zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
4.2. Aan het verweer leggen de Rabobank en de Lage Landen onder meer het volgende ten grondslag.
De Rabobank was als pandhoudster gerechtigd met [Naam B.V.] de onderhavige huurovereenkomst aan te gaan. Uit hoofde van de huurovereenkomst was de Rabobank aan [Naam B.V.] huurpenningen verschuldigd. De huur over de eerste twee maanden heeft de Rabobank daadwerkelijk aan [Naam B.V.] voldaan door middel van storting op de rekening van
[Naam B.V.]. Dit betrof de betaling van een eigen schuld van de Rabobank aan [Naam B.V.], zodat artikel 54 Faillissementswet toepassing mist. Op grond van artikel 6:140 Burgerlijk Wetboek heeft van rechtswege verrekening plaatsgevonden in de rekening-courant.
De huurbetaling en verrekening in de rekening-courant met de schuld van [Naam B.V.] aan de Rabobank, is een uitwinning van het pandrecht van de Rabobank op de vordering van [Naam B.V.] op grond van de huurovereenkomst op de Rabobank heeft verkregen.
In de huurovereenkomst is de Rabobank expliciet met [Naam B.V.] overeen gekomen dat de huur voor de eerste twee maanden bij vooruitbetaling zal worden voldaan. De Rabobank is die verplichting nagekomen en was bevoegd die aan haar rechtsgeldig verpande vordering te verrekenen.
Op 15 januari 2009 heeft de curator aan de Rabobank het huurgenot van het gehuurde ontnomen door het vervangen van de sloten. De Rabobank heeft zich beroepen op haar algemene opschortingsrecht en verdere huurbetalingen gestaakt. Eerst op 26 maart 2009 heeft de Rabobank de nieuwe sleutels ontvangen.
De pandovereenkomst tussen de Rabobank en [Naam B.V.] is niet paulianeus. De verplichting van [Naam B.V.] tot verpanding van haar rechten uit de onderhavige huurovereenkomst is [Naam B.V.] al aangegaan met de akte van verpanding d.d. 27 maart 2007. Daarmee is van een onverplichte rechtshandeling geen sprake noch van benadeling van de overige crediteuren.
5. De beoordeling
5.1. Het bezwaar tegen de wijziging van eis wordt ongegrond verklaard, omdat die wijziging niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Immers, de Rabobank en de Lage Landen zijn door die gewijzigde eis niet onredelijk belemmerd of benadeeld in hun mogelijkheid verweer te voeren en de procedure wordt door die eiswijziging niet onredelijk vertraagd.
5.2. Ingevolge artikel 3:237 lid 3 BW is de pandhouder gevoegd te vorderen, dat de in pand gegeven zaken in zijn macht of die van een derde worden gebracht wanneer de pandgever of de schuldenaar in zijn verplichtingen jegens de pandhouder tekortschiet of hem goede grond geeft te vrezen dat in die verplichtingen zal worden tekortgeschoten. In het gesprek op 29 december 2008 is het de Rabobank duidelijk geworden dat er gegronde vrees bestond dat [Naam B.V.] haar verplichtingen jegens de bank niet meer zou kunnen nakomen als gevolg van de beëindiging van haar bedrijfsactiviteiten.
5.3. Door het sluiten van de onderhavige huurovereenkomst hebben de Rabobank en/of De Lage Landen hun bezitloos pandrecht omgezet in een vuistpand. Een dergelijke huurovereenkomst heeft geen ongeoorloofde oorzaak, ook al heeft deze huurovereenkomst tot gevolg dat de ontvanger geen bodembeslag meer kan leggen en geen bodemvoorrecht meer geniet. Feitelijk is de boedel ook niet benadeeld. Het afvoeren van de verpande bodemzaken zou namelijk tot eenzelfde of zelfs nadeliger (in verband met opslagkosten) financieel effect hebben geleid, zoals ook de Rabobank en De Lage Landen hebben aangevoerd.
5.4. Aangezien de schuld van de Rabobank en/of De Lage Landen en hun vordering op [Naam B.V.] waren ontstaan vóór de faillietverklaring, waren zij ingevolge het eerste lid van artikel 53 Faillissementswet bevoegd tot verrekening. Artikel 54 lid 1 Faillissementswet mist hier toepassing nu van overneming door de Rabobank en/of De Lage Landen van een schuld aan [Naam B.V.] of van een vordering op [Naam B.V.] van een derde geen sprake was.
5.5. De stelling van de curator dat de huur over februari 2009 vóór de datum van het faillissement nog niet opeisbaar was en derhalve ook niet verpand, zodat de Rabobank en/of De Lage Landen niet mochten verrekenen, moet worden verworpen. Immers, in artikel 4 onder c. van de huurovereenkomst is vastgelegd dat de huur voor de maanden januari en februari 2009 bij vooruitbetaling bij het aangaan van de huurovereenkomst moet worden voldaan. Daarmee was ook de huur over februari 2009 vóór het faillissement opeisbaar.
5.6. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, moet de primaire vordering van de curator dan ook worden afgewezen.
5.7. In artikel 4 onder c. van de huurovereenkomst is onder meer bepaald, dat in de huursom zijn begrepen alle kosten van levering van water en energie, zodat ook de subsidiaire vordering van de curator moet worden afgewezen.
5.8. De curator zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van de Rabobank en/of De lage Landen worden tot op heden begroot op €1.000,00 aan salaris gemachtigde.
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. wijst de vorderingen van de curator af;
6.2. veroordeelt de curator in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van de Rabobank en De Lage Landen begroot op € 1.000,00;
6.3. verklaart dit vonnis met betrekking tot de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.C. Haasnoot en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2010.