Uitspraak
RECHTBANK ZUTPHEN
1.De procedure
- het tussenvonnis van 24 augustus 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 21 oktober 2011
- de brief van de advocaat van eiser d.d. 25 oktober 2011
- de brief van de advocaat van gedaagde d.d. 28 oktober 2011.
2.De feiten
“hij op tijdstippen in de periode van 14 mei 1993 tot 14 mei 2003 te [plaats] ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [eiser ], geboren op [1988], immers heeft verdachte, opzettelijk ontuchtig, de (blote) billen en/of de (blote) geslachtsdelen van die [eiser ] betast”.
De rechtbank heeft gedaagde deswege veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één jaar alsmede een werkstraf gedurende 240 uren. Bij de straftoemeting heeft de rechtbank onder meer meegewogen
“dat de door verdachte gepleegde ontuchtige handelingen enige jaren na de begindatum van de tenlastegelegde periode zijn aangevangen, zodat de delictsperiode iets korter is dan in de tenlastelegging is opgenomen (…) Daarnaast is de kans reëel dat verdachte bij de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zijn bedrijf verliest.”
3.De vordering
A. gedaagde zal veroordelen tot betaling aan hem binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis van:
a. een bedrag van € 15.000,-- ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 14 mei 1993 tot en met 20 april 2011, groot
€ 28.366,60 en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 april 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
B. gedaagde zal veroordelen in de kosten van dit geding (de kosten van de gelegde beslagen daaronder begrepen) alsmede de nakosten volgens het liquidatietarief, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis, en -voor het geval dat voldoening van de (na-)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na-)kosten vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
Gedaagde heeft door het plegen van ontucht onrechtmatig jegens eiser gehandeld.
Als gevolg van de veelvuldig gepleegde ontucht kampt eiser met verschillende psychische klachten. Daarvoor is eiser vanaf januari 2009 onder behandeling bij een therapeute, die bij eiser een Post Traumatisch Stress Syndroom heeft gediagnosticeerd. Eiser mist door het misbruik het vertrouwen in anderen, waardoor hij weinig vrienden heeft gehad en hij ook moeilijk relaties met volwassenen kan aangaan. Het aangaan van een vaste relatie met een vrouw kan eiser verwarren als het gaat om communicatie en verwachtingen. Het houdt eiser veel bezig dat hij nooit zal weten wie hij was geworden wanneer hij niet slachtoffer van seksueel misbruik zou zijn geweest. Het misbruik weggedacht zou eiser naar alle waarschijnlijkheid een universitaire studie hebben kunnen afronden, hetgeen hem in andere sociale kringen zou hebben gebracht en hem een ander arbeidsperspectief zou hebben gegeven. De emotionele schade heeft de draagkracht van eiser fors verstoord en het lijkt er op dat eiser blijvend niet in staat zal zijn onder druk te moeten presteren. Druk kan hem desoriënteren en vergeetachtig maken. Sinds eiser in therapie is, gebruikt hij antidepressiva, waardoor zijn depressieve gemoedstoestand, waarvan hij zolang als hij zich weet te herinneren last heeft, minder heftig aanwezig is. Gedurende depressieve buien heeft eiser geautomutileerd, waarvan de littekens op zijn armen nog steeds pijnlijk zichtbaar zijn en hem aan dit misbruik herinneren. Eiser heeft een moeizame verstandhouding met zijn ouders, hetgeen hij wijt aan het niet mogen praten over hetgeen gedaagde hem aandeed. Van zijn vader heeft hij begrepen dat vanaf zijn tiende levensjaar zijn spontaniteit verdween en dat hij tot een sombere tiener uitgroeide die weinig of niets over zichzelf losliet. Ook had eiser driftbuien. Aanhankelijke momenten kende eiser niet. Gedaagde heeft eiser zijn kinder- en jeugdjaren ontnomen. De relatie met zijn ouders en zijn broertje -die eveneens door gedaagde is misbruik- is ernstig verstoord geraakt. Onder al deze omstandigheden komt een immateriële schadevergoeding van € 15.000,-- billijk voor.
€ 2.682,84 voor rekening van eiser. Hetzelfde geldt voor de -op dit moment nog onbekende- kosten van het beslag.
Eiser is tijdens deze ritten door zijn moeder begeleid. Zij heeft hem met haar auto vervoerd. Deze tijd/kosten ad € 114,34 kunnen als mantelzorg worden aangemerkt.
De kosten van therapie bedragen tot op heden een bedrag van € 3.228,12.
4.Het verweer
Gelet op dit bedrag zou de wettelijke rente € 23.613,57 bedragen. De wettelijke rente over een bedrag van € 15.000,-- bedraagt over de door eiser genoemde periode € 27.246,43.
De door eiser berekende kilometervergoeding is te hoog. Uitgaande van € 0,19 per kilometer bedragen de voor vergoeding in aanmerking komende reiskosten € 286,60.
De bijstand van de moeder van eiser valt onder de normale verzorgingsverplichting van ouders jegens hun kinderen en moet als mantelzorg worden aangemerkt.
Voor wat betreft de post verlies aan verdienvermogen moet ervan worden uitgegaan dat eiser ook zonder de gebeurtenis slechts op HBO-niveau zou hebben kunnen functioneren. Overigens is het nog maar de vraag of eiser na een HBO-opleiding minder zal gaan verdienen dan het geval zou zijn geweest indien eiser een universitaire studie zou hebben afgerond. De toekomst moet dit uitwijzen. Het is niet duidelijk waarom eiser slechts voor 60% kan werken en niet voor een hoger percentage. Het kan ook een eigen keuze van eiser zijn om parttime te gaan werken.
In de schadeberekening wordt er ten onrechte van uit gegaan dat eiser 96 jaar oud zal worden.
De wijngaard die gedaagde exploiteert, is geen € 500.000,-- waard. Als de vordering integraal wordt toegewezen zal gedaagde alles kwijtraken.
5.De beoordeling
Gedaagde heeft in het kader van de onderhavige procedure erkend dat hij eiser (meerdere malen) seksueel heeft misbruikt. Gedaagde heeft derhalve geen tegenbewijs ter zake aangeboden. Hiermee staat ook in het kader van de onderhavige procedure vast dat gedaagde eiser (meerdere malen) seksueel heeft misbruikt. Ook staat niet ter discussie dat dit misbruik zich over vele jaren heeft uitgestrekt.
€ 15.000,-- van 14 mei 1993 tot en met 20 april 2011 € 27.246,43. Eiser heeft ter comparitie dit laatste bedrag als juist erkend. De rechtbank zal de rente tot en met 20 april 2011 evenwel niet begroten op laatstgenoemd bedrag. Daaraan doet niet af dat eiser ter comparitie met recht heeft opgemerkt dat gedaagde de ingangsdatum van de wettelijke rente niet heeft bestreden. Hiervoor is het navolgende redengevend. Eiser heeft voor de ingangsdatum van de wettelijke rente aansluiting gezocht bij het door hem overgelegde strafvonnis, waarin bewezen is verklaard dat gedaagde hem in de periode van 14 mei 1993 tot 14 mei 2003 seksueel heeft misbruikt. Van dat strafvonnis maakt de strafmotivering een niet te scheiden onderdeel uit. Uit de strafmotivering blijkt dat de rechtbank ervan is uitgegaan dat het misbruik eerste enige jaren na 14 mei 1993 is begonnen. Daarmee is niet verenigbaar dat eiser uitgaat van een ingangsdatum van 14 mei 1993. Eiser heeft weliswaar gesteld dat het misbruik op 14 mei 1993 is begonnen, maar hij heeft geen bewijsaanbod ter zake gedaan. In deze dient dan ook ervan te worden uitgegaan dat het seksueel misbruik van eiser enige jaren na 14 mei 1993 is begonnen. Voorts kan in deze niet ervan worden uitgegaan dat het geestelijk letsel zich bij eiser in volle omvang heeft gemanifesteerd vanaf de eerste keer dat gedaagde eiser seksueel heeft misbruikt. Uit de verklaring van eiser tegenover de politie kan immers worden afgeleid dat het besef bij eiser dat wat gedaagde bij hem deed niet in orde was, eerst geleidelijk is ontstaan, zo ook het verzet van eiser tegen dat gedrag van gedaagde. Dit betekent dat er voor wat betreft de omvang van de geestelijke schade als gevolg van het seksueel misbruik moet worden uitgegaan van een zich ontwikkelend proces, waarbij het niet goed mogelijk is een moment aan te wijzen waarop de geestelijke schade zich ten volle bij eiser heeft gemanifesteerd. Een en ander brengt de rechtbank ertoe om de hoogte van de wettelijke rente tot en met 20 april 2011 ex aequo et bono vast te stellen op € 15.000,--.
Dit bedrag zal thans niet worden vermeerderd met de kosten van therapie die eiser nog zal maken. De hoogte van de in dit verband toekomstige schade kan immers op basis van de huidige gegevens niet worden begroot, zodat iedere verdere beslissing op dit punt wordt aangehouden.
De gevorderde wettelijke rente (met ingang van 11 mei 2011) zal worden toegewezen over de bedragen ter zake van de gevolgde therapie, de reiskosten en de kosten van het opstellen van de schadeberekening door het IVBL (ad in totaal € 5.584,64). Met betrekking tot de overige posten die bij dit onderdeel van de schade behoren staat ten aanzien van de kosten van rechtsbijstand vast dat deze tot op heden niet door eiser zijn vergoed en is ten aanzien van de kosten van mantelzorg niet aannemelijk dat eiser het daarvoor gevorderde bedrag reeds aan zijn ouders heeft betaald.
Het voorschot op het honorarium van de te benoemen deskundigen zal als gebruikelijk in zaken als de onderhavige integraal voor rekening van gedaagde worden gebracht.
a. ter zake van immateriële schadevergoeding (inclusief wettelijke rente tot en met 20 april 2011) een bedrag van € 30.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 21 april 2011 tot aan de dag der algehele voldoening,
21 december 2011voor het nemen van een akte door eiser over hetgeen is vermeld onder 5.9. waarna gedaagde op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,