ECLI:NL:RBZUT:2011:BP0323

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
12 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
113450 - HA ZA 10-1338
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid ziekenhuis voor schade door infuus tijdens bevalling

In deze zaak vordert eiseres, die tijdens haar bevalling in het Ziekenhuis een infuus heeft gekregen, schadevergoeding van het Ziekenhuis. Eiseres stelt dat het aanprikken van een zenuw bij het aanbrengen van het infuus geen beroepsfout oplevert, maar dat het niet verwijderen van het infuus na het melden van hevige pijn wel een beroepsfout is. De rechtbank oordeelt dat er voorshands aannemelijk is dat eiseres hevige pijn heeft ervaren en dat het Ziekenhuis niet adequaat heeft gereageerd door het infuus niet te verwijderen. De rechtbank laat het Ziekenhuis toe tot het leveren van tegenbewijs over de pijnklachten van eiseres. Voorts wordt een schadevergoeding van tussen de 1.000 en 2.000 euro als toereikend beschouwd voor het immateriële nadeel van eiseres. De zaak wordt aangehouden voor verdere bewijslevering door het Ziekenhuis.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 113450 / HA ZA 10-1338
Vonnis van 12 januari 2011
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
advocaat mr. P. Buikes te Apeldoorn,
tegen
de stichting
STICHTING CHRISTELIJK ALGEMEEN ZIEKENHUIS NOORD-WEST VELUWE, Sint Jansdal,
gevestigd te Harderwijk,
gedaagde,
advocaat mr. O.L. Nunes te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en het Ziekenhuis genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 september 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 15 december 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] is op 4 december 2003 in het Ziekenhuis opgenomen ter begeleiding van haar derde zwangerschap en de bevalling. Vanwege trage harttonen van het kindje en een strak CTG is die dag om circa 15.10 uur in opdracht van de gynaecoloog ter bespoediging van de bevalling door de klinisch verloskundige van het Ziekenhuis, [gynaecoloog], hierna: [gynaecoloog], bij [eiseres] een infuus aangebracht. Dit infuus, waarmee een weeënstimulerend middel, syntocinon, werd toegediend, is aangebracht aan de spaakbeenzijde van de pols van de rechterhand van [eiseres]. Vervolgens is [eiseres] om 15.38 uur bevallen van een zoon. Op 6 december 2003 heeft [eiseres] met haar kind het Ziekenhuis verlaten.
2.2. Op 11 december 2003 heeft [eiseres] haar huisarts bezocht in verband met een branderig gevoel in de rechterhandrug. In het huisartsenjournaal (productie I 10 bij dagvaarding) staat over dit bezoek vermeld:
“(…) Voelt zich goed. Heeft een branderig gevoel aan rechter handrug waar het infuus gezeten heeft tijdens bevalling. (…) Aan hand geen afwijking zichtbaar of voelbaar. (…)”
2.3. Op 18 maart 2004 bezoekt [eiseres] opnieuw haar huisarts. In het huisartsenjournaal staat bij die datum vermeld:
“(…)
Vanaf infuus tijdens bevalling pijnklachten en sensibiliteitsstoornissen rechter hand. Drie keer acuut krachtsverlies R hand bij verzorgen baby. Regelmatig doof gevoel dig.2 R.Pijn in dig.3, 4, en 5. bij aanraking of douchen van aanprikplek (radiair pols) uitstralende pijn in de hand. Denkt dat zenuw beschadigt is. Wil graag foto laten maken Uitwendig is insteekopening nog zichtbaar. Geen roodheid of zwelling. Wrijven over betreffende plekje geeft uitstralende pijn in de hand. Geen duidelijk krachtsverschil opjectiveerbaar, maar mevrouw ervaart dat wel zo. (…) Uitgelegd dat X-foto niet zinvol is.(…)”
2.4. Op 14 april 2004 heeft de huisarts [eiseres] verwezen naar de neuroloog. Bij brief van 28 juni 2004 (productie I 7 bij dagvaarding) schrijft de neurloog, [neuroloog], naar aanleiding van een onderzoek van [eiseres] aan haar huisarts onder meer:
“(…)
Bij het neurologisch onderzoek een normaal reflexpatroon (…) Geen motore uitval, geen atrofie. Er is een gevoelsstoornis aan het dorsum van de rechter hand, uitgezonderd de spatium interosseum I. (…).
Conclusie:
Mogelijk is er een zenuwlesie ontstaan van takken van de n. radialis superficialis rechts. Daarbij hypesthesie en dysesthesie. Een relatie met een infuus is mogelijk. Therapeutisch weinig opties. Medicatie zou ik er niet voor geven, het middel kan erger zijn dan de kwaal. Ook van ingrepen aan de lokale zenuw verwacht ik niet veel. (…)”
2.5. De huisarts heeft [eiseres] op 8 november 2004 wegens aanhoudende pijnklachten van de rechterhand naar de polikliniek anesthesie verwezen.
2.6. Bij brief van 25 november 2005 (productie I 8 bij dagvaarding) verwijst de huisarts [eiseres] naar de poli neurologie. Als reden voor de verwijzing staat in de brief vermeld: “Pte wil een sec opinion ipv pijn/paraesthesieen re hand na infuus. Ik heb pte uitgelegd dat er mijns inziens geen therapeutische mogelijkheden zijn. (…)”.
2.7. Bij brief van 9 augustus 2006 (productie II 1 bij dagvaarding) schrijft een door de toenmalige advocaat van [eiseres] ingeschakelde medisch adviseur, de heer Sjollema van Westerweel Intermediair Medisch Adviseurs, op basis aan hem toegezonden medische gegevens onder meer:
“(…) Het aanprikken van de aderen op de handrug, pols, onderarm en in de elleboogsplooi is waarschijnlijk de meest frequent uitgevoerde invasieve (…) medische handeling. (…)
Bij een kadaver onderzoek van 33 onderarmen vonden Vialle et al (…) géén zone bij de pols waar de cefalica ader is aan te prikken zonder risico de zenuw te beschadigen. (…)
Sheu en Yuan (…) beschrijven de heftige pijn, het gevoel van een elektrische schok en de tintelingen die een patiënte ervoer toen de zenuw bij het aanprikken van de cefalica ader werd beschadigd. Zij adviseren de procedure in een dergelijk geval direct te staken. Boeson et al. (..) onderschrijven dit en adviseren in geval een beschadiging van de zenuw vermoed wordt direct een “handspecialist” te consulteren. (…)
Ook wordt niet duidelijk of mevrouw [eiseres] al direct bij het prikken van het infuus op 4 december 2003 bovenmatige pijn in de pols heeft gevoeld en wanneer zij de branderige pijn in pols en handrug voor het eerst voelde. (…) Indien mevrouw [eiseres] direct tijdens het prikken van het infuus een abnormaal intense pijn en/of uitstralende pijn en gevoelsstoornissen heeft gemeld is ons inziens sprake van verwijtbaar handelen door degene die het infuus heeft ingebracht. Het infuus had niet aangesloten mogen worden en direct verwijderd moeten worden.
De indicatie waarvoor het infuus is ingebracht achten wij juist (…)
De plaats die gekozen wordt voor het inbrengen van het infuus, de spaakbeenzijde van de pols, achten wij acceptabel. Hoewel in de aangehaalde literatuur wordt afgeraden om de cefalica ader ter plaatse van de pols aan te prikken gebeurt dat in de praktijk zeer frequent; het aanprikken van de radialis superficialis zenuw hierbij is een zeldzame complicatie. Wel had, indien mevrouw [eiseres] tijdens of na het prikken over heftige pijn heeft geklaagd, het infuus dus direct weer verwijderd en elders (op de arm of handrug) opnieuw ingebracht moeten worden. Bij pijnklachten in de uren na het inbrengen of de dag erna optredend geldt hetzelfde.”
2.8. Bij brief van 28 december 2006, te kennen uit de reactie daarop van Centramed van 30 januari 2007 (productie IV 2 bij dagvaarding), heeft de toenmalige advocaat van [eiseres] het Ziekenhuis aansprakelijk gesteld voor de bij [eiseres] opgetreden schadelijke gevolgen van een medische fout.
2.9. De verloskundige die [eiseres] destijds bij deze zwangerschap heeft begeleid, mevrouw [verloskundige], hierna: [verloskundige], heeft in een brief van 24 juli 2007 (productie IV 1) aan mr. H. Polat onder meer geschreven:
“(…)
Als dienstdoende verloskundige heb ik mw. [eiseres], destijds naar het ziekenhuis gestuurd, daar zij prematuur (voor 37wkn.AD) dreigde te gaan bevallen.
In het St. Jansdal is door de klinisch verloskundige, ’n infuus ingebracht. Toen het infuus ingebracht was, heeft mw. [eiseres] gezegd, “dat doet pijn, haal ‘m eruit”. Zoals normaal te doen is, is toen goed naar de arm gekeken en aangezien er geen zwelling of iets abnormaals te zien was is het infuus blijven zitten.
(…)
In het kraambed hebben noch mijn collega’s noch ik enig maal melding gemaakt van het feit dat mw. [eiseres] (nog) last zou hebben van de plek waar het infuus heeft gezeten, dus daar kan ik verder niets over vertellen.
Pas heel veel later, naar ik meen in de volgende zwangerschap, maakte zij melding van het feit dat er een zaak lopend was t.a.v. haar pijnlijke pols en of ik nog wist hoe het een en ander gebeurd was. (…)”
2.10. Op verzoek van de huidge advocaat van [eiseres] heeft Medisch adviesbureau Wolthuis, hierna: Wolthuis, op 19 oktober 2009 een schriftelijk advies gegeven (productie II 2 bij dagvaarding) over het “mogelijk onzorgvuldig handelen in het St. Jansdal ZH (Harderwijk) in december 2003” op basis van door [eiseres] aan Wolthuis verstrekte stukken. In het advies staat onder meer:
“(…)
BEOORDELING:
Gelet op de beschikbare stukken staat hier m.i. wel haast met zekerheid vast dat hier sprake is van causalgie de nervus radialis superficialis rechts ofwel een oppervlakkige huidzenuw over de rugzijde van de pols aan de duimzijde (radiair). (..) Als we dan alle feiten / het dossier overzien dan zie ik geen andere oorzaak dan het inbrengen van het infuus. (…) Aangezien wel haast zeker is dat de zenuw is aangeprikt bij het inbrengen van het infuus denk ik dat eea inderdaad wel als onzorgvuldig aangemerkt moet worden. (…)”
3. De vordering
3.1. [eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal bepalen dat het Ziekenhuis jegens [eiseres] aansprakelijk is en het Ziekenhuis zal veroordelen om aan [eiseres] een schadevergoeding te betalen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met wettelijke rente en de proceskosten.
3.2. [eiseres] legt aan haar vordering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, onder meer de navolgende stellingen ten grondslag.
Het Ziekenhuis is tekort geschoten in de op haar rustende verplichting om als goed zorgverlener op te treden. Uit de in het geding gebrachte stukken blijkt dat er sprake is van een medische fout als gevolg van de wijze waarop het infuus tijdens de bevalling bij [eiseres] is ingebracht. De zenuwbeschadiging die bij [eiseres] is opgetreden kan, gelet op beide medische verslaggevingen, geen andere oorzaak hebben dan het inbrengen van het infuus. Bovendien had [eiseres] voordien geen stoornis aan haar rechterhand. Direct na het inbrengen van het infuus wel. Het is derhalve voldoende aannemelijk dat de schade het rechtstreeks gevolg is van de wijze waarop het infuus is aangebracht, in stand gelaten of verwijderd. Ten gevolge daarvan ondervindt [eiseres] nog steeds pijn en is er sprake van functieverlies in haar rechterhand. Het Ziekenhuis is daarvoor op grond van artikel 7:462 lid 1 BW aansprakelijk.
4. Het verweer
4.1. Het Ziekenhuis concludeert dat de rechtbank [eiseres] in haar vordering niet ontvankelijk zal verklaren dan wel haar deze zal ontzeggen met veroordeling van [eiseres], zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure.
Het Ziekenhuis voert als verweer onder meer aan dat noch het medisch dossier, noch het partusverslag bijzonderheden vermeldt, in de zin van complicaties of een afwijkend beloop rond het aanbrengen, aanhouden of het verwijderen van het infuus. Het Ziekenhuis betwist dat [eiseres] bij het inbrengen van het infuus hevige pijn zou hebben gehad. Dat blijkt ook niet uit de brief van haar verloskundige, [verloskundige]. Het inbrengen van een infuus geeft altijd een onaangenaam gevoel. Gesteld noch gebleken is dat er sprake is van een abnormaal intense pijn of uitstralende pijn en gevoelsstoornissen. Volgens de door [eiseres] geraadpleegde deskundige zijn deze verschijnselen voorwaarde om aan te nemen dat het infuus op een onjuiste wijze is aangebracht. [eiseres] heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat het infuus niet lege artis is aangebracht. Aan de beoordelingen van de door [eiseres] geraadpleegde deskundigen dient ook overigens voorbij te worden gegaan, nu dit eenzijdig ingewonnen expertises betreft en gesteld noch gebleken is dat deze deskundigen over specifieke expertise op dit gebied beschikken.
Subsidiair heeft te gelden dat zelfs indien bij het aanleggen van het infuus de nervus radialis superfacialis is aangeprikt, dit nog niet betekent dat er sprake is van een beroepsfout. Door een van de door [eiseres] ingeschakelde deskundige is immers vastgesteld dat de indicatie voor en plaats van het inbrengen van het infuus juist waren en dat het aanprikken van de zenuw daarbij een zeldzame complicatie betreft. Mocht derhalve al vaststaan dat de zenuw is aangeprikt dan geldt dat het een niet verwijtbare en vermijdbare complicatie betreft. Het Ziekenhuis betwist voorts het causaal verband tussen het aanleggen, aanhouden en verwijderen van het infuus en de door [eiseres] gestelde klachten. De klachten zijn nimmer geobjectiveerd en evenmin is bij [eiseres] de diagnose Complex Regionaal Pijn syndroom type II (CRPS II) vastgesteld. CRPS is een slecht begrepen aandoening waarvan de oorzaak lang niet altijd te achterhalen is. Het Ziekenhuis betwist voorts dat [eiseres] schade heeft geleden.
Er is geen reden voor toepassing van de omkeringsregel.
5. De beoordeling
5.1. De vraag die, gelet op de vordering van [eiseres], in de eerste plaats voorligt is of door het Ziekenhuis bij het aanbrengen, aanhouden en/of verwijderen van het infuus bij [eiseres] op 4 december 2003 een beroepsfout is gemaakt die geleid heeft tot schade bij [eiseres]. Bij de beoordeling van die vraag neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat, zoals door het Ziekenhuis is gesteld en ook is af te leiden uit het door [eiseres] in het geding gebracht rapport van Sjollema, het enkele feit dat bij het aanleggen van een infuus in de spaakbeenzijde van de rechterhand de nervus radialis superfacialis, hierna: de zenuw, is aangeprikt, nog niet per definitie meebrengt dat er sprake is van een beroepsfout van de medisch behandelaar. Zoals in het rapport van Sjollema is beschreven, onder verwijzing naar literatuur, geldt immers dat het op deze plaats aanbrengen van een infuus zeer gebruikelijk is en de mogelijkheid dat daarbij de zenuw wordt geraakt een zeldzame complicatie vormt. Dat brengt reeds mee dat slechts onder bijkomende omstandigheden, zoals bijvoorbeeld het op een risicovolle wijze aanbrengen van het infuus op die plaats, het daardoor raken van de zenuw als een beroepsfout is aan te merken. Dergelijke omstandigheden zijn echter gesteld noch gebleken. Integendeel, uit het door [eiseres] overgelegde rapport van Sjollema zoals hiervoor geciteerd, en ook uit de overige stukken, valt af te leiden dat het infuus bij [eiseres] op correcte wijze werd aangebracht.
5.2. Uit het rapport van Sjollema volgt voorts, eveneens onder literatuurverwijzing (o.a. Sheu en Yuan en Boeson), dat in het geval een patiënt bij het inbrengen van het infuus of gedurende de tijd dat het infuus is ingebracht hevige pijn ervaart, het infuus direct verwijderd dient te worden en direct een handspecialist dient te worden geconsulteerd. Het Ziekenhuis heeft niet betwist dat de door Sjollema beschreven handelwijze in geval van hevige pijn gevolgd moet worden, doch zij heeft gesteld dat noch in het dossier, noch in de verklaring van de verloskundige [verloskundige] enig houvast te vinden is voor de aanname dat sprake zou zijn van een dergelijke hevige pijn bij [eiseres] bij het inbrengen van het infuus. Bovendien, zo heeft het Ziekenhuis ter zitting nog gesteld, is ook niet gebleken dat [eiseres] zich voor de aanhoudende pijnklachten heeft laten behandelen. Het Ziekenhuis gaat er echter aan voorbij dat [eiseres] ter zitting heeft verklaard dat zij tijdens de bevalling al meerdere malen heeft aangegeven dat zij heftige pijn had in de hand waar het infuus was aangebracht en dat zij dat aan de verpleging heeft gemeld. Ook na de bevalling heeft zij, zo stelt [eiseres], geklaagd over “heel veel pijn” in haar hand. Tegen haar zus heeft [eiseres], zo stelt zij, in dat verband gezegd dat het helemaal fout was gegaan met het infuus. Deze verklaring sluit in zoverre aan bij de schriftelijke verklaring van [verloskundige] dat daaruit blijkt dat [eiseres] direct klaagde over pijn bij het inbrengen van het infuus. Uit de medische rapportages, met name het huisartsenjournaal, zoals die door [eiseres] in het geding zijn gebracht, blijkt bovendien dat zij kort na de bevalling in verband met deze pijnklachten de huisarts heeft bezocht en nadien meerdere malen medische hulp heeft gezocht voor de pijn in die hand. Gelet daarop acht de rechtbank het voorshand aannemelijk dat er bij [eiseres] sprake was van een hevige pijn ten gevolge van het inbrengen infuus die het Ziekenhuis ertoe had moeten brengen die infuus direct te verwijderen en haar hand te (laten) onderzoeken.
Door het Ziekenhuis is betwist dat er sprake was van een hevige pijn bij [eiseres] toen bij haar het infuus werd ingebracht. Ter zitting is door [gynaecoloog] in dat verband opgemerkt dat het inbrengen van een infuus op die plaats altijd wel pijnlijk is. [gynaecoloog] heeft er voorts op gewezen dat bij iemand die aan het bevallen is er een extra gevoeligheid bestaat voor ingrepen aan het lichaam. Gelet op deze betwisting zal het Ziekenhuis worden toegelaten tegenbewijs te leveren tegen het voorshands aannemelijk geachte feit dat er bij [eiseres] sprake was van een hevige pijn in haar hand ten gevolge van het inbrengen van het infuus.
5.3. Indien komt vast te staan dat het Ziekenhuis het infuus niet heeft verwijderd ondanks de hevige pijn die [eiseres] daarvan ondervond, is het Ziekenhuis aansprakelijk voor de daardoor door [eiseres] geleden schade. Zoals hiervoor is overwogen is er geen grond voor aansprakelijkheid van het Ziekenhuis voor het eventueel bij het inbrengen van het infuus aanprikken van de zenuw. Dit brengt mee dat, voor wat betreft de op het Ziekenhuis rustende vergoedingsplicht, bezien moet worden welke schade voor [eiseres] is voortgevloeid uit het niet verwijderen van het infuus ondanks de door haar ervaren hevige pijn. Partijen hebben hun stellingen daar in het geheel nog niet op toegespitst, mede nu [eiseres] schade op te maken bij staat vordert. Uit het debat ter comparitie van partijen is het de rechtbank gebleken dat het [eiseres] enkel te doen is om een vergoeding van de door haar geleden immateriële schade in verband met de door haar gestelde aanhoudende pijnklachten. Daarvoor is, gelet op het voorgaande, slechts een grondslag aanwezig ten aanzien van de immateriële schade die voortvloeit uit het niet verwijderen van het infuus. Op basis van hetgeen uit de processtukken en de comparitie van partijen tot nu toe is gebleken en gelet op vergelijkbare gevallen zoals genoemd in de ANWB smartengeldgids (2009, nrs. 162 tot en met 167) acht de rechtbank in dat geval voorshands een bedrag van tussen de € 1.000,00 en
€ 2.000,00 een toereikende vergoeding voor het door [eiseres] geleden immateriële nadeel. De rechtbank geeft partijen in overweging dit te laten meewegen bij hun beslissing over het al of niet voortzetten van de onderhavige procedure.
5.4. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. laat het Ziekenhuis toe bewijs te leveren tegen het voorshands aannemelijk geachte feit dat er bij [eiseres] sprake was van een hevige pijn in haar hand ten gevolge van het inbrengen van een infuus tijdens de bevalling op 4 december 2003,
6.2. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 26 januari 2011 voor uitlating door het Ziekenhuis of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
6.3. bepaalt dat het Ziekenhuis, indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
6.4. bepaalt dat het Ziekenhuis, indien zij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden februari tot en met april 2011 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
6.5. bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. P.F.A. Bierbooms in het gerechtsgebouw te Zutphen aan de Martinetsingel 2,
6.6. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
6.7. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.A. Bierbooms en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2011.