RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Familie
Zaaknummer: 110873 FA RK 10-345
beschikking van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 18 januari 2011
[verzoeker],
wonende te [plaats],
verzoeker, verder te noemen de man,
advocaat: mr. S.W.F. Rouwette te Apeldoorn,
[verweerster],
wonende te [plaats],
verweerster, verder te noemen de vrouw,
advocaat: mr. H.L.J.M. Kersten te Apeldoorn.
Dit verloop blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 22 februari 2010;
- het verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 21 april 2010;
- het verweerschrift tegen het zelfstandig verzoek, ingekomen op 20 mei 2010;
- de tussenbeschikking van deze rechtbank van 27 mei 2010;
- de brief met bijlagen van mr. Kersten van 28 oktober 2010;
- de brief met bijlagen van mr. Rouwette van 2 november 2010;
- de brief met bijlagen van mr. Kersten van 9 november 2010;
- het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting op 16 november 2010.
Bij beschikking van deze rechtbank van 3 december 2008 is tussen de man en de vrouw de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 11 december 2008 ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand van de gemeente Heerde.
Na ontbinding van hun huwelijk zijn de moeder en de vader van rechtswege gezamenlijk belast gebleven met het ouderlijke gezag over de navolgende minderjarige kinderen:
[kind 1], geboren op [1995 te plaats] en
[kind 2], geboren op [2000 te plaats].
Tevens is in deze beschikking bepaald dat de man ten behoeve van voornoemde minderjarigen een onderhoudsbijdrage dient te voldoen van € 630,-- per kind per maand, welke onderhoudsbijdrage na indexering vanaf 1 januari 2010 € 669,63 en vanaf 1 januari 2011 € 675,65 per kind per maand bedraagt.
Zowel de man als de vrouw is opnieuw gehuwd.
De man verzoekt dat de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voornoemde beschikking van 3 december 2008 zal wijzigen en de daarin vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde kinderen met ingang van 1 januari 2010 zal vaststellen op € 223,20,-- per kind per maand, althans een bedrag met ingang van een datum als de rechtbank juist acht.
Hij stelt dat de beschikking door wijziging van omstandigheden niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet. Zowel de man als de vrouw is opnieuw gehuwd. De kinderen maken deel uit van het gezin van de vrouw en haar nieuwe partner, op grond daarvan is deze nieuwe partner onderhoudsplichtig geworden ten opzichte van de kinderen. Derhalve zijn er thans drie onderhoudsplichtigen die allen naar evenredigheid van draagkracht in de behoefte van de beide kinderen dienen te voorzien.
Het verweer tevens houdende zelfstandig verzoek
De vrouw verzoekt dat de rechtbank de man in zijn verzoek niet-ontvankelijk zal verklaren dan wel dat verzoek zal afwijzen en zal bepalen dat de man, al dan niet tezamen met zijn echtgenote, met ingang van de datum van indiening van het verzoek gehouden is een bedrage te leveren in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen van € 950,-- per kind per maand, te vermeerderen met de wettelijke indexering en vermeerderd met de wettelijke rente in geval van niet tijdige betaling.
De vrouw stelt dat ook de nieuwe partner van de man onderhoudsplichtig is jegens de minderjarige kinderen. Daarnaast stelt zij dat de band tussen de ouders en hun kinderen aanmerkelijk zwaarder dient te wegen dan de band die de kinderen met de stiefouders hebben. De vrouw is van mening dat de behoefte van de kinderen hoger is gelegen, gezien de hobby’s van de kinderen. Zij rijden paard, hetgeen veel extra kosten met zich brengt.
Het verweerschrift tegen het zelfstandig verzoek
De man verzoekt dat de rechtbank de vrouw in haar zelfstandig verzoek niet ontvankelijk zal verklaren dan wel dat verzoek zal afwijzen. Voor het overige persisteert de man.
ontvankelijkheid
Ingevolge artikel 1:401 Burgerlijk Wetboek kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
Vast staat dat zowel de man als de vrouw opnieuw is getrouwd. Dit zijn relevante wijzigingen van omstandigheden die een onderzoek naar de behoefte van de minderjarigen en de draagkracht van de onderhoudsplichtigen noodzakelijk en gerechtvaardigd maakt.
de behoefte van de minderjarigen
Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van de minderjarigen op basis van het gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan van partijen € 1.180,-- voor beide kinderen tezamen bedroeg. Aan de vraag of deze behoefte eerder in rechte is vastgesteld kan daarom voor worden gegaan.
Partijen verschillen van mening in hoeverre deze behoefte gecorrigeerd dient te worden met bijzondere kosten, nu de kinderen de paardensport beoefenen. De vrouw stelt dat de behoefte van de kinderen verhoogd dient te worden met de kosten die de paardensport met zich brengt. De vrouw stelt deze kosten op € 647,-- per maand voor beide kinderen. De man voert verweer tegen deze kosten en stelt dat de kinderen tijdens de relatie weliswaar paardreden, maar dat deze hobby is uitgebreid sinds de vrouw samen is met haar huidige partner die meerdere paarden bezit. De man is dan ook van mening dat de kosten van de paardensport niet bij de behoefte van de kinderen opgeteld dienen te worden.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. De kosten van hobby’s zijn voor een deel begrepen in de behoefte die van het gezinsinkomen is afgeleid. Uit hetgeen partijen ter terechtzitting hebben verklaard blijkt dat de kinderen tijdens het huwelijk van partijen reeds de ruitersport beoefenden, maar dat deze hobby van de kinderen mede diende te worden gezien in het licht van de faciliteiten waarover binnen de familie destijds kon worden beschikt. Uit de overgelegde stukken kan voorts worden afgeleid dat deze hobby niet alleen is voortgezet maar dat deze ook is geïntensiveerd nadat de vrouw met [partner van verweerster] is gehuwd. Tegen deze achtergrond stelt de rechtbank de kosten van de paardensport waarmee de behoefte dient te worden verhoogd op een derde deel van de door de vrouw begrote kosten, derhalve € 216,-- per maand.
Aldus rekenend stelt de rechtbank de behoefte van de kinderen redelijkerwijs op een bedrag van € 1.396,--, zijnde € 698,-- per kind per maand in 2008. Dit behoefte bedraagt in 2010 (rekening houdende met de wettelijke indexering) € 1.483,80, zijnde € 741,90 per kind per maand en vanaf 1 januari 2011 € 1.497,16 respectievelijk € 748,58 per kind per maand.
Partijen zijn verdeeld over de over de mate waarin ieder van de ouders en de stiefouders dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding.
verdeling van de draagkracht
De man stelt dat de nieuwe partner van de vrouw eveneens dient te voorzien in de behoefte van de minderjarige kinderen, Ingevolge de wet is hij onderhoudsplichtig jegens de minderjarigen. De moeder stelt dat de onderhoudsplicht van de ouders jegens de minderjarigen zwaarder dient te wegen. Wanneer de ouders in de behoefte van de minderjarigen kunnen voorzien, dan hoeft de stiefvader niet bij te dragen. Voorts stelt de vrouw, wanneer de rechtbank van oordeel is dat haar partner een onderhoudsplicht heeft, dat de nieuwe partner van de man eveneens onderhoudsplichtig is jegens de minderjarigen.
Op grond van artikel 1:392 Burgerlijk Wetboek zijn tot het verstrekken van levensonderhoud op grond van bloed- of aanverwantschap gehouden: de ouders; de kinderen; behuwdkinderen, schoonouders en stiefouders.
Op grond van artikel 1:395 Burgerlijk Wetboek is een stiefouder verplicht gedurende zijn huwelijk of zijn geregistreerd partnerschap levensonderhoud te verstrekken aan de tot zijn gezin behorende minderjarige kinderen van zijn echtgenoot of geregistreerde partner.
Gelet op het voorgaande dienen beide ouders in beginsel naar draagkracht in deze behoefte te voorzien. Ten aanzien van de onderhoudsplicht van de nieuwe partners van de man en de vrouw overweegt de rechtbank als volgt. De stiefouder is alleen tijdens het huwelijk of geregistreerd partnerschap met de ouder van de kinderen onderhoudsplichtig. Deze onderhoudsplicht van de stiefouder geldt evenwel alleen ten aanzien van de kinderen van de echtgenoot of geregistreerde partner die tot zijn gezin behoren. In de onderhavige situatie hebben de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw en haar partner en staan zij op dat adres ingeschreven. In de geldende contactregeling die tussen de man en de kinderen bestaat, nog daargelaten dat daaraan op dit moment geen uitvoering wordt gegeven, wordt geen aanleiding gevonden voor de zienswijze van de vrouw dat de kinderen ook duurzaam van het gezin van de man deel uitmaken. De rechtbank is daarom van oordeel dat op de partner van de man geen onderhoudsplicht jegens de kinderen rust. Nu de kinderen duurzaam tot het gezin van de vrouw en haar partner behoren, is de rechtbank van oordeel dat deze onderhoudsplicht wel op de partner van de vrouw rust.
Voorts overweegt de rechtbank dat, indien de onderhoudsverplichting van de stiefouder samenvalt met die van de ouders van de kinderen, hun verplichtingen in beginsel van gelijke rang zijn. De rechtbank dient daarom, gezien van de uitspraak van de Hoge Raad (HR: 11 november 1994, NJ 1995, 129), eerst vast te stellen of de draagkracht van beiden het betalen van een bijdrage toelaat. Indien dat het geval is, zal de rechtbank vervolgens bij het vaststellen van de omvang van die bijdrage ingevolge art. 1:397 lid 2, behalve met ieders draagkracht, ook rekening moeten houden met de bijzondere verhouding waarin ieder van beiden tot de minderjarigen staan.
draagkracht van de man
De draagkracht van de man staat niet ter discussie. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de man in staat is geheel in de behoefte van de minderjarigen te voorzien. De man is echter van mening dat deze behoefte naar rato verdeeld dient te worden over de andere onderhoudsplichtigen.
draagkracht van de vrouw
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de vrouw een gering inkomen heeft, evenals dat ten tijde van het huwelijk van partijen het geval was. Gelet op het geringe inkomen van de vrouw, heeft zij geen draagkracht om een bijdrage te kunnen leveren in de behoefte van de minderjarige kinderen. De huidige situatie verschilt in zoverre niet van de situatie ten tijd van het huwelijk van de man en de vrouw. Dat de vrouw niet een zodanig inkomen geniet dat ook zij kan bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen betekent niet dat zij niet tenminste in staat moet worden geacht in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Tot die kosten worden ook gerekend de kosten van huisvesting van de vrouw en haar nieuwe partner, zodanig dat deze tenminste voor de helft voor haar rekening te komen.
draagkracht van de stiefvader van de minderjarigen ([partner van verweerster], de partner van de vrouw)
Door de vrouw zijn uitsluitend gegevens betreffende de salarisspecificaties van [partner van verweerster] overgelegd die betrekking hebben op de inkomsten bij [naam 1 BV]. [Partner van verweerster] is directeur-grootaandeelhouder bij [naam 1 BV]. In deze BV vinden geen activiteiten plaats. Door de vrouw zijn geen jaarstukken overgelegd, die betrekking hebben op de deelnemingen of een geconsolideerde jaarrekening, waardoor niet duidelijk is wat de verhoudingen zijn tussen [naam 1 BV], [naam 2 BV] en [naam 3 BV]. De vrouw heeft een draagkrachtberekening overgelegd waaruit geen andere conclusie zou kunnen worden getrokken dat het inkomen van [partner van verweerster] ontoereikend is voor de vaste lasten. Weliswaar is door de vrouw gesteld dat zij leven van de rekening-courant opnames, maar daaraan kan niet de conclusie worden verbonden dat geen andere inkomsten aanwezig zouden zijn. Daarbij overweegt de rechtbank dat door de vrouw niet is aangetoond dat de BV van de stiefvader een verzoek bij de belastingdienst heeft ingediend om in aanmerking te komen voor de lagerloonregeling DGA. De rechtbank acht het daarom redelijk, gelet op het vorengaande en gezien de bijdragen die de stiefvader betaalt voor de kinderen uit zijn eerdere huwelijk, uit te gaan van een inkomen van € 60.000,-- bruto per jaar.
Rekening houdend met alles op jaarbasis - de inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage inzake de Zorgverzekeringswet ad € 2.340,--, het eigenwoningforfait ad € 3.685,--, de hypotheekrente ad € 23.000,--, de premies voor lijfrente ad € 2.269,-- de algemene heffingskorting ad € 1.987,--, de arbeidskorting ad € 1.435,--, en de verschuldigde inkomensheffing ad € 14.147,--, berekent de rechtbank het besteedbaar maandinkomen van [partner van verweerster] op € 4.416,--.
Bij de bepaling van het draagkrachtloos inkomen van [partner van verweerster] is de rechtbank uitgegaan van de bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 913,-- per maand, immers wordt de vrouw geacht in eigen levensonderhoud te voorzien) minus de wooncomponent van € 207,-- en van de navolgende lasten op maandbasis:
- de hypotheekrente ad € 1.917,-- verminderd met de helft van de netto woonlast, die voor rekening van de vrouw komt, dat is € 577,--
- de helft van het forfait overige eigenaarslasten ad € 95,--; dat is € 47,50;
- de totale premie Zorgverzekeringswet ad € 292,--, zijnde de basis- en aanvullende premie ad € 127,-- vermeerderd met de inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage ad € 195,-- en het verplicht eigen risico van afgerond € 14,-- per maand, en verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie ZVW ad € 44,-- per maand;
- de premie voor lijfrente ad € 189,--.
Bij de berekening van het draagkrachtloos inkomen houdt de rechtbank geen rekening met de kosten van de (eigen) kinderen van [partner van verweerster]. Op grond van de wetgeving ten aanzien van de kosten van levensonderhoud van kinderen wordt geen onderscheid gemaakt tussen de kinderen waarvoor een (stief)ouder onderhoudsplichtig is. Derhalve zal de rechtbank de draagkracht van [partner van verweerster] over alle kinderen verdelen.
Van de draagkrachtruimte ad € 1.841,-- per maand is 70 % (€ 1.289,--) beschikbaar voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van alle kinderen; zijnde € 257,80 per kind per maand.
draagkrachtvergelijking
Zoals hiervoor reeds overwogen dienen de man, de vrouw en [partner van verweerster] in beginsel naar draagkracht te voorzien in de behoefte van de minderjarige kinderen. Vast staat dat de man voldoende draagkracht heeft om volledig te kunnen voorzien in de behoefte van de minderjarige kinderen. [Partner van verweerster] heeft ruimte voor een bijdrage van € 257,80 per kind per maand. Gelet hierop heeft zowel de man als [partner van verweerster] draagkracht voor een bijdrage in de behoefte van de minderjarige kinderen. Zoals hiervoor reeds overwogen dient de rechtbank in die situatie in te gaan op de bijzondere verhouding waarin ieder van beiden tot de minderjarigen staan.
Tussen de man en de minderjarige kinderen bestaat sedert hun geboorte een nauwe verwantschap. De man heeft op dit moment echter geen contact met de kinderen.
[Partner van verweerster] is eerst sinds juni 2008 betrokken bij de kinderen; in oktober 2009 is hij met de vrouw gehuwd. Hieruit leidt de rechtbank af dat [partner van verweerster], de vrouw en de kinderen eerst sedert ruim één jaar een gezin vormen.
Gezien de leeftijd van de kinderen (thans 15 en 10 jaren oud), de periode dat de kinderen deel hebben uitgemaakt van het gezin van de vader, de datum van het huwelijk van de vrouw en de stiefvader, weegt naar het oordeel van de rechtbank de band van de kinderen met de man tenminste twee maal zwaarder dan de band die de stiefvader thans heeft met de kinderen. Daaraan doet niet af dat de kinderen thans geen contact hebben met hun vader. Dat geldt temeer nu er van mag worden uitgegaan dat zowel de man als de vrouw zich ervoor zullen inspannen dit contact op zo kort mogelijke termijn te herstellen.
Met inachtneming van het zal de rechtbank de behoefte van de kinderen naar rato van tweemaal de draagkracht van de man en eenmaal draagkracht van de stiefvader vaststellen.
Uitgaande van tweemaal de draagkracht van de man van € 2.994,32 en eenmaal draagkracht van [partner van verweerster] van in totaal € 515,60 voor twee kinderen, afgezet tegen de behoefte van de minderjarige kinderen van € 1.483,80 in 2010 en € 1.497,16 in 2011, berekent de rechtbank dat de man en de stiefvader naar rato bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen als de man bijdraagt met een bedrag van € 1.265,41, zijnde € 632,70 per kind per maand en met ingang van 1 januari 2011 € 1277,23 per maand, zijnde € 638,62 per kind per maand.
Voormeld bedrag is naar het oordeel van de rechtbank dan ook in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en zal zij toewijzen.
vaststelling van de ingangsdatum
De rechtbank ziet geen aanleiding om een andere ingangsdatum te bepalen dan de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop het verzoekschrift is ingediend, in dit geval 1 maart 2010. De vrouw heeft eerst met ingang van die datum rekening kunnen en moeten houden met een eventuele verlaging van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen.
wijzigt de bij beschikking van deze rechtbank van 3 december 2008 bepaalde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen:
[kind 1], geboren op [1995 te plaats] en
[kind 2], geboren op [2000 te plaats].
en stelt deze met ingang van 1 maart 2010 vast op een bedrag van € 632,70 (zegge: zeshonderd tweeëndertig euro en zeventig eurocenten) per kind per maand en stelt deze met ingang van 1 januari 2011 vast op een bedrag van € 638,62 per kind per maand (zegge: zeshonderd achtendertig euro en tweeënzestig eurocenten);
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.H. Westhuis en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 januari 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.