RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/850290-10
Uitspraak d.d.: 18 januari 2011
Tegenspraak / dip, oip
[verdachte B],
geboren te [plaats op 1951],
wonende te [plaats, adres].
Raadsvrouw: mr. W.D.M. de Boer, advocaat te Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 12 oktober 2010 en 4 januari 2011.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van de maand april 2009 tot en met de maand januari 2010 te Apeldoorn, in elk geval in de gemeente Apeldoorn, althans in Nederland, met [slachtoffer A] (geboren [1994]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, (telkens) buiten echt een of meer ontuchtige
handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer A], hebbende verdachte die [slachtoffer A] met zijn, verdachtes, penis vaginaal en/of oraal gepenetreerd en/of met zijn, verdachtes tong vaginaal gepenetreerd;
art 245 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 16 februari 2010, in elk geval op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van de maand januari 2010 tot en met februari 2010 te Apeldoorn, in elk geval in de gemeente Apeldoorn, althans in Nederland, een of meer wapens van categorie III, te weten
-2, althans een aantal (zgn replica) revolvers (zonder merk en/of type aanduiding)((welke wapens niet op de voorgeschreven wijze ongeschikt waren gemaakt waren)), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Aanleiding van het onderzoek
1. [slachtoffer A], geboren op [1994], heeft - in het kader van een gesprek met de politie over haar prostitutiewerkzaamheden voor [medeverdachte A] - verklaard dat zij tegen betaling seks heeft gehad met verdachte en dat zij bij elkaar over en weer seksuele handelingen hebben verricht.2
[slachtoffer B] heeft - eveneens in het kader van een verhoor in verband met het onderzoek naar voornoemde [medeverdachte A] - verklaard dat zij seks heeft gehad met verdachte, teneinde [medeverdachte A] in de gelegenheid te stellen de bij verdachte in de woning aanwezige wapens uit de kluis te kunnen halen.3 Naar aanleiding van onder meer deze verklaring heeft op
16 februari 2010 een doorzoeking in de woning van verdachte te Apeldoorn plaatsgevonden, waarbij onder andere twee op revolvers lijkende voorwerpen in beslag zijn genomen.4
Standpunt van het openbaar ministerie
2. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie opgemerkt dat bij een bewezenverklaring van dit feit het opzet op de minderjarigheid van het slachtoffer niet bewezen hoeft te worden. Voor zover door de verdediging een beroep wordt gedaan op afwezigheid van alle schuld dan wel op verschoonbare dwaling, stelt hij zich op het standpunt dat een dergelijk beroep niet kan slagen, nu op de verdachte een vergaande onderzoeksplicht rust naar de leeftijd van het slachtoffer. Hij heeft daarbij onder meer verwezen naar een uitspraak van de rechtbank te Arnhem van 20 juli 2009 (LJN: BJ3035).
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat de twee wapens bij verdachte in de woning lagen en dat hij ze derhalve voorhanden heeft gehad.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
3. Door en namens verdachte is primair bepleit dat het openbaar ministerie ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Daartoe is aangevoerd dat de klacht tot vervolging ex artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering niet ziet op de onderhavige verdachte, maar enkel op [medeverdachte A]. Het openbaar ministerie heeft [slachtoffer A] niet in de gelegenheid gesteld zich specifiek uit te laten over de vervolging van verdachte.
Ofschoon verdachte erkent seks met [slachtoffer A] te hebben gehad en seksuele handelingen met haar te hebben verricht, stelt de verdediging zich subsidiair op het standpunt dat voor het onder 1 ten laste gelegde vrijspraak moet volgen. Daartoe is aangevoerd dat verdachte niet wist dat [slachtoffer A] minderjarig was. Verdachte heeft uitdrukkelijk en herhaaldelijk naar de leeftijd van [slachtoffer A] gevraagd, maar zij heeft steeds gezegd dat zij niet jonger dan 18 jaar was. Ook [medeverdachte A] vertelde verdachte dat [slachtoffer A] 18 jaar was. Bovendien leek [slachtoffer A] qua uiterlijk 18 jaar of ouder. Gelet hierop is sprake van afwezigheid van alle schuld bij verdachte danwel van verschoonbare dwaling. Tot slot is ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde naar voren gebracht dat het seksueel contact tussen verdachte en [slachtoffer A] in een kortere periode heeft plaatsgevonden dan op de tenlastelegging is vermeld.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde is eveneens vrijspraak bepleit en aangevoerd dat het gaat om imitatierevolvers - speelgoed - die niet geschikt zijn om mee te schieten.
Beoordeling door de rechtbank
4. Met betrekking tot het verweer dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, overweegt de rechtbank als volgt.
Artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat terzake van een misdrijf omschreven in artikel 245, 247 of 248a van het Wetboek van Strafrecht en gepleegd ten aanzien van een minderjarige die twaalf jaar of ouder is, het openbaar ministerie de minderjarige zo mogelijk in de gelegenheid stelt zijn mening over het gepleegde feit kenbaar te maken. De rechtbank overweegt dat de enkele omstandigheid dat de minderjarige, hoewel daartoe de mogelijkheid bestond, door het openbaar ministerie niet in de gelegenheid is gesteld haar mening over het gepleegde feit kenbaar te maken, niet voldoende is voor de conclusie dat het openbaar ministerie in redelijkheid niet tot vervolging van de verdachte heeft kunnen overgaan. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het openbaar ministerie de inspanningsverplichting heeft inhoud te geven aan het in artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering vermelde hoorrecht van het minderjarige slachtoffer, welke verplichting beoogt te waarborgen dat strafrechtelijk optreden achterwege blijft indien de belangen van de minderjarige daartoe aanleiding geven. Niet-naleving kan onder omstandigheden leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging van verdachte. Dergelijke omstandigheden zijn door de verdediging niet gesteld. Evenmin is de rechtbank ambtshalve gebleken van dergelijke omstandigheden. Daarbij komt nog dat het slachtoffer meermalen door de politie en twee maal door de rechter-commissaris is gehoord.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer en is van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in haar strafvervolging ten aanzien van verdachte voor feit 1.
5. De rechtbank overweegt verder ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde als volgt.
[slachtoffer A] heeft verklaard dat zij tegen betaling op verschillende tijdstippen in 2009, in de woning van verdachte te Apeldoorn, seks met verdachte heeft gehad. Daarnaast hebben zij en verdachte orale seks gehad van beide kanten.5 Verdachte heeft het voorgaande bevestigd.6 Hij heeft verklaard dat misschien vijf, zes of zeven keer seks met [slachtoffer A] bij hem thuis heeft gehad.7 Hij heeft [slachtoffer A] daarbij meerdere malen vaginaal gepenetreerd en zij heeft hem meerdere malen gepijpt.8
[slachtoffer A] is geboren op [1994]9 en had derhalve in de tijd dat het voorgaande plaatsvond de leeftijd van twaalf, maar nog niet die van zestien jaren bereikt.
6. Voor zover door de verdediging vrijspraak is bepleit en is aangevoerd dat verdachte niet wist dat het slachtoffer nog geen zestien jaar was en hij dit ook niet kon weten, overweegt de rechtbank dat de in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht genoemde leeftijden zijn geobjectiveerd, zodat opzet of schuld daaromtrent niet vereist is. Voor een bewezenverklaring van het feit is daarom rechtens niet relevant of verdachte wist of kon weten dat het slachtoffer ten tijde van de seksuele handelingen nog geen zestien jaren oud was. Voldoende is dat wordt bewezen dat het slachtoffer die leeftijd nog niet had bereikt. Het verweer van verdachte wordt derhalve verworpen.
7. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan. Voor zover door de verdediging tevens een beroep is gedaan op een verontschuldigbare dwaling, zal dit bij de bespreking van de strafbaarheid van de verdachte worden behandeld.
8. De rechtbank is voorts van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. Zij overweegt daartoe dat op 16 februari 2010 in de woning van verdachte te Apeldoorn twee imitatierevolvers zijn aangetroffen.10 Deze twee replica revolvers zijn door de politie onderzocht.11 De politie heeft vastgesteld dat beide replica revolvers voorwerpen zijn die bestemd, maar niet geschikt zijn, om projectielen door een loop af te schieten. Daarnaast voldoen de revolvers niet aan de eisen ten aanzien van het voor gebruik ongeschikt maken van vuurwapens zoals bepaald in artikel 18 onder a van de Regeling Wet wapens en munitie, waardoor de revolvers niet onder de vrijstellingsbepalingen vallen. Geconcludeerd wordt dat beide voorwerpen een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, eerste lid, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie zijn.12
Hoewel verdachte bij de politie heeft verklaard dat de wapens van hem zijn13, heeft hij ter zitting verklaard dat de wapens van zijn zoons zijn en dat hij deze in de kluis in zijn woning had liggen.
Naar het oordeel kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat verdachte de twee replica revolvers voorhanden heeft gehad, nu deze voorwerpen in zijn woning aanwezig waren. Dat hij de wapens in de kluis had liggen en er derhalve niet direct bij kon, maakt niet dat hij er niet als heer en meester over kon beschikken.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op tijdstippen in de periode van de maand april 2009 tot en met de maand januari 2010 te Apeldoorn, in elk geval in de gemeente Apeldoorn, met [slachtoffer A] (geboren [1994]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, telkens buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer A], hebbende verdachte die [slachtoffer A] met zijn, verdachtes, penis vaginaal en/of oraal gepenetreerd en/of met zijn, verdachtes tong vaginaal gepenetreerd;
hij op 16 februari 2010 te Apeldoorn, in elk geval in de gemeente Apeldoorn, meer wapens van categorie III, te weten 2 (zgn replica) revolvers (zonder merk en/of type aanduiding)((welke wapens niet op de voorgeschreven wijze ongeschikt waren gemaakt waren)), voorhanden heeft gehad.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
Feit 1 : met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van
zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen
die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen
gepleegd.
Feit 2 : handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en
munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
9. Door en namens de verdediging is ten aanzien van feit 1 gesteld dat verdachte heeft gedwaald omtrent de daadwerkelijke leeftijd van [slachtoffer A] en dat deze feitelijke dwaling verontschuldigbaar is geweest. Daartoe is - kort samengevat - aangevoerd dat verdachte niet wist dat [slachtoffer A] minderjarig was. Verdachte heeft herhaaldelijk naar haar leeftijd en heeft in ieder geval eenmaal naar haar legitimatiebewijs gevraagd. [slachtoffer A] heeft hem steeds verteld dat zij 18 jaar was.
10. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op verdachte een vergaande onderzoeksplicht naar de leeftijd van het slachtoffer rustte. De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte niet had mogen vertrouwen op de uitlatingen van [slachtoffer A] omtrent haar leeftijd en dat uiterlijke kenmerken in dezen niets zeggen over de werkelijke leeftijd van [slachtoffer A]. Naar het oordeel van de officier van justitie kan daarom niet worden gezegd dat verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald.
11. De rechtbank is van oordeel dat voor een geslaagd beroep op feitelijke dwaling en derhalve op afwezigheid van alle schuld, noodzakelijk is dat verdachte op de misleidende informatie van het slachtoffer betreffende haar leeftijd mocht vertrouwen. De bescherming van de minderjarige staat in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht centraal, hetgeen betekent dat verdachte een vergaande onderzoeksplicht heeft om achter de (werkelijke) leeftijd van de betrokken minderjarige te komen. Het gegeven dat verdachte het slachtoffer naar haar leeftijd en haar legitimatiebewijs heeft gevraagd en dat zij hem daarover doelbewust heeft voorgelogen, ontslaat verdachte niet van een verdere onderzoeksverplichting. Ook aan het gegeven dat zij hem meedeelde dat zij 18 jaar was en haar rijbewijs wilde gaan halen, had verdachte niet de conclusie mogen verbinden dat haar echte leeftijd 18 jaar was. Daarnaast acht de rechtbank het een feit van algemene bekendheid dat uiterlijke kenmerken nooit absolute zekerheid omtrent een leeftijd kunnen verschaffen. Bovendien heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij om haar legitimatiebewijs heeft gevraagd, omdat hij aan haar leeftijd twijfelde.14
Het verweer van de verdediging dat sprake is van een verschoonbare dwaling omtrent de leeftijd van het slachtoffer wordt derhalve door de rechtbank verworpen.
12. Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
13. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden te veroordelen.
14. Ten aanzien van een eventuele strafoplegging is door en namens verdachte bepleit een geheel voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen.
15. De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
16. De rechtbank neemt bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking dat verdachte een aantal malen seksueel contact heeft gehad met [slachtoffer A]. Zij was op dat moment slechts 14 jaar oud en verdachte ruim 40 jaar ouder. Dat contact bestond uit orale seks en geslachtsgemeenschap. Minderjarigen genieten op seksueel gebied bescherming tegen het ondergaan van ernstige seksuele handelingen. De wetgever heeft daarom het plegen van seksuele handelingen tussen volwassen en kinderen beneden de zestien jaren strafbaar gesteld, ook wanneer dit met wederzijdse goedkeuring gebeurt. In dit geval gaat het bovendien niet om goedkeuring of instemming in de alledaagse betekenis van het woord, maar om seksuele handelingen tegen betaling. De rechtbank acht het daarnaast zeer kwalijk dat van de tussen verdachte en het slachtoffer plaatsgevonden seksuele handelingen filmopnamen en foto's zijn gemaakt en voorts dat er eenmaal een derde bij deze handelingen is betrokken. Dit alles maakt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit, dat hij meermalen heeft gepleegd.
Tot slot neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte in zijn woning twee imitatierevolvers aanwezig had.
17. Bij de strafoplegging neemt de rechtbank anderzijds in aanmerking dat verdachte doelbewust door het slachtoffer is voorgelogen over haar werkelijke leeftijd.
18. In het voordeel van verdachte neemt de rechtbank in ogenschouw dat verdachte niet eerder veroordeeld is voor soortgelijke feiten.
19. Tot slot neemt de rechtbank in ogenschouw het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 19 oktober 2010, waarin onder meer is vermeld dat verdachte zich niet schuldig voelt, maar zich beschouwt als slachtoffer in deze zaak. Hij legt de verantwoordelijkheid voor het delict nadrukkelijk bij het slachtoffer neer. Volgens de reclassering is er geen aanleiding te denken dat mogelijk sprake is van psychische problemen bij verdachte. Daarnaast heeft hij een reëel zelfbeeld en voldoende sociale vaardigheden. Verdachte handelt doorgaans doordacht in plaats van impulsief. Zijn probleembesef en probleemoplossend vermogen zijn doorgaans goed ontwikkeld. Door verdachte is tegenover de reclassering aangegeven dat hij geen enkele straf zal accepteren, nu hij in zijn visie slachtoffer is en hij ziet op geen enkele wijze een aandeel van zichzelf in het delict. Het recidiverisico wordt als laag ingeschat. Tot slot ziet de reclassering geen mogelijkheid voor gedragsbeïnvloeding en adviseert om de strafzaak af te doen zonder de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringscontact.
20. Gelet op het voorgaande en in het bijzonder de ernst van de feiten, zoals hiervoor onder 16 beschreven, en de omstandigheid dat verdachte heeft aangegeven zich niet schuldig te achten aan het strafbare feit en zichzelf als slachtoffer te beschouwen, waardoor hij naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte geen dan wel onvoldoende verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedragingen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van enkel een voorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de officier van justitie voorgesteld. De rechtbank is van oordeel dat een hogere straf dan door de officier van justitie is geëist, passend en geboden is. Naast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand acht de rechtbank een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 100 (honderd) uur passend en geboden.
Vordering tot schadevergoeding
21. De benadeelde partij [slachtoffer A], wonende aan de [adres te plaats] (bankrekeningnummer: [nummer]) heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 5.500,- gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde.
22. De officier van justitie en de raadsvrouw hebben zich ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding op het standpunt gesteld dat deze niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu de vordering met name ziet op de schade die is geleden door toedoen van [medeverdachte A].
23. De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer A] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu thans niet is vast te stellen welk deel van het gevorderde bedrag is geleden door het handelen van deze verdachte.
In beslag genomen voorwerpen
24. Onder verdachte is een drietal voorwerpen in beslag genomen, te weten twee replica revolvers en een laptop.
25. De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd dat de twee replica revolvers worden onttrokken aan het verkeer en dat de laptop aan verdachte kan worden teruggegeven.
26. De verdediging heeft teruggave van de laptop gevraagd.
27. Naar het oordeel van de rechtbank dienen de twee in beslag genomen en nog niet teruggegeven replica revolvers - met betrekking tot welke het onder 2 bewezenverklaarde is begaan - te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast van de laptop aan de veroordeelde.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 36b, 36c, 57, 91 en 245 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
* verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
Feit 1 : met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die
van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige
handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
Feit 2 : handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens
en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van
categorie III, meermalen gepleegd;
en verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand;
* bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
* veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 100 (honderd) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 (vijftig) dagen;
* beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
* beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: twee replicarevolvers;
* gelast de teruggave van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp aan veroordeelde, te weten: een laptop;
* verklaart de benadeelde partij [slachtoffer A] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Aldus gewezen door mrs. Davids, voorzitter, Van Valderen en Van der Mei, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Meerdink, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 januari 2011.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer PL0620/2009111745, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Apeldoorn, Team Recherche gesloten en ondertekend op 1 mei 2010.
2 Proces-verbaal van bevindingen betreffende een samenvatting van het verhoor van [slachtoffer A] (p.1652) en proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer A] (p.1669-1670).
3 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer B] (p.2317)
4 Proces-verbaal van bevindingen (p.2352)
5 Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer A] (p.1672)
6 Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte B] (p.1833-1836) en zijn bekennende verklaring ter terechtzitting van 4 januari 2011.
7 Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte B] (p.1834).
8 Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte B] (p.1834-1835)
9 Proces-verbaal betreffende een gesprek met [slachtoffer A] d.d. 25 november 2009 (p.1538)
10 Proces-verbaal van bevindingen (doorzoeking woning) (p.2351-2354)
11 Proces-verbaal van bevindingen - onderzoek replica revolver van onbekend merk en niet voorzien van een serienummer (p.2355-2356) en proces-verbaal van bevindingen - onderzoek replica revolver, niet voorzien van het merk op type aanduiding (p.2360-2361)
12 Proces-verbaal van bevindingen - onderzoek replica revolver van onbekend merk en niet voorzien van een serienummer (p.2355-2356) en proces-verbaal van bevindingen - onderzoek replica revolver, niet voorzien van het merk op type aanduiding (p.2360-2361)
13 Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte B] (p.2381)
14 Proces-verbaal van verhoor van verdachte (p.1836)