ECLI:NL:RBZUT:2011:BP2191

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
26 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/940331-10
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. van der Hooft
  • Kleinrensink
  • Troost
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor ontucht met een minderjarige jongen

Op 26 januari 2011 heeft de Rechtbank Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een 28-jarige man, die werd beschuldigd van ontucht met een minderjarige jongen. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De man heeft zich schuldig gemaakt aan ontuchtige handelingen met een jongen die op het moment van de feiten nog geen 16 jaar oud was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 31 juli 2009 tot en met 22 juni 2010 in Epe en Gramsbergen ontuchtige handelingen heeft gepleegd, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte, het proces-verbaal van aangifte en het verhoor van het slachtoffer als bewijs gebruikt. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van een strafbare poging, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank achtte de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar, wat invloed had op de strafmaat. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer, die bestond uit immateriële schade en gemaakte reiskosten. De rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in het gedeelte van de vordering dat betrekking had op telefoonkosten, omdat dit een onevenredige belasting van het strafgeding met zich meebracht. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd aan de verdachte, waaronder behandeling bij een instelling en begeleiding door de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/940331-10
Uitspraak 26 januari 2011
Tegenspraak / dip - aanzegging
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats, op 1982],
wonende te [plaats],
verblijvende in het huis van bewaring Ooyerhoekseweg te Zutphen
Raadsman: mr. W.P. Maris, advocaat te Zwolle.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 januari 2011.
De tenlastelegging
Nadat de tenlastelegging ter terechtzitting is gewijzigd, is aan verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 31 juli 2009 tot en met 22 juni 2010 te Epe en/of Gramsbergen, gemeente Hardenberg en/of Veessen, gemeente Heerde, althans in Nederland met [slachtoffer] (geboren op [1996]), die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam die [slachtoffer], hebbende verdachte meermalen, althans eenmaal zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht.
art. 245 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 31 juli 2009 tot en met 22 juni 2010 te Epe en/of Gramsbergen, gemeente Hardenberg en/of Veessen, gemeente Heerde, althans in Nederland met [slachtoffer] (geboren op [1996]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit:
- het meermalen, althans eenmaal aftrekken en/of betasten van de penis van die [slachtoffer] en/of
- het meermalen, althans eenmaal in de mond nemen van de penis van [slachtoffer].
art. 247 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 31 juli 2009 tot en met 22 juni 2010 te Epe, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer], geboren op [1996], die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) te plegen, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte meermalen althans eenmaal zijn (stijve) penis tegen de billen van die [slachtoffer] geduwd, terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid;
art. 245 Wetboek van Strafrecht
art. 45 lid 1 Wetboek van Strafecht.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde aangevoerd dit feit impliciet hetzelfde feit is als het feit dat onder 1 is tenlastegelegd. De raadsman heeft de rechtbank daarom verzocht om de officier van justitie voor wat betreft feit 3 niet-ontvankelijk te verklaren.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en onder 3 tenlastegelegde ziet op verschillende feitelijkheden. Bovendien is de juridische kwalificatie van beide feiten anders, nu onder 1 een voltooid feit is tenlastegelegd en onder 3 een poging staat beschreven. De officier van justitie acht niet-ontvankelijkheid daarom niet aan de orde.
De rechtbank overweegt dat onder 1 is tenlastegelegd dat verdachte het lichaam van [slachtoffer] seksueel is binnengedrongen door zijn penis in de mond van [slachtoffer] te brengen. Onder 3 is tenlastegelegd dat verdachte heeft geprobeerd het lichaam van [slachtoffer] seksueel binnen te dringen, door met zijn (stijve) penis tegen de billen van [slachtoffer] aan te duwen. De onder 1 en 3 tenlastegelegde feitelijkheden zien dus op andere handelingen en op andere juridische kwalificaties en daarmee op verschillende feiten. De rechtbank acht daarom de officier van justitie ontvankelijk in het recht op strafvervolging ten aanzien van feit 3.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Aanleiding van het onderzoek
Op 27 juni 2010 meldde de moeder van [slachtoffer] bij de meldkamer van de politie Noord en Oost Gelderland dat [slachtoffer] misbruikt is door een kennis van haar. De politie startte daarop een onderzoek.2
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 is tenlastegelegd en heeft gevorderd de verdachte daarvan vrij te spreken. De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 2 en 3 is tenlastegelegd en heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van deze feiten.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en hij heeft de rechtbank verzocht om verdachte daarvan vrij te spreken.
Voor wat betreft het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat -als de rechtbank de officier van justitie al ontvankelijk zou achten- er sprake is geweest van vrijwillige terugtred, zodat verdachte van het onder 3 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zijn penis in de mond van [slachtoffer] heeft gebracht. Verdachte zal daarom van het onder 1 tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Feit 2
De rechtbank acht voor het bewijs van het onder 2 tenlastegelegde voorhanden de navolgende redengevende feiten en omstandigheden:
- de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 12 januari 2011;
- het proces-verbaal van aangifte van [naam] namens [slachtoffer];3
- het proces-verbaal van bevindingen houdende het verslag van het verhoor van [slachtoffer].4
Gelet op die feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Feit 3
Aan verdachte is onder 3 tenlastegelegd dat hij heeft geprobeerd om het lichaam van [slachtoffer] seksueel binnen te dringen door zijn (stijve) penis tegen de billen van [slachtoffer] aan te duwen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij na de vakantie in 2009 op de slaapkamer van [slachtoffer] heeft geprobeerd met zijn penis tussen de billen van [slachtoffer] te komen. [slachtoffer] had daarbij zijn broek naar beneden en zat op de grond, terwijl verdachte met zijn broek naar beneden achter [slachtoffer] zat. Verdachte heeft verder verklaard dat hij wel met zijn penis tussen de billen van [slachtoffer] had gewild, maar dat dit niet is gelukt omdat [slachtoffer] wegliep.5
[slachtoffer] heeft hierover verklaard dat verdachte een keer "met de piemel in de kont wou", maar dat dit niet was gelukt omdat [slachtoffer] dat had kunnen tegenhouden. Dat was in de slaapkamer van [slachtoffer]. Verdachte had toen zijn broek en onderbroek uit en trok die van [slachtoffer] naar beneden. [verdachte] zat toen op zijn knieën klaar om zijn piemel in de kont van [slachtoffer] te steken. Toen [slachtoffer] dat in de gaten kreeg, trok hij zijn broek omhoog en rende hij naar beneden.6
[slachtoffer] is geboren op [1996] en had dus in de periode van 31 juli 2009 tot en met 22 juni 2010 de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren bereikt. [slachtoffer] woonde in de tenlastegelegde periode in Epe7.
De raadsman heeft aangevoerd dat er geen sprake is van een strafbare poging omdat verdachte vrijwillig is teruggetreden.
De rechtbank overweegt dat van vrijwillige terugtred slechts sprake kan zijn indien de beslissing om te stoppen voornamelijk van de dader zelf afkomstig is en niet in de eerste plaats wordt ingegeven door externe omstandigheden. De rechtbank stelt vast dat in onderhavige zaken zowel verdachte als [slachtoffer] heeft verklaard dat de poging mislukte omdat [slachtoffer] wegliep. Nu dit het geval is, kan niet worden gezegd dat de beslissing van verdachte om te stoppen is ingegeven door zijn eigen wil. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ook het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
2.
hij op tijdstippen in de periode van 31 juli 2009 tot en met 22 juni 2010 te Epe en Gramsbergen, gemeente Hardenberg met [slachtoffer] (geboren op [1996]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit:
- het meermalen aftrekken en betasten van de penis van die [slachtoffer] en/of
- het meermalen in de mond nemen van de penis van [slachtoffer].
3.
hij op één tijdstip in de periode van 31 juli 2009 tot en met 22 juni 2010 te Epe ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer], geboren op [1996], die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling te plegen, die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn (stijve) penis tegen de billen van die [slachtoffer] geduwd, terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid;
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
feit 2 met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
feit 3 poging tot het misdrijf: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, plegen van ontuchtige handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Strafbaarheid van de verdachte
Over verdachte is een rapport uitgebracht, opgemaakt op 29 november 2010 en ondertekend door mw. drs. Wijga, klinisch psycholoog/psychotherapeut. Met de conclusie van de rapporteur dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is te achten, kan de rechtbank zich verenigen. De rechtbank neemt deze conclusie over.
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 2 en onder 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht met een proeftijd van twee jaren voor wat betreft de algemene voorwaarde en een proeftijd van vijf jaren voor wat betreft de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt een ambulante behandeling bij Kairos en woonbegeleiding door Stichting MEE. Naar het oordeel van de officier van justitie is een proeftijd van vijf jaren noodzakelijk omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De officier van justitie heeft bij zijn eis betrokken de ernst van de feiten en de jonge leeftijd van het slachtoffer, alsmede het feit dat verdachte vergaande seksuele handelingen bij het slachtoffer heeft gepleegd, ook toen het slachtoffer aangaf dat hij die handelingen niet wilde. In het voordeel van verdachte heeft de officier van justitie bij zijn eis betrokken dat verdachte een gebrekkige ontwikkeling heeft en dat hij op een zeer laag niveau functioneert, zodat hij enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Daarnaast heeft de officier van justitie bij zijn eis betrokken dat verdachte de behandeling behoeft zoals geformuleerd door de reclassering, waarbij een lange proeftijd noodzakelijk is.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet langer in detentie moet zitten, maar meteen moet worden behandeld. Hij heeft verzocht om daarom aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de tijd door verdachte reeds doorgebracht in verzekering en in voorlopige hechtenis met daarnaast een lang voorwaardelijk deel met daaraan gekoppeld de geadviseerde behandeling. De raadsman heeft daarbij aangevoerd dat een proeftijd van vijf jaren niet noodzakelijk is en dat een proeftijd van drie jaren passender is.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen, waaronder een poging tot seksueel binnendringen, met een minderjarige jongen. Dit zijn ernstige feiten, waarbij de gevolgen voor de slachtoffers doorgaans ernstig zijn. Uit de door [slachtoffer] overgelegde slachtofferverklaring blijkt ook dat hij psychische schade heeft opgelopen en op dit moment therapie krijgt. Verdachte is op 15 februari 2008 reeds eerder voor een soortgelijk feit veroordeeld8, de bij die veroordeling tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden vastgestelde proeftijd van twee jaar liep tot 28 februari 2010, en was dus een gewaarschuwd man. Verdachte heeft geen enkele rekening gehouden met de mogelijke gevolgen voor [slachtoffer] en heeft simpelweg zijn eigen lustgevoelens de boventoon laten voeren, zelfs wanneer [slachtoffer] tegenstribbelde, zoals verdachte ook ter terechtzitting heeft verklaard.
Uit het over verdachte opgemaakte psychologisch rapport volgt dat verdachte een man is met een sociaal emotioneel functioneren van een kind van ruim acht jaar, mede waardoor zijn geweten slecht geïnternaliseerd is en gedeeltelijk extern wordt bepaald. Verdachte kan zich daardoor moeilijk in een ander verplaatsen, heeft een oppervlakkig gevoelsleven en er is sprake van weinig contactgroei tussen hem en andere personen. Door het zeer lage niveau van verstandelijk functioneren is stagnatie opgetreden in de ontwikkeling waardoor verdachte niet heeft kunnen groeien tot een zelfstandig individu met vaardigheden die bij zijn leeftijd passen. Verdachte is daardoor enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te achten en de rechtbank zal daarmee bij het bepalen van de strafmaat rekening houden.
Zonder behandeling en verandering in leefsituatie acht de psycholoog het recidiverisico groot. Geadviseerd wordt daarom om aan verdachte een lang voorwaardelijk strafdeel op te leggen met daarbij de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt een ambulante behandeling bij Kairos en het accepteren van woonbegeleiding door MEE.9 Ook de reclassering heeft een rapport over verdachte opgemaakt en daaruit volgt dat de reclassering het advies van de psycholoog ondersteunt.10
Gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheid dat verdachte reeds eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld, is de rechtbank van oordeel dat geen andere straf passend is dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Voorts acht de rechtbank het in het belang van verdachte en in het belang van de maatschappij dat verdachte wordt behandeld. Zij zal daarom bepalen dat een gedeelte van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, zolang verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt dat hij zich binnen 5 dagen na zijn (eventuele voorwaardelijke) invrijheidsstelling moet melden bij de Reclassering Nederland op het telefoonnummer [nummer] en zich daarna moet blijven melden, zolang als de reclassering dit nodig acht, dat verdachte zich zal laten behandelen bij Kairos Apeldoorn of een soortgelijke instelling en dat verdachte zich zal laten begeleiden door Stichting MEE.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de aard van de misdrijven en uit het feit dat verdachte reeds eerder voor een soortgelijk misdrijf is veroordeeld, dat er ernstig rekening moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om aan de bijzondere voorwaarde een proeftijd te verbinden van vijf jaren. Zij acht een proeftijd van drie jaren, zoals is verzocht door de raadsman, in het licht van de bewezenverklaarde feiten ontoereikend.
Alles afwegende zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met de bijzondere voorwaarden zoals hierboven vermeld. Daarbij zal het onvoorwaardelijk op te leggen deel korter zijn dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat, meer dan de officier van justitie, rekening houdt met de conclusie van de psycholoog dat verdachte functioneert op het niveau van een kind van acht jaar oud. Het voorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf zal langer zijn dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank een langer voorwaardelijk deel noodzakelijk vindt om verdachte ervan te doordringen dat de door hem begane feiten niet worden getolereerd en dat hij op straffe van een substantiële vrijheidsbeneming gedurende een lange proeftijd aan zichzelf moet werken om herhaling te voorkomen.
Vordering tot schadevergoeding
Namens de benadeelde partij [slachtoffer], is door [naam], handelend als wettelijk vertegenwoordiger van die [slachtoffer], een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van
€ 2.904,38, -, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, ingediend, bestaande uit:
- € 2.500 voor geleden immateriële schade;
- € 200 in verband met de aanschaf van nieuwe kleding;
- € 104,38 in verband met gemaakte reiskosten;
- € 100 in verband met gemaakte telefoonkosten.
De advocaat mr. S.H.J. Buitenkamp, heeft ter terechtzitting van 12 januari 2011 de vordering van de benadeelde partij toegelicht.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht het gedeelte van de vordering dat ziet op immateriële schade en reiskosten geheel toe te wijzen en heeft gevorderd dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot de hoogte van die bedragen. De officier van justitie acht de vordering voor het overige deel onvoldoende onderbouwd. Hij heeft de rechtbank daarom verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in het overige deel van de vordering.
De raadsman van verdachte heeft verzocht de vordering voor wat betreft de gevorderde vergoeding voor immateriële schade en reiskosten te matigen en de vordering voor het overige af te wijzen.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is het niet mogelijk om in deze strafprocedure de exacte omvang van de immateriële schade vast te stellen. De rechtbank acht wel aannemelijk dat de immateriële schade van de benadeelde op dit moment naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in ieder geval moet worden geschat op € 1.250, -. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2010. Inhoudelijke behandeling van het overige gedeelte van de vordering brengt een onevenredige belasting van het strafgeding met zich mee. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige gedeelte van de vordering betreffende vergoeding van immateriële schade.
Wat betreft de gevorderde vergoeding voor gemaakte reiskosten is de rechtbank van oordeel dat voldoende vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van verdachte genoodzaakt was reiskosten te maken en hierdoor schade heeft geleden. Deze schade is voldoende onderbouwd en verdachte is hiervoor naar burgerlijk recht aansprakelijk. Verdachte heeft dit gedeelte van de vordering onvoldoende gemotiveerd weersproken. De rechtbank zal daarom dit gedeelte van de vordering toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum/data waarop de kosten zijn gemaakt.
Voorts heeft de benadeelde partij een vergoeding voor telefoonkosten gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat ook dit gedeelte van de vordering bij inhoudelijke behandeling een onevenredige belasting van het strafrechtsgeding met zich mee brengt. Zij zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor wat betreft het gedeelte dat ziet op vergoeding van telefoonkosten.
De rechtbank is met betrekking tot het gedeelte van de vordering dat ziet op vergoeding van kleding van oordeel dat er onvoldoende causaal verband is aangetoond tussen de gestelde schade en de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal daarom dit gedeelte van de vordering afwijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van genoemd slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De oplegging van straf en maatregel is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f, 45, 57, 245 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart de officier van justitie ontvankelijk in het recht op strafvervolging ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde;
* verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 en onder 3 tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
feit 2 met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
feit 3 poging tot het misdrijf: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, plegen van ontuchtige handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) maanden;
* bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 10 (tien) maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel vóór het einde van de proeftijd van 5 (vijf) jaren de navolgende bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
* stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen van Reclassering Nederland, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, ook als dat inhoudt dat:
- veroordeelde zich binnen 5 dagen na zijn (eventuele voorwaardelijke) invrijheidsstelling moet melden bij de Reclassering Nederland op het telefoonnummer [nummer] en zich daarna moet blijven melden;
- veroordeelde zich zal laten behandelen bij Kairos Apeldoorn of een soortgelijke instelling;
- veroordeelde zich zal laten begeleiden door Stichting MEE;
- veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
* beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
* heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde straf;
* veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan [slachtoffer], [adres te plaats] van een bedrag van € 1.354,38, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.250,= vanaf 23 juni 2010 en over de vergoeding van reiskosten vanaf de datum/data waarop deze kosten zijn gemaakt, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
* legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], een bedrag te betalen van € 1.354,38 met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 23 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
* bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
* verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering voor wat betreft het niet toegewezen gedeelte van de vordering dat ziet op vergoeding van immateriële schade en voor wat betreft het gedeelte van de vordering dat ziet op vergoeding van telefoonkosten en bepaalt dat de benadeelde partij deze gedeelten van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
* wijst de vordering voor het overige af.
Aldus gewezen door mrs. Van der Hooft, voorzitter, Kleinrensink en Troost,
rechters, in tegenwoordigheid van mr. Janssen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 januari 2011.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer PL0610 2010093618-21, Regiopolitie Noord en Oost Gelderland, district Noord West Veluwe, gesloten en ondertekend op 26 augustus 2010.
2 Het relaasproces-verbaal, p. 2.
3 Het proces-verbaal van aangifte van [naam] namens [slachtoffer], p. 27, p. 30, p. 31 en p. 32.
4 Het proces-verbaal van bevindingen, p. 44, p. 45 en p. 47.
5 De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 12 januari 2011.
6 Het proces-verbaal van bevindingen, p. 46.
7 Het proces-verbaal van aangifte van [naam] namens [slachtoffer], p. 27.
8 Uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 19 augustus 2010.
9 Het psychologisch onderzoek pro justitia, opgemaakt door mw. drs. Wijga, klinisch psycholoog/psychotherapeut, gedateerd 29 november 2010.
10 Het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, opgemaakt door M. van den Bosch, reclasseringswerker, gedateerd 15 december 2010.