ECLI:NL:RBZUT:2011:BP3525

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
8 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
119266 - KG ZA 11-17
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van bedrijfsruimte afgewezen wegens huurovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zutphen is behandeld, hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een kort geding aangespannen tegen gedaagde, die handelt onder de naam [firma B]. De eisers vorderden ontruiming van een bedrijfsruimte, omdat zij stelden dat gedaagde zonder geldige titel in het pand verbleef. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen schriftelijke huurovereenkomst bestaat, maar dat er wel maandelijkse huurbetalingen zijn verricht door gedaagde, wat erop wijst dat er een huurovereenkomst is ontstaan. De rechtbank oordeelde dat de facturen voor de huur op naam van [firma B] stonden en dat de huurbetalingen zijn gedaan, wat de aannemelijkheid van de huurovereenkomst ondersteunt. De vordering tot ontruiming werd afgewezen, omdat gedaagde niet in strijd met de eigendomsrechten van eisers in het pand verbleef. Daarnaast werd de vordering tot schadevergoeding afgewezen, omdat eisers niet konden aantonen dat zij huurinkomsten misliepen, gezien het feit dat er een huurder was. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van eisers niet voor toewijzing in aanmerking kwamen en dat zij als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten moesten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagde werden begroot op EUR 1.404,00.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 119266 / KG ZA 11-17
Vonnis in kort geding van 8 februari 2011
in de zaak van
1. [eiser 1],
wonende te [plaats],
2. [eiser 2],
wonende te [plaats],
eisers,
advocaat mr. J. Zandberg te Zevenaar,
tegen
[gedaagde], handelend onder de naam [firma B],
wonende te [plaats, gemeente],
gedaagde,
advocaat mr. J.P. Brinkman te Doetinchem.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eisers]
- de pleitnota van [gedaagde].
2. De feiten
2.1. [eisers] is eigenaar van de onroerende zaak staande en gelegen aan de [adres te plaats].
2.2. Op 17 oktober 2003 heeft [eisers] een huurovereenkomst gesloten met vennootschap onder firma [firma A] (hierna: [firma A] vof), een schoonmaak- en autopoetsbedrijf, waarvan [vennoot 1] en [vennoot 2] de vennoten zijn. Op 6 juni 2005 is
[vennoot 1] uit de vennootschap getreden.
2.3. Op 16 juni 2005 heeft [firma A] vof het autopoetsbedrijf verkocht aan de heren [naam A] en [gedaagde]. In de overeenkomst is onder meer opgenomen dat vanaf 1 januari 2006 alle lusten en lasten voor rekening van de koper(s) komen. De werkelijke overdracht vond plaats op 1 januari 2006.
2.4. Bij akte van 4 april 2006 hebben [naam A] en [gedaagde] met ingang van 1 januari 2006 de vennootschap onder firma [firma B] (hierna: [firma B]) opgericht. [firma B] heeft tot doel het voor gezamenlijke rekening uitoefenen van een autopoetsbedrijf en een wasstraat. Sinds 1 juni 2008 wordt [firma B] door [gedaagde] voortgezet als een eenmanszaak.
2.5. Begin 2006 zijn facturen met betrekking tot de maandelijkse huur van het bedrijfspand aan de [adres] op naam gezet van [firma B].
2.6. Bij brief van 1 juli 2006 schrijft [eisers] aan [firma B] het volgende :
“(…)
Hiermede informeren wij u, dat conform de huurovereenkomst en de algemene bepalingen, de maandelijkse huur van het door u gehuurde pand aan de [adres te plaats] met terugwerkende kracht per 1 juni 2006 wordt verhoogd. (…)
De nieuwe huur bedraagt € 1.780,72 per maand inclusief BTW.
Wij vertrouwen erop dat u met ingang van 1 juli 2006 de nieuwe huurprijs maandelijks onder vermelding van de betreffende maand op onze bankrekening (…) overmaakt.
(…)”.
2.7. Bij brief van 9 juni 2008 heeft [gedaagde] de huurbetalingen opgeschort wegens de slechte staat van onderhoud van het bedrijfspand aan de [adres].
3. Het geschil
3.1. [eisers] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde] te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis, de bedrijfsruimte met bijbehoren, plaatselijk bekend als [adres te plaats] met alle personen en zaken die zich daarop en/of daarin bevinden, te ontruimen en te verlaten en aldus ontruimd en verlaten te houden en onder afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van [eisers] te stellen, met machtiging van [eisers] om bij gebreke daarvan de ontruiming zelf te doen bewerkstelligen, desnoods met behulp van de sterke arm;
2. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een voorschot op de vergoeding van de door [eisers] geleden schade ten bedrage van € 100.000,00 in hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening;
3. voor het geval de voorzieningenrechter vaststelt dat sprake is van een huurovereenkomst:
a. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de achterstallige huurpenningen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaltermijnen van de respectieve facturen, althans vanaf de dag van deze dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
b. de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden;
c. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eisers] van een bedrag van € 2.201,38 voor iedere maand of gedeelte daarvan dat het gebruik door [gedaagde] gehuurde of na 1 februari 2011 nog voortduurt, dan wel hij het gehuurde niet volledig ontruimd heeft;
waarbij [eisers] bij dit alles zijn vordering beperkt tot in hoofdsom € 100.000,00.
4. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2. [eisers] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij geen huurovereenkomst heeft gesloten met [gedaagde]. Ook is volgens hem [gedaagde] niet in de plaats gekomen van [firma A] vof, omdat hij alleen de activiteiten van [firma A] vof heeft overgenomen. [gedaagde] verblijft in strijd met de eigendomsrechten van [eisers] in het bedrijfspand aan de [adres]. Hierdoor loopt [eisers] huurinkomsten mis waardoor hij schade lijdt. Voor zover er wel sprake is van een huurovereenkomst dient deze ontbonden te worden omdat [gedaagde] een huurachterstand heeft van drie maanden of meer.
3.3. [gedaagde] voert verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Vast staat dat tussen partijen geen schriftelijke huurovereenkomst bestaat.
Wel zijn er over de jaren 2006 en 2007 maandelijkse huurbetalingen verricht voor het bedrijfspand aan de [adres]. Aannemelijk is dat deze huurbetalingen zijn gedaan namens [firma B]. De facturen met betrekking tot de maandelijkse huur stonden immers op naam van [firma B] en bovendien ligt dit in lijn met de overname per 1 januari 2006 van het poetsbedrijf door [firma B] van [firma A] vof. Ook de brief van [eisers] d.d. 1 juli 2006 - zoals hiervoor ten dele geciteerd - wijst in die richting. [eisers] heeft [firma B] blijkbaar in het bestand staan als huurder van [adres].
De stelling van [eisers] dat [vennoot 2], één van de vennoten van [firma A] vof, bijna altijd contant de huur kwam afrekenen, dat op zijn verzoek de facturen op naam van [firma B] zijn gezet en dat [eisers] niet wist dat [gedaagde] de man achter [firma B] is geeft onvoldoende aanleiding voor een ander oordeel. Er is door [eisers] gefactureerd aan [firma B], deze factureren zijn voldaan en [eisers] heeft deze huurbetalingen behouden.
Uit deze feiten en omstandigheden wordt derhalve voldoende aannemelijk dat [gedaagde], handelend onder de naam [firma B] de huurder is van het bedrijfspand aan de [adres te plaats].
Er kan dan ook niet gesteld worden dat [gedaagde] thans in strijd met de eigendomsrechten van [eisers] en zonder geldige titel verblijft in het bedrijfspand. De vordering tot ontruiming wordt derhalve afgewezen.
4.2. Ook de vordering tot een voorschot op de schadevergoeding dient te worden afgewezen. [eisers] heeft immers gesteld dat hij schade lijdt omdat hij gedurende de periode dat [gedaagde] in het pand zit geen huurinkomsten kan verwerven.
Onder rechtsoverweging 4.1 is overwogen dat een huurovereenkomst tussen partijen aannemelijk wordt geacht. Dat [eisers] huurinkomsten misloopt kan daarom niet worden gevolgd, hij heeft immers een huurder.
4.3. Het aannemelijk achten van een huurovereenkomst maakt dat ook de vordering onder 3 bespreking behoeft.
Ten aanzien van de vordering tot betaling van de achterstallige huurpenningen heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij de betaling van de huurpenningen bij brief van 9 juni 2008 heeft opgeschort vanwege de gebrekkige onderhoudstoestand van het bedrijfspand. Voor 9 juni 2008 heeft hij de gebreken aan het bedrijfspand mondeling kenbaar gemaakt bij [eisers], aldus [gedaagde].
De vordering van [eisers] komt mede neer op een geldvordering. Voor de vraag of toewijzing bij voorraad van een geldvordering in kort geding geïndiceerd is, moet volgens de Hoge Raad niet alleen worden onderzocht of het bestaan en de omvang van een vordering van [eisers] op [gedaagde] voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden, welke meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. De Hoge Raad acht terughoudendheid geboden.
[eisers] heeft het gemotiveerde opschortingsverweer van [gedaagde] onvoldoende weersproken en het is dan ook maar zeer de vraag of de bodemrechter – later oordelend – tot de conclusie zal komen dat [gedaagde] niet gerechtigd was de betalingen van de huurpenningen op te schorten. Bovendien is het niet uitgesloten dat de bodemrechter daarvoor nadere bewijslevering, waarvoor in deze procedure geen plaats is, noodzakelijk acht.
Mede nu [eisers] ook de spoedeisendheid van de vordering onvoldoende heeft toegelicht komt deze niet voor toewijzing in aanmerking.
4.4. De voorzieningenrechter is in kort geding uitsluitend bevoegd een voorlopige voorziening te geven, indien dat geboden is. Een voorziening die de rechtstoestand tussen partijen vaststelt, zoals de door [eisers] gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst, is naar haar aard niet voorlopig en verdraagt zich dan ook niet met het voorlopige karakter van een voorziening in kort geding. Dit brengt mee dat de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst wordt afgewezen.
4.5. Voor toewijzing van de vordering onder 3 sub c bestaat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, eveneens geen aanleiding.
4.6. [eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht EUR 588,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.404,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 1.404,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.A. Bierbooms en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2011.