ECLI:NL:RBZUT:2011:BP3569

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
8 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/950684-10
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Draisma
  • A. van Valderen
  • J. van der Mei
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor tasjesroof en diefstallen met geweld

Op 8 februari 2011 heeft de Rechtbank Zutphen een 32-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, voor een tasjesroof en meerdere diefstallen. De man heeft samen met een medeverdachte op 10 oktober 2010 in Apeldoorn een tas van een fietser getrokken, waardoor het slachtoffer viel en letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door het geweld dat hij gebruikte, het risico op letsel voor het slachtoffer heeft genomen. Naast de tasjesroof werd de man ook schuldig bevonden aan de diefstal van kentekenplaten, brandstof en een portemonnee. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De rechtbank legde een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf op, met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer van de tasjesroof. De rechtbank benadrukte het belang van behandeling voor de verdachte om herhaling te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/950684-10
Uitspraak 8 februari 2011
Tegenspraak / dip
VONNIS
in de zaak tegen:
[medeverdachte A],
geboren te [plaats op 1978],
wonende te [plaats],
verblijvende in HvB Doetinchem te Doetinchem.
Raadsman: mr. S.F.M. Oomen, advocaat te Apeldoorn.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 januari 2011.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 oktober 2010, te Apeldoorn, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening heeft weggenomen een tas met inhoud (o.a. mobiele telefoon en/of
een portemonnee en/of geld en/of een bankpas en/of een OV chipkaart en/of een
bril, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd
van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer A], gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om
bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s)
aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het
gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin
bestond(en) dat verdachte, tezamen met zijn mededader(s), met een auto naast
die [slachtoffer A], die op een fiets zat, hebben/heeft gereden en vervolgens die
tas, die aan om/aan het stuur van de fiets zat, heeft/hebben vastgepakt en aan
die tas heeft/hebben gerukt en/of getrokken, althans (met verhoogde snelheid)
zijn doorgereden, waardoor die [slachtoffer A] met haar fiets kwam te vallen;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 14 oktober 2010, te Apeldoorn, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening heeft weggenomen een of meer kentekenplaten (kenteken [kenteken 1]),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer B], in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 14 oktober 2010, te Apeldoorn, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid benzine, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [tankstation], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 14 oktober 2010, te Apeldoorn, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een aantal liters
benzine, in elk geval een hoeveelheid benzine, geheel of ten dele toebehorende
aan [tankstation], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), welke benzine verdachte en/of zijn mededader(s) bij een voor
zelfbediening ingerichte benzinepompinstallatie, gelegen aan de Lange
Americaweg, had(den) getankt, onder gehoudenheid die benzine te betalen en
welke benzine verdachte en/of zijn mededader(s) aldus anders dan door misdrijf
onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 19 oktober 2010, te Apeldoorn, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toëeigening heeft weggenomen een portemonnee"(o.a. inhoudende geld en/of een
bankpas en/of een ID kaart en/of sleutels, in elk geval enig(e) goed(eren),
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer C], in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Aanleiding van het onderzoek
Op zondag 10 oktober 2010 wordt er bij de meldkamer van de politie te Apeldoorn melding gemaakt van een aanrijding met letsel op de Badhuisweg te Apeldoorn. Ter plaatse aangekomen constateren de betrokken verbalisanten dat de fietster niet is aangereden, maar dat zij is gevallen doordat iemand vanuit een auto haar handtas van het stuur van haar fiets heeft getrokken.2 De politie start daarop een onderzoek naar het genoteerde kenteken van de betrokken auto en verdachte wordt in dit onderzoek gehoord. In oktober 2010 is van de overige tenlastegelegde feiten eveneens aangifte gedaan. Verdachte is gedurende het onderzoek ook over die drie feiten gehoord.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht, op basis van de zich in het dossier bevindende stukken en de bekennende verklaring van verdachte, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 primair en 4 tenlastegelegde heeft gepleegd. De officier van justitie acht daarbij eveneens bewezen dat verdachte deze feiten tezamen en in vereniging heeft gepleegd met [medeverdachte B].
Standpunt van de verdachte / de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en heeft verklaard dat hij deze feiten met [medeverdachte B] heeft gepleegd.
De raadsman heeft aangevoerd dat [medeverdachte B] zelf stellig ontkent dat hij betrokken is geweest bij het plegen van de feiten, zodat er, ondanks de verklaring van verdachte daaromtrent, gerede twijfel is of de feiten wel in vereniging zijn gepleegd. De raadsman heeft de rechtbank daarom verzocht om verdachte bij alle feiten van het medeplegen vrij te spreken. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
[slachtoffer A] heeft bij de politie verklaard dat zij op 10 oktober 2010 omstreeks 21.39 uur met haar vriend over de Badhuisweg in Apeldoorn fietste, toen zij een auto van achteren hoorde naderen. Toen de auto ongeveer een meter naast haar reed, doofde de bestuurder de lichten van de auto. [slachtoffer A] merkte toen dat ze met haar fiets door de auto werd meegesleurd. Het volgende wat [slachtoffer A] zich daarna weer weet ter herinneren is dat ze op de grond lag en dat de ambulance kwam. Zij zag toen dat haar fiets vijf meter verderop lag en dat haar tas, die aan de linkerzijde van de fiets met de hengsels om het stuur hing, verdwenen was.3 In die tas zat een telefoon, een portemonnee met daarin een ov-chipkaart en een bankpas, en een zonnebril. [slachtoffer A] kan door het gebeuren op het moment van aangifte niet meer op haar enkel lopen, heeft een bult op haar hoofd en is draaierig en misselijk. Ook is haar fiets beschadigd.4
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat [slachtoffer A] bij het passeren van de auto een zwieper maakte met de fiets, over de kop sloeg en hard op straat terecht kwam.5
Een getuige van het voorval heeft het kenteken van de betrokken auto ([kenteken 2]) genoteerd en vertelt daags na het voorval hierover op zijn werk.6 Zijn werkgever herkent vervolgens het kenteken als het kenteken van één van zijn bedrijfsauto's, welke auto sinds een week gekocht is en gebruikt wordt door één van zijn werknemers, de heer [verdachte A]. De getuige stapt vervolgens met dit verhaal naar de politie.7
Verdachte, [verdachte A], wordt daarop gehoord en bekent de diefstal van de tas te hebben gepleegd. Verdachte verklaart verder dat hij de diefstal heeft gepleegd met [medeverdachte B]. [medeverdachte B] kwam met het plan om het tasje te pakken. Verdachte zou daarbij de auto hebben bestuurd, dicht naast de fietser zijn gaan rijden en de lichten van de auto hebben gedoofd, terwijl [medeverdachte B] uit het raam zou hebben gehangen en de tas van het stuur van de fiets zou hebben gerukt. Daarna zouden ze zijn weggereden. Verdachte heeft nog wel gehoord dat de vrouw viel.8 Verdachte heeft ter terechtzitting deze verklaring herhaald.9
[medeverdachte B] ontkent bij de diefstal betrokken te zijn geweest, maar heeft bij de politie wel verklaard dat hij ongeveer een maand geleden op een avond rond 23.00 uur bij [verdachte A] in de auto heeft gezeten, toen [verdachte A] ineens onwel werd. [medeverdachte B] zou vervolgens de auto het terrein van de [tankstation] benzinepomp in Apeldoorn op hebben gestuurd. Daar zouden [verdachte A] en [medeverdachte B] geholpen zijn door een beveiligingsmedewerker en zou [verdachte A] weer zijn bijgekomen. Vervolgens zouden [verdachte A] en [medeverdachte B] weer zijn weggereden. 10
Vervolgens is door de politie een medewerker gehoord van het beveiligingsbedrijf dat iedere avond tussen 22.30 en 23.00 uur sluitingsrondes bij de [tankstation] tankstations doet. Deze medewerker verklaart dat hij zich kan herinneren dat hij op 10 oktober 2010 in de tankshop van [tankstation] in Apeldoorn stond en dat er toen een man in paniek binnen kwam lopen. De man vertelde hem dat zijn vriend in de auto onwel was geworden. De beveiligingsmedewerker is vervolgens met deze man meegelopen naar de auto.11 Daar zou hij hebben gezien dat de man weer bijkwam, waarna de mannen zouden zijn weggereden.12 De beveiligingsmedewerker verklaart verder nog dat hij eerst dacht dat het voorval had plaatsgevonden op 3 oktober 2010, maar dat hij nu, nadat hij nog eens in zijn agenda had gekeken en met zijn vrouw had gesproken die zich het incident kon herinneren, tot de conclusie komt dat het 10 oktober 2010 tussen 22.30 uur en 23.00 uur is geweest.13
Op grond van de verklaring van [medeverdachte B] en de beveiliger komt de rechtbank tot de conclusie dat [medeverdachte B] in ieder geval de avond van 10 oktober 2010 bij verdachte in de auto heeft gezeten. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte en [medeverdachte B] ook die avond samen de tasjesroof hebben gepleegd.
Verdachte heeft daarover bij de politie verklaard dat hij dit feit inderdaad met [medeverdachte B] heeft gepleegd. Deze verklaring heeft hij ter zitting bevestigd. De verklaring van verdachte vindt bovendien steun in het feit dat verdachte en [medeverdachte B] die avond rond het tijdstip van de tasjesroof samen in de auto van verdachte hebben gezeten.
Nu de verklaring van verdachte steun vindt in overige bewijsmiddelen én verdachte naast [medeverdachte B] ook zichzelf belast, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de inhoud van de verklaring van verdachte te twijfelen. Het enkele betoog van de raadsman dat [medeverdachte B] betrokkenheid ontkent zodat geen sprake zou kunnen zijn van medeplegen, faalt derhalve reeds daarom. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde tezamen en in vereniging heeft gepleegd met [medeverdachte B].
Feit 2
Mevrouw [slachtoffer B] heeft op 16 oktober 2010 aangifte gedaan van dieftal van een kentekenplaat van haar auto (kenteken [kenteken 1]), gepleegd in Apeldoorn in de periode van 13 oktober 2010 tot en met 16 oktober 2010.14 Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de kentekenplaat op 14 oktober 2010 in Apeldoorn heeft gestolen.15
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan. Verdachte heeft verder verklaard dat hij deze kentekenplaten samen met [medeverdachte B] heeft gestolen. [medeverdachte B] ontkent dit echter. In het dossier bevinden zich, in tegenstelling tot het onder 1 tenlastegelegde, geen overige bewijsmiddelen die de stelling van verdachte dat hij het feit tezamen en in vereniging heeft gepleegd, zouden kunnen ondersteunen. Nu de verklaring van verdachte niet wordt ondersteund, acht de rechtbank deze verklaring onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het medeplegen te komen. Verdachte zal daarom van deze strafverzwarende omstandigheid worden vrijgesproken.
Feit 3
De heer [naam], daartoe gerechtigd, doet op 28 oktober 2010 namens [tankstation] aangifte van diefstal van een hoeveelheid brandstof bij de [tankstation] in Apeldoorn, gepleegd op 14 oktober 2010.16 Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 14 oktober 2010 in Apeldoorn bij de [tankstation] een hoeveelheid brandstof heeft getankt en dat hij vervolgens is weggereden zonder die brandstof te betalen.17
De rechtbank acht op grond van de aangifte en de verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal van een hoeveelheid brandstof. Anders dan verdachte zelf stelt, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze diefstal in vereniging heeft gepleegd, nu deze stelling van verdachte niet wordt ondersteund door overige bewijsmiddelen en [medeverdachte B] dit ontkent. De rechtbank zal verdachte daarom van deze strafverzwarende omstandigheid vrijspreken.
Feit 4
Mevrouw [slachtoffer C] doet bij de politie aangifte van diefstal uit haar woning in Apeldoorn. Zij verklaart daarbij dat de haar bekende [verdachte A] op dinsdag 19 oktober 2010 bij haar aan de deur komt en haar om een glaasje water vraagt. Als ze het glaasje gaat halen, hoort ze plotseling de deur dichtslaan en loopt ze terug naar de woonkamer.18 Daar ziet ze dat haar portemonnee weg is. [slachtoffer C] loopt dan naar de galerij en ziet daar dat [verdachte A] bij iemand in de auto stapt. Vervolgens hoort ze [verdachte A] zeggen: "gas geven, wegwezen", waarna de auto wegrijdt. [slachtoffer C] mist haar portemonnee, met daarin onder andere contant geld, een bankpas, een ID-kaart en haar sleutels.19
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de diefstal uit de woning van [slachtoffer C] heeft gepleegd. Verdachte heeft ook verklaard dat [medeverdachte B] beneden in de auto op hem stond te wachten en dat [medeverdachte B] wist dat verdachte de portemonnee ging stelen.20 [medeverdachte B] ontkent overigens iets met de diefstal te maken te hebben en ontkent dat hij beneden in de auto zat.21
De raadsman heeft aangevoerd dat onvoldoende vast staat dat verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd en heeft de rechtbank verzocht om verdachte daarom van het medeplegen vrij te spreken. De rechtbank overweegt dat [slachtoffer C]s heeft verklaard dat ze zag dat verdachte bij iemand in de auto stapte waarbij kennelijk iets werd geroepen tegen de bestuurder. Naar het oordeel van de rechtbank is uit deze verklaring onvoldoende af te leiden dat de bestuurder van de auto dusdanig betrokken is geweest bij de diefstal dat gesproken kan worden van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de bestuurder van de auto. Voorts blijft uitsluitend over de verklaring van verdachte op grond waarvan het medeplegen zou kunnen worden aangenomen. De rechtbank acht dit te weinig om op basis van uitsluitend die verklaring het medeplegen wettig en overtuigend bewezen te achten.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 4 tenlastegelegde, waarbij verdachte zal worden vrijgesproken van het medeplegen.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, onder 2, onder 3 primair en onder 4 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op 10 oktober 2010, te Apeldoorn, tezamen en in vereniging
met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas met inhoud (o.a. mobiele telefoon en een portemonnee en een bankpas en een OV chipkaart en een bril, toebehorende aan [slachtoffer A], welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer A], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte, tezamen met zijn mededader, met een auto naast
die [slachtoffer A], die op een fiets zat, heeft gereden en vervolgens die
tas, die aan om/aan het stuur van de fiets zat, heeft vastgepakt en aan
die tas heeft gerukt en getrokken, waardoor die [slachtoffer A] met haar fiets kwam te vallen;
2.
hij op 14 oktober 2010, te Apeldoorn met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen een kentekenplaat (kenteken [kenteken 1]),
toebehorende aan [slachtoffer B];
3.
hij op 14 oktober 2010 te Apeldoorn, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid brandstof, toebehorende aan [tankstation];
4.
hij op 19 oktober 2010 te Apeldoorn, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee, o.a. inhoudende geld en een
bankpas en een ID kaart en sleutels, toebehorende aan [slachtoffer C].
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
feit 1 diefstal vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
feit 2 diefstal
feit 3 primair diefstal
feit 4 diefstal
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, onder 2, onder 3 primair en onder 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Bij deze strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met het feit dat verdachte ernstige feiten heeft gepleegd, waarbij de officier van justitie vooral het onder 1 tenlastegelegde zwaar heeft laten meewegen in zijn strafeis.
De raadsman heeft voorop gesteld dat verdachte wil en moet worden behandeld. Hij heeft de rechtbank daarom verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de tijd door verdachte doorgebracht in verzekering en in voorlopige hechtenis met daarnaast nog een voorwaardelijk strafdeel met daaraan gekoppeld de verplichting van reclasseringscontact. Volgens de raadsman kan op die manier zo spoedig mogelijk worden gestart met de behandeling die verdachte behoeft.
De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte heeft zich, samen met zijn mededader, schuldig gemaakt aan een tasjesroof door vanuit een rijdende auto een tas te grijpen die bij een vrouw aan het stuur van haar fiets hing. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij geen oog heeft gehad voor de gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. Verdachte heeft door dit handelen het grote risico genomen dat de fietser door het handelen ten val zou komen en gewond zou raken. Helaas heeft dat gevaar zich hier ook verwezenlijkt en heeft het slachtoffer door haar val onder andere een hersenschudding opgelopen. Het is niet ondenkbaar dat het nog ernstiger was afgelopen. Uit de door haar overgelegde slachtofferverklaring volgt dat de gevolgen voor het feit voor haar groot zijn geweest. Zo heeft zij bijvoorbeeld studievertraging opgelopen omdat zij als gevolg van de hersenschudding niet meer lang kon lezen en heeft zij door het voorval gedurende een tijd nachtmerries gehad. Dit is het gevolg van het handelen van verdachte en de rechtbank zal bij het bepalen van de strafmaat rekening houden met deze aan verdachte toe te rekenen gevolgen van het feit voor het slachtoffer. Daarnaast heeft verdachte door verschillende diefstallen diverse personen schade toegebracht doordat zij hun spullen kwijt waren. Bij mevrouw [slachtoffer C] heeft verdachte naast economische schade ook nog angst veroorzaakt, omdat zij een tijd bang is geweest dat haar auto ook zou worden gestolen omdat ook haar sleutels waren gestolen. Dergelijke feiten getuigen bovendien van onvoldoende respect voor andermans eigendommen. Daarbij komt dat verdachte reeds eerder voor vermogensdelicten is veroordeeld.22
De reclassering heeft over verdachte rapportage opgemaakt en signaleert problemen op verschillende leefgebieden. Het recidiverisico zonder vorm van behandeling wordt ingeschat als hoog gemiddeld.23 De reclassering rapporteert ook dat verdachte gemotiveerd is voor behandeling en dat behandeling in een verplicht kader is aan te bevelen. Zij heeft vervolgens geprobeerd om verdachte klinisch te plaatsen bij FPA De Boog, hetgeen niet is gelukt omdat het middelengebruik van verdachte nog teveel op de voorgrond stond voor een behandeling bij De Boog. De reclassering heeft verdachte vervolgens aangemeld bij het NIFP/IFZ voor een indicatieadvies. Het NIFP kon echter geen advies uitbrengen omdat de bijgevoegde DSM IV classificatie niet recent genoeg bleek te zijn. Het is de reclassering daarom niet gelukt om een klinische opname van verdachte voor de zitting te realiseren. Omdat verdachte wel gemotiveerd is voor behandeling en het belangrijk is dat verdachte een behandeling krijgt binnen een verplicht juridisch kader, adviseert de reclassering daarom om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld verplicht reclasseringscontact, ook als dat inhoudt een ambulante behandelverplichting en een meldingsgebod.24
Het LOVS hanteert voor tasjesroof die plaatsvindt met verbale dreiging en/of een enkele ruk en zonder noemenswaardige verwondingen een oriëntatiepunt van 12 weken gevangenisstraf. In geval van een veelpleger is het uitgangspunt 4 maanden gevangenisstraf. Het meest ernstige feit is feit 1; dat feit alleen al dient bestraft te worden met een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden. Daarbovenop komt nog een sanctie voor de overige feiten.
De rechtbank is, mede in het licht van de eerdere veroordelingen van verdachte en de ernst van de feiten, van oordeel dat voor dergelijke ernstige feiten geen andere straf passend is dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het in het belang van verdachte én in het belang van de maatschappij is dat verdachte, samen met de reclassering, aan zichzelf gaat werken om herhaling in de toekomst te voorkomen. De rechtbank zal daarom van de op te leggen gevangenisstraf een deel voorwaardelijk opleggen en daaraan de bijzondere voorwaarde verbinden dat verdachte zich gedurende de proeftijd van twee jaren zal houden aan de aanwijzingen hem door of namens de reclassering gegeven.
Het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf is langer dan de tijd door verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht op de dag van de uitspraak van dit vonnis. De rechtbank van oordeel dat met een straf waarvan de onvoorwaardelijke duur wel daaraan gelijk is, zoals is verzocht door de raadsman, niet kan worden volstaan. De rechtbank acht daarvoor de feiten te ernstig. De straf is lager dan is geëist, omdat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, bij de feiten 2, 3 primair en 4 tot een vrijspraak van het medeplegen komt.
Van het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de tijd door verdachte reeds eerder doorgebracht in verzekering en in voorlopige hechtenis overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht worden afgetrokken.
Vordering tot schadevergoeding
Door de benadeelde partij [slachtoffer A] is een vordering ingediend tot vergoeding van immateriële ten bedrage van € 510, -, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. De exacte schade is volgens [slachtoffer A] moeilijk vast te stellen.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de vordering geheel toe te wijzen en heeft gevorderd dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot de hoogte van dit bedrag.
De raadsman van verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen rechtstreeks nadeel is toegebracht dat in ieder geval niet uit vermogensschade bestaat. Verdachte is hiervoor naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. De rechtbank acht het gevorderde bedrag voldoende onderbouwd. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. De rechtbank zal de vordering daarom geheel toewijzen, inclusief de gevorderde wettelijke rente. Ook zal de rechtbank bepalen dat verdachte niet langer gehouden is te betalen wanneer het volledige bedrag door zijn mededader is of wordt voldaan.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van genoemd slachtoffer.
De hechtenis zal worden beperkt tot de helft van het bedrag, gelet op de hoofdelijke aansprakelijkheid.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f, 57, 310 en 312 en van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 primair en 4 tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
feit 1
diefstal vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
feit 2, feit 3 primair en feit 4, telkens
diefstal
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
* bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 3 (drie) maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
* stelt als bijzondere voorwaarden dat:
o veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen van Reclassering Nederland, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
o veroordeelde zich binnen 5 dagen na het onherroepelijk worden van zijn vonnis meldt bij de Tactus Reclassering aan de Piet Heinstraat 25 te Zutphen en zich daarna moet blijven melden, zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
o veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
* beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht op het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
* veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan [slachtoffer A], Van [adres, plaats], rekeningnummer [nummer] van een bedrag van € 510, -, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van
€ 510, - vanaf 10 oktober 2010, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
* legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer A], een bedrag te betalen van € 510, - met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 5 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
* bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
* verstaat dat indien en voor zover door de mededader het schadebedrag betreffende de benadeelde partij is of wordt betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd.
Aldus gewezen door mrs. Draisma, voorzitter, Van Valderen en Van der Mei,
rechters, in tegenwoordigheid van mr. Janssen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 februari 2011.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer PL0620 2010158891, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Apeldoorn, gesloten en ondertekend op 19 november 2010.
2 Het proces-verbaal, p. 4.
3 Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer A], p. 16.
4 Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer A], p. 17.
5 Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], p 113.
6 Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 2], p. 115.
7 Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 2], p. 116.
8 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 79.
9 De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 25 januari 2011.
10 Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte B], p. 104.
11 Het proces-verbaal van verhoor van [beveiliger], p. 122.
12 Het proces-verbaal van verhoor van [beveiliger], p. 123.
13 Het proces-verbaal van verhoor van [beveiliger], p. 122.
14 Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer B], p. 32 en p. 33.
15 De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 25 januari 2011.
16 Het proces-verbaal van aangifte van [naam], p. 35 en p. 36.
17 De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 25 januari 2011.
18 Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer C], p. 25.
19 Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer C], p. 26.
20 De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 25 januari 2011.
21 Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte B], p. 106.
22 Uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 29 oktober 2010.
23 Reclasseringsadvies Tactus Verslavingszorg, gedateerd 27 december 2010, opgemaakt door M. Schoenmaker, reclasseringswerker.
24 Reclasseringsadvies (beknopt) zonder diagnose-instrument, Tactus Verslavingszorg, gedateerd 20 januari 2011, opgemaakt door M. Schoenmaker, reclasseringswerker.