ECLI:NL:RBZUT:2011:BP3756

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
9 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/1894 en 10/1991
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van permanente bewoning van een recreatiewoning in Beekbergen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zutphen op 9 februari 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, wonende in Spanje, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn. De zaak betreft een dwangsom die aan eisers was opgelegd om de permanente bewoning van hun recreatiewoning in Beekbergen te beëindigen. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen deze dwangsom en hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op dat bezwaar. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van permanente bewoning. De rapporten van controles door MB ALL, die door verweerder zijn ingeschakeld, gaven geen sluitend bewijs voor de permanente bewoning. De voorzieningenrechter heeft in het bijzonder gewezen op de onduidelijkheid rondom de gesloten gordijnen en de aanwezigheid van een 'Te koop'-bord, wat niet voldoende bewijs opleverde voor de claim van permanente bewoning. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de argumenten van verweerder, zoals de inschrijving in de Gemeentelijke Basisadministratie en de aangifte van inkomstenbelasting, niet overtuigend geacht. De voorzieningenrechter heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 december 2010 vernietigd en de hoogte van de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.260,00. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 874,00. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, maar verweerder moet wel het griffierecht van € 150,00 aan eisers vergoeden. De uitspraak is gedaan in het kader van de hoofdzaak en het verzoek om voorlopige voorziening, waarbij de voorzieningenrechter gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Reg.nrs.: 10/1894 en 10/1991
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak, in het geding tussen:
[Eisers]
te Spanje,
verzoekers/eisers, hierna: eisers,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2009 heeft verweerder eisers onder oplegging van een dwangsom gelast de permanente bewoning van de recreatiewoning op het perceel [adres] te Beekbergen te beëindigen. Eisers hebben bezwaar gemaakt.
Bij brief van 7 oktober 2010 heeft mr. R.H. van Dijke, advocaat te Apeldoorn, namens eisers verweerder vanwege het uitblijven van een besluit op dat bezwaar in gebreke gesteld.
Namens eisers heeft mr. Van Dijke beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op dat bezwaar.
Bij besluit van 3 december 2010 heeft verweerder het bezwaar alsnog ongegrond verklaard.
Bij brief van 9 december 2010 heeft mr. Van Dijke namens eisers de gronden van het beroep aangevuld en verzocht om een voorlopige voorziening.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 25 januari 2011, waar eisers zijn verschenen, bijgestaan door mr. Van Dijke. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.M. van Wegen.
2. Overwegingen
2.1 Indien de voorzieningenrechter na de behandeling ter zitting van een verzoek om een voorlopige voorziening van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij, ingevolge artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), onmiddellijk uitspraak doen in de bij de rechtbank aanhangige hoofdzaak. Van deze bevoegdheid wordt in dit geval gebruik gemaakt.
2.2 Verweerder heeft met het besluit van 3 december 2010 alsnog beslist op het bezwaar van eisers. De voorzieningenrechter ziet zich in verband daarmee voor de vraag gesteld of eisers nog procesbelang hebben bij de beoordeling van het beroep, voor zover gericht tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit.
Eisers hebben verweerder bij brief van 7 oktober 2010 in gebreke gesteld als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb. Verweerder heeft vervolgens niet binnen twee weken, maar eerst op 3 december 2010 beslist op het bezwaar. De voorzieningenrechter begrijpt de brief van eisers van 8 november 2010, zoals nader toegelicht ter zitting, zo, dat zij in die brief de voorzieningenrechter verzoeken om op de voet van artikel 8:55c van de Awb de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 van de Awb verbeurde dwangsom vast te stellen. Eisers hebben in verband met de beoordeling van dit verzoek procesbelang bij een beoordeling van het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar.
Vast staat dat verweerder niet tijdig heeft beslist op het bezwaar van eisers. In zoverre is het beroep gegrond.
Verweerder heeft onbetwist op 7 oktober 2010 de brief van eisers ontvangen waarbij zij verweerder in gebreke hebben gesteld. Verweerder is vanaf twee weken na die datum, dat is vanaf 22 oktober 2010, tot 3 december 2010, de datum van het nemen van het besluit, een dwangsom verschuldigd. Het totaal aantal dagen dat verweerder in gebreke is geweest, stelt de voorzieningenrechter vast op 42. Met toepassing van artikel 4:17, tweede lid, van de Awb wordt de dwangsom vastgesteld op (14 x € 20,00 + 14 x € 30,00 + 14 x € 40,00 =) € 1.260,00.
2.3 Het beroep wordt ingevolge artikel 6:20, vierde lid, van de Awb mede geacht te zijn gericht tegen het besluit van 3 december 2010.
Ten aanzien van de bij dat besluit gehandhaafde last overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Vast staat en niet is in geschil dat het permanent bewonen van de onderhavige recreatiewoning in strijd is met het bepaalde in het ter plaatse geldende bestemmingsplan ”Stuwwalrand Parkzone Zuid”.
Verweerder heeft in het bestreden besluit aan zijn standpunt dat eisers hun recreatiewoning permanent bewonen vier argumenten ten grondslag gelegd. In de eerste plaats heeft hij erop gewezen dat eisers bij hun aangifte van de inkomstenbelasting over 2006, 2007 en 2008 bij de rubriek “Eigen woning” de recreatiewoning hebben opgevoerd. Verweerder leidt daaruit af dat eisers in die woning hun hoofdverblijf hebben. Voorts heeft hij gewezen op de rapporten van controles die MB ALL in opdracht van verweerder heeft uitgevoerd. Voorts heeft verweerder erop gewezen dat eisers een vaste telefoonaansluiting in de recreatiewoning hebben. Ten slotte heeft verweerder erop gewezen dat eisers weliswaar staan ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie (hierna: GBA) op het adres [adres] te Amstelveen, maar dat dit een appartement is waar de zoon van eisers woont en geen zelfstandige woonruimte.
2.3.1 Gelet op vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), waaronder de uitspraken van 6 oktober 2004 (zaak nr. 200401923/1) en 22 september 2010 (zaak nr. 201000888/1), beide gepubliceerd op www.raadvanstate.nl, ligt het op de weg van verweerder om de voor het vermoeden, dat sprake is van overtreding van de planvoorschriften, vereiste feiten vast te stellen. Het is vervolgens aan eisers om dit vermoeden, indien daartoe aanleiding bestaat, te ontkrachten. Bij het ontbreken daarvan dient de rechter in beginsel van de juistheid van het vermoeden uit te gaan. Gelet op vaste rechtspraak van de Afdeling, waaronder de uitspraak van 15 maart 2006 (zaak nr. 200505705/1), gepubliceerd op www.raadvanstate.nl, en voormelde uitspraak van 22 september 2010, is het, aangezien eisers in het GBA op een ander adres dan dat van de recreatiewoning zijn ingeschreven, aan verweerder om aannemelijk te maken dat zij desalniettemin in de recreatiewoning hoofdverblijf hebben.
2.3.2 In de rapporten van de controles door MB ALL, zoals die zich in het dossier bevinden en ter zitting zijn besproken, staat vermeld dat in 2009 3 controles zijn uitgevoerd en in 2010 11. In 12 gevallen is aangegeven dat de recreatiewoning een bewoonde indruk maakte, in 2 gevallen dat dat niet het geval was.
2.3.3 De voorzieningenrechter stelt vast dat de controleur in vrijwel alle rapporten heeft vermeld dat hij geen mensen heeft aangetroffen (dit was alleen anders in september 2010) en dat de gordijnen en/of de vitrage geheel gesloten waren. In het merendeel van de gevallen stond (onbetwist) de auto van eisers voor de recreatiewoning geparkeerd.
Met deze controlerapporten heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van permanente bewoning van de recreatiewoning. Uit de rapporten komt naar voren dat het feit dat de gordijnen en/of vitrages van de recreatiewoning waren gesloten, voor de controleur bijdraagt aan de conclusie dat die woning een bewoonde indruk maakte. De voorzieningenrechter wijst in het bijzonder op de controle van juni 2010, waar enkel dit aspect en het feit dat borden “Te koop” zichtbaar waren aan de woning, ten grondslag ligt aan die conclusie. De voorzieningenrechter vindt dat onbegrijpelijk. Zou sprake zijn van bewoning, dan valt toch te verwachten dat de gordijnen en/of vitrages geopend zijn.
Aan de omstandigheid dat de auto van eisers regelmatig voor de woning stond geparkeerd, kan voorts niet het gewicht worden toegekend dat verweerder daaraan toekent. Eisers hebben gesteld dat zij hun auto daar ook parkeren wanneer zij in de wintermaanden in hun woning in Spanje dan wel op hun boot in Nederland dan wel bij hun kinderen (onder andere bij hun zoon in Amstelveen) verblijven en deze stelling acht de voorzieningenrechter niet op voorhand onaannemelijk.
Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat ter zitting is vast komen te staan dat de vaste telefoonaansluiting niet (langer) in gebruik is. Eisers hebben gesteld dat de aansluiting reeds in 2006 is afgesloten. Aan die aansluiting kan daarom niet het gewicht worden toegekend dat verweerder eraan toekent.
Eisers hebben erkend dat zij niet wonen bij hun zoon in Amstelveen en dat zij daar enkel in het GBA staan ingeschreven om – kort gezegd – verschillende verzekeringen in Nederland te kunnen aanhouden. Echter, wat daar verder van zij, naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan uit de inschrijving in het GBA van Amstelveen niet, althans niet zonder meer, worden geconcludeerd dat sprake is van permanente bewoning van de recreatiewoning.
Dat de recreatiewoning bij de aangifte van de inkomstenbelasting is opgevoerd als hoofdverblijf kan, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2009 in zaak nr. 200900492/1 (gepubliceerd op www.raadvanstate.nl), een aanwijzing vormen voor permanente bewoning. Echter, naar het oordeel van de voorzieningenrechter levert deze omstandigheid, ook indien deze wordt bezien in samenhang met de inschrijving in het GBA als hiervoor besproken, onvoldoende grond op voor het oordeel dat sprake is van permanente bewoning van de recreatiewoning.
2.4 Uit het voorgaande volgt dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eisers de voorschriften van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan overtreden. Verweerder is dan ook niet bevoegd daartegen handhavend op te treden. Het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 3 december 2010, is gegrond en dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking. De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande tevens aanleiding om, ter finale beslechting van het geschil, zelf in de zaak voorziend het besluit van 22 december 2009 wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te herroepen.
2.5 Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6 Verweerder dient te worden veroordeeld in de proceskosten die eisers hebben gemaakt in bezwaar en beroep. Eisers hebben ter zitting een uitvoerige kostenstaat overgelegd die een totaalbedrag van € 1.119,01 beloopt. De voorzieningenrechter overweegt daaromtrent als volgt.
De vergoeding van proceskosten dient te worden bepaald met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb in samenhang met de bepalingen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).
Ingevolge artikel 1 van het Besluit kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
b. kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht,
c. reis- en verblijfkosten van een partij of een belanghebbende,
d. verletkosten van een partij of een belanghebbende,
e. kosten van uittreksels uit de openbare registers, telegrammen, internationale telexen, internationale telefaxen en internationale telefoongesprekken, en
f. kosten van het als gemachtigde optreden van een arts in zaken waarin enig wettelijk voorschrift verplicht tot tussenkomst van een gemachtigde die arts is.
Voor vergoeding van reiskosten komen in beginsel enkel in aanmerking de reiskosten die eisers hebben gemaakt om de zitting van de rechtbank dan wel de hoorzitting in bezwaar bij te wonen. Daaromtrent overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
In het advies van verweerders onafhankelijke bezwarencommissie staat vermeld dat eisers noch hun gemachtigde aanwezig waren tijdens de hoorzitting over het bezwaar op 10 maart 2010. De reiskosten die eisers hebben geclaimd voor een retourvlucht Alicante – Amsterdam rond die datum komen reeds daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
Eisers hebben voorts reiskosten geclaimd voor een vlucht Alicante – Eindhoven op 11 januari 2011 en een terugvlucht Eindhoven – Alicante op 1 februari 2011, alsmede diverse kilometerkosten in de tussenliggende periode, onder meer in verband met het bijwonen van de zitting bij de rechtbank.
Ten aanzien van de geclaimde reiskosten voor de reis van eisers (deels per vliegtuig) van hun woning in Spanje naar Amstelveen en vice versa rond de datum van de zitting, overweegt de voorzieningenrechter dat deze niet voor vergoeding in aanmerking komen. Deze kosten zijn immers niet, althans niet alleen, gemaakt om de zitting bij te wonen.
Op de zitting zelf zien de geclaimde reiskosten van Amstelveen (waar eisers, zo interpreteert de voorzieningenrechter de kostenstaat, sinds hun komst naar Nederland tot hun vertrek naar Spanje verblijven) naar Zutphen. Enkel deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat er geen termen aanwezig zijn de geclaimde reiskosten op basis van een kilometervergoeding toe te kennen aangezien niet is gebleken dat eisers onvoldoende mogelijkheid hebben gehad om met het openbaar vervoer te reizen. Daarvan uitgaande komt een bedrag van (2 x € 40,20 =) € 80,40 voor vergoeding in aanmerking.
De kosten die eisers hebben opgevoerd voor postzegels komen, gelet op de limitatieve opsomming van te vergoeden kosten in het Besluit, niet voor vergoeding in aanmerking.
De geclaimde kosten van internationale telefoongesprekken komen evenmin voor vergoeding in aanmerking nu niet aannemelijk is gemaakt dat deze kosten zijn gemaakt.
Voorts ziet de voorzieningenrechter aanleiding de kosten van de door mr. Van Dijke verleende rechtsbijstand te vergoeden tot een bedrag van in totaal € 1.748,00 (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting).
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
ten aanzien van de hoofdzaak:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van eisers;
- stelt de hoogte van de door verweerder verschuldigde dwangsom vast op € 1.260,00;
- vernietigt het besluit van 3 december 2010;
- herroept het besluit van 22 december 2009 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 3 december 2010;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 150,00 aan eisers vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 874,00, te betalen aan eisers;
ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorziening:
- wijst het verzoek af;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 150,00 aan eisers vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 954,40, te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2011.