ECLI:NL:RBZUT:2011:BP4563
Rechtbank Zutphen
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een vrijwaringsincident in een civiele procedure
In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Zutphen op 2 februari 2011 uitspraak gedaan in een vrijwaringsincident. De zaak betreft een geschil tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 1] B.V. en [gedaagde], die in New York woont. [gedaagde] had een vrijwaringsincident ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat dit te laat was. De rechtbank stelde vast dat [gedaagde] geen argumenten had aangedragen waarom de incidenten niet gelijktijdig konden worden opgeworpen. De rechtbank had eerder in een bevoegdheidsincident geoordeeld dat zij bevoegd was om van de vorderingen van [bedrijf 1] kennis te nemen. De rechtbank benadrukte dat de rechtsmacht van de Nederlandse rechter eerst vastgesteld moest worden voordat er op het vrijwaringsincident beslist kon worden.
De rechtbank ging verder in op de inhoud van de shareholders agreement tussen [gedaagde] en [naam 1], waarin afspraken waren gemaakt over beslissingsbevoegdheden. De rechtbank concludeerde dat de overeenkomst niet de rechtsverhouding tussen [gedaagde] en [naam 1] als bestuurders van [bedrijf 1] regelde. De rechtbank oordeelde dat er geen rechtsverhouding was die [naam 1] verplichtte om de gevolgen van een veroordeling van [gedaagde] te dragen. De rechtbank wees de vordering van [gedaagde] af en veroordeelde hem in de kosten van de procedure, die tot aan de uitspraak aan de zijde van [bedrijf 1] waren begroot op € 452,--.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van incidenten en de noodzaak om argumenten te onderbouwen bij het instellen van vorderingen. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de rol van 16 februari 2011 voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde].