ECLI:NL:RBZUT:2011:BP5315

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
21 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/922003-10
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van Lookeren Campagne
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in fraudezaak met voorlopige teruggaven inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 21 februari 2011 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van fraude met betrekking tot ingediende voorlopige teruggaven inkomstenbelasting. De verdachte, geboren in de Sovjetunie en wonende in Nederland, werd ervan beschuldigd opzettelijk onjuiste en onvolledige aangiften te hebben gedaan bij de Belastingdienst over de jaren 2007 en 2008. De tenlastelegging betrof het indienen van aangiften waarin een te hoog bedrag aan ingehouden loonheffing en buitengewone uitgaven was opgegeven, met als doel te weinig belasting te heffen.

Tijdens de rechtszitting op 7 februari 2011 heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging moest worden verklaard, omdat de selectie van strafrechtelijk te vervolgen zaken willekeurig zou zijn geweest. De officier van justitie stelde echter dat hij ontvankelijk was in de vervolging. De politierechter oordeelde dat er geen bewijs was dat de vervolging willekeurig was en verklaarde het openbaar ministerie ontvankelijk.

De rechter heeft vervolgens de bewijsvoering beoordeeld. De Belastingdienst had onderzoek gedaan naar vermoedelijke fraudegevallen en vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij een aantal aangiften die waren gedaan op basis van onbekende inkomensgegevens. De officier van justitie concludeerde tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde, maar de raadsman betwistte dit en stelde dat de verdachte geen opzet had op fraude.

De politierechter kwam tot de conclusie dat er onvoldoende steunbewijs was voor de beschuldiging en dat de verdachte niet had gehandeld met opzet. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De uitspraak werd gedaan door mr. M. van Lookeren Campagne, politierechter, in aanwezigheid van de griffier Jansen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
politierechter
parketnummer: 06/922003-10
uitspraak van: 21 februari 2011
tegenspraak/dip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] (Sovjetunie) op [1980],
wonende te [plaats].
Raadsman: mr. B.J. Schadd, advocaat te Arnhem.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 februari 2011.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 30 november 2008 en/of 28 januari 2009, te Apeldoorn,
althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met één of meer
rechtsperso(o)n(en) en/of een of meer natuurlijke perso(o)n(en), (telkens)
opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) (elektronisch(e))
aangifte(n)/aangiftebiljet(ten) voor de inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen over het/de jaar/jaren 2007 en/of 2008 ten name gesteld van
[verdachte] onjuist en/of onvolledig heeft gedaan bij de inspecteur der
belastingen, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd
geheven, hebbende die onjuistheid en/of onvolledigheid hierin bestaan dat in
die/dat (elektronische) aangifte(n)/aangiftebiljet(ten), (telkens) een te hoog
bedrag aan ingehouden loonheffing en/of buitengewone uitgaven en/of giften was
aangegeven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
artikel 69 lid 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen
artikel 68 lid 2, aanhef en onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft het standpunt ingenomen dat de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vervolging van de verdachte moet worden verklaard. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er aan de hand van een willekeurig criterium per belastingdienstregio tot vervolging is overgegaan. Daardoor kan niet uitgesloten worden dat in andere regio's bij zaken met hogere fraudebedragen dan waar het hier om gaat, niet tot vervolging is overgegaan.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hij (wel) ontvankelijk is in de vervolging.
Uit circa vierhonderd bij de Belastingdienst bekende vergelijkbare vermoedelijke fraudegevallen is aan de hand van een aantal criteria een selectie van strafrechtelijk te vervolgen zaken gemaakt. Eén van die selectiecriteria betrof de hoogte van het vermoedelijke fraudebedrag1. Van veertig zaken is per belastingdienstregio een aantal zaken voor strafrechtelijke vervolging aangeboden. Als een verdachte niet meer traceerbaar was, zou een zaak uit die regio met een lager fraudebedrag in de plaats worden gesteld. Als een verdachte wel traceerbaar was, maar als werd ingeschat dat het onderzoek niet tot succesvolle strafrechtelijke vervolging kon leiden, dan zou daarvoor geen andere zaak in de plaats komen.
De politierechter is van oordeel dat niet willekeurig tot vervolging van de verdachte is overgegaan. Evenmin is aannemelijk geworden dat in zaken uit andere belastingdienstregio's met een hoger fraudebedrag niet tot vervolging zou zijn overgegaan. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs2
De Belastingdienst/Haaglanden heeft onderzoek gedaan naar in oktober 2008 ingediende voorlopige teruggaven inkomstenbelasting. Er is geconstateerd dat een tweetal IP-adressen bij meer dan 6.000 aangiften inkomstenbelasting waren gebruikt. Daardoor ontstond het vermoeden dat er sprake was van fraude in georganiseerd verband. In het tripatiete overleg is besloten dat een veertigtal personen vervolgd zou worden. De aangiften inkomstenbelasting over 2007 en 2008 van de verdachte zijn als één van de nader te onderzoeken zaken aangemeld. Er is vastgesteld dat de Belastingdienst een bedrag van € 9.622,- (inclusief heffingsrente) heeft overgemaakt naar een bankrekening van de verdachte en dat de voorlopige teruggaven waren gebaseerd op voor de Belastingdienst onbekende (inkomens)gegevens.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde. De verdachte heeft, door de wijze waarop hem door een derde om zijn persoonlijke gegevens was gevraagd en door deze aan die persoon te verstrekken, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat daarmee een strafbaar feit zou worden gepleegd. De officier van justitie acht (alleen) niet bewezen dat het feit tezamen en in vereniging met één of meer anderen is begaan.
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat geen sprake is geweest van medeplegen. De rol van de verdachte en [naam], degene die de aangiften opgemaakt zou hebben, zijn niet uitwisselbaar. Bovendien heeft de verdachte geen opzet gehad, ook niet in voorwaardelijke vorm, op het onjuist of onvolledig doen van aangiften. De verdachte verkeerde in de veronderstelling dat [naam] hem hielp bij zijn asielprocedure en speciaal bij een procedure om financiële hulp van de regering te krijgen, op welke steun hij wegens langdurig verblijf in Nederland recht zou hebben.
De politierechter is van oordeel dat voor een bewezenverklaring, naast wat door de opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIOD-ECD is vastgesteld, steunbewijs voor het tenlastegelegde voorhanden moet zijn. Verdachtes verklaring, waarin hij ter terechtzitting heeft volhard, komt erop neer dat hij ontkent opzet op fraude te hebben gehad en daarmee ook ontkent het tenlastegelegde te hebben gepleegd. Tegelijkertijd kan uit de bevindingen van de Belastingdienst/fiscale recherche in combinatie met de gang van zaken zoals die door de verdachte is beschreven nog niet worden afgeleid dat het niet anders zou kunnen zijn dan dat de verdachte ten minste in voorwaardelijke vorm opzet op de hem verweten gedragingen heeft gehad. Van belang hierbij is dat de zich bij de stukken bevindende verklaring van de (hoofd)verdachte [naam] niets inhoudt over het doen van aangifte ten name van de verdachte.
Nu in het procesdossier geen dan wel onvoldoende steunbewijs voorhanden is, behoort de verdachte van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Beslissing
De politierechter:
* verklaart niet bewezen wat aan de verdachte ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door mr. Van Lookeren Campagne, politierechter, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 februari 2011.
Voetnoten:
1 Ambtsedige verklaring van Zwolsman, Coördinator Fraudezaken bij de Belastingdienst, AH-001.
2 Als hierna wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer 45922, Belastingdienst/FIOD-ECD, kantoor Utrecht, gesloten en ondertekend op 4 februari 2010.