RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/850436-10
Uitspraak 22 februari 2011
Tegenspraak / dip
[verdachte],
geboren op [1963 te plaats],
wonende aan de [adres, plaats].
Raadsman: mr. M.H. Hogeman, advocaat te Zutphen
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 februari 2011.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 augustus 2002 tot en met 24 augustus 2005 te Lievelde, gemeente Lichtenvoorde, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige kind, [slachtoffer], geboren op [1996], bestaande die ontucht hierin dat hij meermalen, althans eenmaal die [slachtoffer] zijn, verdachtes, penis heeft laten vasthouden en/of (vervolgens) die [slachtoffer] heen en weer gaande bewegingen heeft laten maken;
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Aanleiding van het onderzoek
Op 13 april 2010 heeft er op het politiebureau een intakegesprek plaatsgevonden met [slachtoffer]. In dit gesprek vertelde zij dat ze, toen ze een jaar of acht was, de piemel van haar vader moest vastpakken en het velletje heen en weer moest bewegen. Op 23 april 2010 heeft de moeder van [slachtoffer] namens haar aangifte gedaan van seksueel misbruik van [slachtoffer]. De politie is hierop een onderzoek gestart.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de tenlastegelegde periode zijn penis heeft laten vasthouden door [slachtoffer]. De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte vervolgens [slachtoffer] ook heen en weer gaande bewegingen heeft laten maken, omdat de verklaring van [slachtoffer] hierover niet wordt ondersteund door overige bewijsmiddelen en verdachte deze handeling ontkent te hebben gepleegd. Zij heeft verzocht verdachte daarom van deze tenlastegelegde handeling vrij te spreken.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte in de tenlastegelegde periode zijn penis heeft laten vasthouden door [slachtoffer], maar dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat hij [slachtoffer] daarbij heen en weer gaande bewegingen heeft laten maken.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht voor het bewijs van het tenlastegelegde voorhanden de navolgende redengevende feiten en omstandigheden:
- de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 8 februari 2011;
- het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer], p. 38, p. 39 en p. 40.
Gelet op die feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op een tijdstip in de periode van 24 augustus 2002 tot en met 24 augustus 2005 te Lievelde, gemeente Lichtenvoorde, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige kind, [slachtoffer], geboren op [1996], bestaande die ontucht hierin dat hij die [slachtoffer] zijn, verdachtes, penis heeft laten vasthouden.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
ontucht plegen met zijn minderjarige kind.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het bewezenverklaarde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van vier jaren met de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis met aftrek van de tijd door verdachte reeds eerder in verzekering doorgebracht.
De officier van justitie heeft bij haar eis rekening gehouden met het feit dat verdachte inmiddels uit zichzelf in behandeling is gegaan en dat het om een relatief minder ernstige handeling gaat. Daarnaast heeft de officier van justitie bij haar eis betrokken de noodzaak dat verdachte door de reclassering wordt begeleid, teneinde herhaling in de toekomst te voorkomen. De officier van justitie acht daartoe het opleggen van een langere proeftijd, te weten vier jaren, noodzakelijk, mede gelet op het feit dat er in het verleden van verdachte kennelijk eerder sprake is geweest van een voorval waarbij jonge kinderen waren betrokken en het feit dat de stiefdochter van verdachte thans ongeveer dezelfde leeftijd heeft als het slachtoffer destijds had.
De raadsman heeft aangevoerd dat bij het bepalen van de strafmaat rekening moet worden gehouden met het feit dat het om één voorval gaat, dat verdachte een blanco strafblad heeft en dat verdachte zelf al op vrijwillige basis in behandeling is gegaan. Verder heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat van een eventueel voorval in het verleden geen aangifte is gedaan, zodat daarmee geen rekening mag worden gehouden bij het bepalen van de strafmaat.
De rechtbank overweegt dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het plegen van een ontuchtige handeling met zijn dochter. Verdachte heeft daarbij aan zijn dochter gevraagd om zijn penis vast te houden en zijn dochter heeft dat gedaan. Dit heeft maximaal 20 seconden geduurd. Verdachte heeft daarmee de lichamelijke integriteit van zijn dochter geschaad en misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zijn dochter in hem mocht hebben.
Over verdachte is door de reclassering een rapport opgemaakt. Hieruit volgt dat verdachte op verwijzing van de huisarts inmiddels op vrijwillige basis in behandeling is bij De Tender. De reclassering benadrukt dat het belangrijk is dat zicht wordt gehouden op het verloop van deze behandeling. De reclassering adviseert daarom aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde een meldingsgebod, een behandelverplichting bij De Tender en de verplichting om mee te werken aan een eventueel raadsonderzoek.2
Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte inmiddels vrijwillig de behandeling bij De Tender volgt en dat hij deze behandeling ook wil voortzetten. De rechtbank acht het van belang dat die voortzetting in een strafrechtelijk kader plaatsvindt. De rechtbank zal bij het bepalen van de strafmaat daarmee rekening houden.
Ook zal de rechtbank rekening houden met het feit dat verdachte niet eerder voor dergelijke feiten in aanraking is geweest met justitie.3 De rechtbank deelt daarbij het standpunt van de raadsman dat met een eerder voorval dat wellicht heeft plaatsgevonden geen rekening kan worden gehouden, omdat daarvan onvoldoende vast staat dat dit ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Bij het bepalen van de strafmaat zal de rechtbank verder rekening houden met het feit dat het één ontuchtige handeling betreft die in juridische zin als minder ernstig is te kwalificeren. De rechtbank hecht er daarbij wel waarde aan op te merken dat zij zich bewust is van het feit dat dergelijke feiten door de slachtoffers wel als ernstig kunnen worden ervaren en dat de gevolgen voor hen ook ernstig kunnen zijn.
Alles afwegende en gelet op de afdoening in soortgelijke zaken, is de rechtbank van oordeel dat een strafoplegging in de vorm van gevangenisstraf dient te volgen, maar zij acht afdoening zoals is gevorderd door de officier van justitie te zwaar. De rechtbank is van oordeel dat uitsluitend een voorwaardelijke gevangenisstraf voor het bewezenverklaarde feit een passende afdoening is. Zij zal daaraan de bijzondere voorwaarde verbinden dat verdachte zich gedurende de proeftijd van twee jaren zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt een meldingsgebod en een behandelverplichting. Het al dan niet meewerken aan een raadsonderzoek, acht de rechtbank niet iets dat in strafrechtelijke zin (eventueel) behoort te worden gesanctioneerd. Deze gevorderde bijzondere voorwaarde zal daarom niet worden opgelegd. Voorts is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken dat er ernstig rekening moet worden gehouden met het feit dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Zij ziet daarom geen aanleiding om aan de voorwaardelijk op te leggen straf een langere proeftijd te verbinden dan twee jaren.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, ten bedrage van € 4.151,60, - voor geleden materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de vordering voor wat betreft het immateriële deel toe te wijzen tot een bedrag van € 1.000, - en heeft gevorderd dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot de hoogte van dit bedrag. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in het overige deel van de vordering.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële en immateriële schadevergoeding in een te ver verwijderd verband staat met de tenlastegelegde feiten om voor toewijzing in aanmerking te komen. Hij heeft verzocht om daarom de vordering van de benadeelde partij af te wijzen dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaring in de vordering.
De rechtbank overweegt dat de vordering ziet op vergoeding van kosten van een naamswijziging, van welke kosten overigens ter terechtzitting is gebleken dat die nog niet gemaakt zijn, en vergoeding van geleden immateriële schade. Uit de onderbouwing van de vordering en uit het onderliggende strafdossier blijkt dat de benadeelde het erg moeilijk heeft met de scheiding van haar ouders, de rechtszaken die daarover hebben gespeeld en met het feit dat zij als gevolg van die scheiding haar twee broers niet meer ziet. Op dit moment is het voor de rechtbank onvoldoende duidelijk welk gedeelte van de vordering ziet op ontstane schade als gevolg van het bewezenverklaarde feit en welk gedeelte ziet op schade ontstaan door alle problemen rondom de echtscheiding en de scheiding met haar broers. Onderzoek hiernaar zou, in het licht van de complexe situatie, een onevenredige belasting voor het strafgeding met zich meebrengen. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering en bepalen dat zij haar vordering slechts kan aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De oplegging van straf en maatregel is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
* verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
ontucht plegen met zijn minderjarige kind;
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
* bepaalt, dat deze gevangenisstraf, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
* stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen van Reclassering Nederland, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, ook als dat inhoudt dat:
- veroordeelde zich binnen 2 dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis moet melden bij de reclassering te Almelo en zich daarna moet blijven melden;
- veroordeelde zich laat behandelen bij De Tender;
- veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
* beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in verzekering is doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van die straf uren in mindering wordt gebracht;
* verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat zij deze slechts bij de burgerlijke rechter aanhangig kan maken.
Aldus gewezen door mrs. Troost, voorzitter, Borgerhoff Mulder en Kleinrensink,
rechters, in tegenwoordigheid van mr. Janssen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 februari 2011.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer PL0640 2010050699-15, Regiopolitie Noord en Oost Gelderland, district Achterhoek, gesloten en ondertekend op 17 juni 2010.
2 Het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, opgemaakt door W. Hutten, reclasseringswerker, gedateerd 4 april 2011.
3 Uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 18 januari 2011.