ECLI:NL:RBZUT:2011:BP5336

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
22 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/460489-08 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Borgerhoff Mulder
  • Kleinrensink
  • Troost
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij

Op 22 februari 2011 heeft de Rechtbank Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak betreft een veroordeelde die betrokken was bij een hennepkwekerij. Het Openbaar Ministerie vorderde de ontneming van een bedrag van € 43.527,-, maar de officier van justitie heeft deze vordering ter terechtzitting verlaagd tot € 1.125,-. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van verklaringen van de veroordeelde en getuigen, en heeft vastgesteld dat de veroordeelde gedurende een periode van zes weken, twee tot drie dagen per week, werkzaamheden heeft verricht in de kwekerij, waarvoor hij € 15,- per uur ontving. De rechtbank concludeert dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 1.125,- moet worden vastgesteld, en legt de verplichting op aan de veroordeelde om dit bedrag aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft daarbij artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht toegepast. De beslissing is genomen na een openbare terechtzitting waar de officier van justitie en de raadsman van de veroordeelde zijn gehoord. De rechtbank verwerpt het draagkrachtverweer van de raadsman, omdat niet is aangetoond dat de veroordeelde nu of in de toekomst geen draagkracht zal hebben.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/460489-08 (ontneming)
Uitspraak d.d. 22 februari 2011
Tegenspraak / onip
VONNIS
De rechtbank heeft te beslissen op de vordering van de officier van justitie, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in de strafzaak tegen:
[verdachte]
geboren op [1965 te plaats],
wonende aan de [plaats, adres].
Raadsman: mr. R.D.J. Visschers, advocaat te Elst.
1. Procesgang
Bij vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken in deze rechtbank van 6 maart 2009 is veroordeelde ter zake van de in zijn strafzaak bewezenverklaarde feiten, gekwalificeerd als:
feit 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
tot straf veroordeeld.
2. Onderzoek van de zaak
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van de in het openbaar gehouden terechtzitting van 8 februari 2011, waarbij zijn gehoord de officier van justitie en de raadsman van veroordeelde.
De rechtbank heeft de stukken van het onderhavige dossier bezien.
3. Vordering van het Openbaar Ministerie
De vordering van het Openbaar Ministerie houdt in dat aan veroordeelde als wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden ontnomen een bedrag van € 43.527, -. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de vordering verminderd tot een bedrag van € 1.125, -.
4. Standpunt verdediging
Namens veroordeelde is bepleit dat veroordeelde ongeveer € 1040, - heeft verdiend met zijn werkzaamheden in de kwekerij.
De raadsman heeft de rechtbank erop gewezen dat veroordeelde tijdens zijn detentie zijn huur en dergelijke gewoon heeft moeten doorbetalen, waardoor al het genoten voordeel daaraan is opgegaan. Voorts heeft de raadsman de rechtbank verzocht om rekening te houden met het bepaalde in artikel 36e lid 4 van het Wetboek van Strafrecht, nu veroordeelde op dit moment geen vermogen of inkomsten heeft en ook niet te verwachten is dat hij dit in de toekomst wel zal verkrijgen.
5. Vaststelling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank neemt, evenals de officier van justitie en de verdediging, bij de vaststelling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel als uitgangspunt het vonnis van de rechtbank, d.d. 6 maart 2009, de processen-verbaal inhoudende de bekennende verklaring van veroordeelde en het proces-verbaal van verhoor van [naam].
Veroordeelde heeft bij de politie verklaard dat hij gedurende een periode een periode van twee á drie maanden ongeveer twee á drie dagen per week in de kwekerij werkzaam is geweest.1 Veroordeelde heeft eveneens verklaard dat hij met die werkzaamheden € 15, - per uur verdiende.2 De rechtbank heeft bij vonnis van 6 maart 2009 bewezenverklaard dat veroordeelde gedurende een periode van zes weken betrokken is geweest bij de kwekerij. Bij het vaststellen van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal de rechtbank daarom uitgaan van een periode van zes weken.
Uit de verklaring van [naam] volgt dat [naam] op de dagen dat hij aanwezig was in de kwekerij van 07.00 uur tot 12.00 uur werkzaam was. [naam] verklaart ook dat hij die werkzaamheden met meerdere jongens verrichtte en dat die jongens vrijwel altijd aanwezig waren als hij ook aanwezig was.3
Gelet op die verklaring acht de rechtbank aannemelijk dat veroordeelde iedere dag dat hij werkzaamheden verrichtte, dit gedurende vijf uren deed.
In het licht van het voorstaande acht de rechtbank aannemelijk dat veroordeelde 6 weken x 2,5 dag = 15 dagen heeft gewerkt en dat deze werkzaamheden in totaal 15 dagen x 5 uren = 75 uren besloegen. Gelet op het feit dat veroordeelde € 15, - per uur verdiende, moet het wederrechtelijk verkregen voordeel thans worden vastgesteld op 75 x € 15, - = €1.125, -.
Voorts is niet gebleken dat veroordeelde kosten heeft gemaakt die in mindering zouden moeten worden gebracht op dit bedrag.
De raadsman heeft een draagkrachtverweer gevoerd. Een draagkrachtverweer kan alleen dan met vrucht aan de orde worden gesteld, indien aanstonds duidelijk is dat een veroordeelde wiens te betalen bedrag moet worden vastgesteld, nu en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben. In het onderhavige geval is niet aanstonds duidelijk dat de draagkracht ontbreekt en/of zal ontbreken. Dat veroordeelde het wederrechtelijk verkregen voordeel kennelijk heeft gebruikt om zijn huur te betalen en op dit moment geen inkomsten en geen vermogen anderszins heeft, maakt dat niet anders. Temeer niet, nu niet valt in te zien waarom veroordeelde in de toekomst geen inkomsten uit werk zou kunnen genereren. Er zijn immers geen lichamelijke of geestelijke beperkingen aangevoerd die werkzaamheden in de weg zouden staan. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman.
6. Samenvatting
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de veroordeelde de verplichting opleggen het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, zijnde € 1.125.-, aan de Staat te betalen.
7. Toepasselijk wettelijk voorschrift
De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank:
* schat de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 1.125, - (duizendhonderdvijfentwintig euro) en stelt het voordeel op dit bedrag vast;
* legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, te betalen het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel is geschat.
Aldus gewezen door mrs. Borgerhoff Mulder, voorzitter, Kleinrensink en Troost, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Janssen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 februari 2011.
Voetnoten:
1 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, proces-verbaalnummer PL0631/08-353858, opgemaakt door verbalisanten van Regiopolitie Noord-Oost Gelderland, district IJsselstreek, d.d. 1 oktober 2008, p. 1107.
2Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, proces-verbaalnummer PL0634/08-353858, opgemaakt door een verbalisant van de Regiopolitie Noord-Oost Gelderland, district IJsselstreek, d.d. 30 september 2008, p. 1105.
3 Het proces-verbaal van verhoor van [naam], proces-verbaalnummer PL0634/08-353858, opgemaakt door een verbalisant van Regiopolitie Noord-Oost Gelderland, district IJsselstreek, d.d. 30 september 2008, p. 522 en p. 523.