ECLI:NL:RBZUT:2011:BP5681

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
23 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1801
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging permanente bewoning van recreatiewoning en strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een besluit van 5 juni 2009 waarbij de gemeente Apeldoorn eisers heeft gelast om de permanente bewoning van hun recreatiewoning te beëindigen. Dit besluit werd onderbouwd met een dwangsom en een vermoeden van overtreding van de planvoorschriften. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de gemeente op 19 oktober 2009. Vervolgens hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank Zutphen.

De rechtbank heeft op 23 februari 2011 uitspraak gedaan en het beroep gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit vernietigd moest worden omdat het in strijd was met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelde vast dat de gemeente onvoldoende feiten had verzameld om het vermoeden van permanente bewoning te onderbouwen. De onderzoeksresultaten van controlebezoeken gaven geen voldoende basis voor de conclusie dat eisers de recreatiewoning permanent bewoonden.

De rechtbank concludeerde dat de gemeente ten onrechte had aangenomen dat er sprake was van een overtreding van de planvoorschriften. De rechtbank herroept het besluit van 5 juni 2009 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens wordt het betaalde griffierecht van € 150,00 aan eisers vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: 09/1801
Uitspraak in het geding tussen:
[eisers]
te [plaats],
eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 juni 2009 heeft verweerder eisers, onder oplegging van een dwangsom, gelast om de permanente bewoning dan wel het houden van hoofdverblijf in de woning op het perceel, plaatselijk bekend [adres] (kavel [nummer]) te [plaats] (hierna: de recreatiewoning) zo spoedig mogelijk doch uiterlijk vóór 25 september 2009 te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 19 oktober 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 20 januari 2011, waar eiser is verschenen, bijgestaan door N.A. de Vlam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.M. van Wegen en mr. drs. W.M. van de Zedde.
2. Overwegingen
2.1 Ter beoordeling staat of verweerder bevoegd was tot het opleggen van de onderhavige last. Dat is het geval indien sprake is van een overtreding en eisers als overtreder kunnen worden aangemerkt. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
2.2 De rechtbank stelt vast en tussen partijen is niet in geschil dat permanente bewoning van de recreatiewoning in strijd is met het bestemmingsplan. Evenmin is in geschil dat eisers eigenaar zijn van de recreatiewoning en thans in de Gemeentelijke Basisadministratie (hierna: GBA) staan ingeschreven op het adres [adres] te [plaats].
2.3 Gelet op vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), waaronder de uitspraken van 6 oktober 2004 (zaak nr. 200401923/1) en 22 september 2010 (zaak nr. 201000888/1), beide uitspraken gepubliceerd op www.raadvanstate.nl, ligt het op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat sprake is van een overtreding van de planvoorschriften en de daartoe vereiste feiten te stellen. Het is vervolgens aan eisers om dit vermoeden, indien daartoe aanleiding bestaat, te ontkrachten. Bij het ontbreken daarvan dient de rechter in beginsel van de juistheid van het vermoeden uit te gaan.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, waaronder de uitspraak van 15 maart 2006 (zaak nr. 200505705/1), gepubliceerd op www.raadvanstate.nl, en voormelde uitspraak van 22 september 2010, is het, als betrokkene blijkens de GBA op een ander adres dan de recreatiewoning is ingeschreven, aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat hij desalniettemin in de recreatiewoning hoofdverblijf heeft.
2.3.1 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat in de periode 18 januari 2007 tot en met april 2009 het onderzoeksbureau MB-ALL in opdracht van verweerder bij de recreatiewoning 8 controlebezoeken heeft afgelegd. In 5 van de 8 gevallen maakte de recreatiewoning volgens de onderzoeksrapporten een bewoonde indruk.
Verweerder heeft aan deze onderzoeksresultaten het vermoeden ontleend dat de recreatiewoning permanent door eisers wordt bewoond. Daarbij heeft verweerder in aanmerking genomen de verklaring van [naam], gedateerd 1 augustus 2008, dat eisers omstreeks 7 maanden in de recreatiewoning, omstreeks 4 maanden in een zomerhuisje te Wormerveer en omstreeks 1 maand in het buitenland verblijven. Voorts heeft verweerder betekenis toegekend aan de omstandigheid dat eisers in de recreatiewoning over een vaste telefoonaansluiting beschikken en dat in de aangiftes inkomenbelasting over 2007 en 2008 de recreatiewoning door eisers onder het kopje ‘eigen woning’ is opgegeven en daarmee in aanmerking is gebracht voor hypotheekrenteaftrek. De door eisers ingebrachte huurovereenkomst van 30 maart 2009, waarin is vermeld dat eisers vanaf 1 april 2009 de woning aan de [adres] te [plaats] huren en de inschrijving van eisers in de GBA op dat adres, acht verweerder onvoldoende om het vermoeden van verweerder dat eisers de recreatiewoning permanent bewonen te ontkrachten.
2.3.2 Naar het oordeel van de rechtbank bieden de onderzoeksresultaten van de controlebezoeken bij de recreatiewoning onvoldoende grondslag om het vermoeden van verweerder dat de recreatiewoning in die periode permanent door eisers werd bewoond, te onderbouwen. De rechtbank acht hierbij van belang dat binnen een zeer ruim tijdbestek van omstreeks 27 maanden in een slechts gering aantal van 5 gevallen tot een bewoonde indruk van de recreatiewoning werd geconcludeerd en dat die conclusies slechts van een summiere motivering zijn voorzien. De rechtbank wijst er in het bijzonder op dat de observant op 12 februari 2009 weliswaar heeft geconcludeerd dat de woning een bewoonde indruk maakt, maar tevens heeft vermeld dat geen oordeel valt te vormen over permanente bewoning op dat moment. Daarbij komt dat de meest recente controlebezoeken zijn uitgevoerd in maart en april 2009, derhalve vóór het nemen van het primaire besluit, en dat tijdens die controles is geconcludeerd dat de recreatiewoning geen bewoonde indruk maakte. Verder zijn in de periode tussen het nemen van het primaire en het bestreden besluit geen controlebezoeken afgelegd. Verweerder heeft ter zitting weliswaar gesteld dat dit in 2010 wel is gebeurd, maar – nog daargelaten dat de rapporten ervan niet zijn overgelegd – die bezoeken dateren van na het nemen van het bestreden besluit, zodat aan die stelling geen betekenis toekomt voor de beoordeling van het onderhavige geding.
2.3.3 Hoewel verweerder op zichzelf kan worden gevolgd in zijn standpunt dat vorenbedoelde verklaring van [naam] en de aangiftes inkomenbelasting over 2007 en 2008 een aanwijzing kunnen vormen dat de recreatiewoning permanent werd bewoond, kan uit die gegevens niet worden afgeleid dat daarvan ten tijde van het nemen van het primaire dan wel het bestreden besluit in dit geval (nog) sprake was. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eisers zich per 1 april 2009, derhalve vóór het nemen van het primaire besluit, hebben laten inschrijven in het GBA op voormeld adres in [plaats] en dat zij een huurovereenkomst hebben getekend, waarin staat vermeld dat zij vanaf 1 april 2009 de bovenverdieping van de woning op dat adres huren. Eisers hebben daarbij gesteld dat zij die woning via een eigen ingang, de voordeur, kunnen betreden en dat de verhuurder het pand via de bijkeuken betreedt. Dat eisers in hun recreatiewoning beschikken over een vaste telefoonaansluiting, levert, gelet op de omstandigheden vermeld in rechtsoverweging 2.3.2, evenmin voldoende grond op voor het oordeel dat aannemelijk is gemaakt dat eisers de planvoorschriften hebben overtreden.
De rechtbank concludeert dat van een overtreding geen sprake is en dat verweerder zich ten onrechte bevoegd heeft geacht om handhavend op te treden. Het betoog slaagt.
2.4 Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De rechtbank ziet tevens aanleiding om, zelf in de zaak voorziend, het besluit van 5 juni 2009 te herroepen omdat verweerder bij de voorbereiding daarvan in strijd met artikel 3:2 van de Awb onvoldoende kennis heeft vergaard over de relevante feiten. Deze uitspraak treedt in de plaats van het vernietigde besluit.
2.5 Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit 5 juni 2009;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 150,00 aan eisers vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2011.