RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: 09/1783, 09/1784, 09/1785 en 09/1786
Uitspraak in de gedingen tussen:
[eiser]
te [plaats],
eiser,
het college van burgemeester en wethouders van Ermelo
verweerder.
Vereniging van Eigenaren “Parc Viventra Sativa en Altissima”
te Ermelo,
derde-partij.
Bij brief van 27 januari 2009 heeft eiser verzocht om handhavend op te treden tegen het omvormen van een tochtportaal tot recreatieruimte in het appartementencomplex van de derde-partij op het perceel plaatselijk bekend [perceel te plaats] (hierna: het perceel).
Bij brief van 9 april 2009 heeft verweerder een reactie gegeven op dat handhavingverzoek.
Bij brief van 22 mei 2009 heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij brieven van 10 juni 2009 onderscheidenlijk 14 juli 2009 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen een eventueel genomen besluit tot verlening van bouwvergunning voor het plaatsen van een tochtportaal met vluchtdeur op het perceel.
Bij besluit van 18 augustus 2009 heeft verweerder aan de derde-partij lichte bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een tochtportaal met vluchtdeur op het perceel.
Eiser heeft hiertegen bij brief van 31 augustus 2009 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 23 september 2009 heeft verweerder het handhavingverzoek van 27 januari 2009 afgewezen.
Bij onderscheiden brieven van 17 november 2009 heeft eiser beroep bij de rechtbank ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de bezwaren van 22 mei 2009,
10 juni 2009, 14 juli 2009 onderscheidenlijk 31 augustus 2009. Deze beroepen zijn geregistreerd onder nrs. 09/1783, 09/1784, 09/1785 onderscheidenlijk 09/1786.
Bij besluit van 1 maart 2010 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van 22 mei 2009 gegrond verklaard, het besluit van 23 september 2009 herroepen en het verzoek om handhaving van 27 januari 2009 alsnog afgewezen en voorts het bezwaar van 31 augustus 2009 tegen de verleende bouwvergunning van 18 augustus 2009 ongegrond verklaard.
Eiser heeft bij brief van 20 april 2010 de gronden aangevuld. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 20 januari 2011, waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Oosterveer, advocaat te Ermelo, en mr. J.E. van Duuren. De derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door A.G. Hoolt, A.A.R.T. Silfhout en H. Oudshoorn, bijgestaan door mr. M.D. Groot, advocaat te Ermelo. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
Ten aanzien van het beroep, geregistreerd onder nr. 09/1786:
2.1 Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat eiser nog procesbelang heeft bij een uitspraak op het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van 31 augustus 2009. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
Er is aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van eiser. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt ter zake van rechtsbijstand
1 punt toegekend, waarbij een wegingsfactor 0,25 wordt gehanteerd.
Gelet op het bepaalde in artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit, voor zover hierbij de bouwvergunning van 18 augustus 2009 in stand is gelaten.
2.2 Het bouwplan voorziet in het plaatsen van een tochtportaal met vluchtdeur in het appartementencomplex op het perceel. Blijkens de aanvraag wordt door de realisering van het bouwplan het gemeenschappelijke tochtportaal tussen de gebouwen van Parc Viventra Sativa en Altissima gewijzigd in een bijeenkomstruimte voor de bewoners van het appartementencomplex.
2.3 Ingevolge artikel 44, eerste lid, gelezen in samenhang met het derde lid (oud), van de Woningwet moet de lichte bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met, voor zover thans van belang, een bestemmingsplan.
2.4 Eiser heeft betoogd dat voor het bouwwerk een reguliere bouwvergunning dient te worden verleend.
2.4.1 Ingevolge artikel 5, tweede lid, van het, inmiddels vervallen, Besluit bouwvergunningvrije/licht bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: Bblb) is, voor zover thans van belang, een lichte bouwvergunning vereist voor het bouwen van een in de aanhef van een geletterd onderdeel van artikel 3, eerste lid, bedoeld bouwwerk dat niet voldoet aan de in dat onderdeel gegeven kenmerken.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder k, wordt, behoudens in gevallen als bedoeld in artikel 5, als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet aangemerkt het aanbrengen van een verandering van niet-ingrijpende aard aan een bestaand bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende kenmerken:
1° de verandering geen betrekking heeft op de draagconstructie van het bouwwerk;
2° de bebouwde oppervlakte niet wordt uitgebreid, en
3° het bestaande niet-wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd.
2.4.2 De rechtbank verwerpt het betoog. De rechtbank is van oordeel dat met het bouwplan, dat inhoudt de verplaatsing van een deur en het aanbrengen van een muur, waardoor de muur van de pantry en het toilet feitelijk wordt doorgetrokken, veranderingen van niet-ingrijpende aard, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder k, van het Bblb, worden aangebracht. De rechtbank stelt vervolgens vast dat niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder k, sub 3o, aangezien het gebruik van de ruimte, waarin de bouwactiviteiten zijn uitgevoerd, onbetwist is gewijzigd. Gelet op artikel 5, tweede lid, van het Bblb, is het bouwwerk dan ook licht-bouwvergunningplichtig.
Daarvan uitgaande kan eiser niet worden gevolgd in zijn betoog dat een onjuiste welstandtoets is uitgevoerd.
2.5 Eiser heeft betoogd dat verweerder ten onrechte bouwvergunning heeft verleend, nu in de ruimte sprake is van sociaal/maatschappelijk/educatieve activiteiten, waaronder computerles, en die activiteiten niet passen binnen het bestemmingsplan.
2.5.1 Het perceel is gelegen binnen de begrenzingen van het bestemmingsplan “Sonneheerdt” en heeft de bestemming “wonen gestapeld”.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan zijn de als zodanig bestemde gronden, voor zover van belang, bestemd voor wonen, detailhandel en dienstverlening uitsluitend op de begane grond ter hoogte van de op de plankaart voorkomende aanduiding “winkel en dienstverlening toegestaan”, tot een bruto-vloeroppervlak van 150 m² per aanduiding.
2.5.2 Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) dient bij toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts te worden bezien of een bouwwerk conform de bestemming kan worden gebruikt, doch mede of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Een bouwplan moet strijdig met het bestemmingsplan worden geacht, indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet.
2.5.3 Uit de voorhanden zijde stukken, waaronder de bouwaanvraag, en het verhandelde ter zitting is gebleken dat met de ruimte, waarin het bouwplan is gerealiseerd, activiteiten zijn voorzien met een creatief of sociaal karakter, zoals kaarten en bloemschikken, en wel uitsluitend voor bewoners van het appartementencomplex en voor omgekeerde integratie van visueel-gehandicapte bewoners van het complex. De derde-partij heeft ter zitting toegelicht dat de ruimte alleen toegankelijk is voor bewoners van het appartementencomplex en van weerszijden door middel van een sleutel kan worden afgesloten. Daarnaast heeft de derde-partij medegedeeld dat de ruimte niet voor het geven van computerlessen zal worden gebruikt.
Naar het oordeel van de rechtbank passen vorenbedoelde activiteiten binnen de bestemming “wonen”. De rechtbank beschikt niet over aanknopingspunten op grond waarvan valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet. De rechtbank verwerpt ook dit betoog.
2.6 De conclusie is dat verweerder de bouwvergunning bij het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten. Het beroep is in zoverre ongegrond.
Ten aanzien van de beroepen, geregistreerd onder nrs. 09/1784 en 09/1785:
2.7 Ter beoordeling staat of eiser nog belang heeft bij beoordeling van deze beroepen.
2.7.1 Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, waaronder de uitspraak van 7 oktober 2009 (zaaknr. 200902638/1/H3) en 15 december 2010 (zaak nr. 201003134/1/H1), beide uitspraken gepubliceerd op www.raadvanstate.nl, is de bestuursrechter alleen dan tot het beoordelen van rechtsvragen geroepen als dat van betekenis is voor het geschil met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan. Daarbij geldt dat het doel dat eiser voor ogen staat met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis moet zijn.
2.7.2 Eiser beoogt met deze beroepen kennelijk te bewerkstelligen dat verweerder een beslissing neemt op een tweetal bezwaren van eiser, gedateerd 10 juni 2009 en 14 juli 2009, tegen de vermeende verlening van een bouwvergunning voor de realisering van het onderhavige bouwplan. Een beslissing op vorenbedoelde bezwaren acht de rechtbank voor eiser niet van feitelijke betekenis. Verweerder heeft bij besluit van 18 augustus 2009 de door eiser bedoelde bouwvergunning immers verleend en de rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat verweerder de bouwvergunning terecht in stand heeft gelaten bij het bestreden besluit.
2.7.3 De conclusie is dat eiser geen procesbelang heeft bij de beoordeling van deze beroepen. De beroepen zijn niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van het beroep, geregistreerd onder nr. 09/1783:
2.8 Eiser beoogt met dit beroep te bereiken dat op het bezwaarschrift van 22 mei 2009, gericht tegen de brief van 9 april 2009, alsnog wordt beslist.
2.8.1 Anders dan eiser in beroep heeft betoogd, kan de brief van 9 april 2009 niet als een besluit op de voet van artikel 1:3 van de Awb worden aangemerkt. Die brief bevat een mededeling van de voorlopige bevindingen van het legalisatieonderzoek naar aanleiding van het handhavingverzoek van eiser van 27 januari 2009 en is aldus niet gericht op rechtsgevolg.
2.8.2 De rechtbank ziet evenwel aanleiding het bezwaar op te vatten als een bezwaar gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van eiser van 27 januari 2009 om handhavend op te treden. De rechtbank stelt dan vast dat verweerder niet tijdig, maar eerst bij besluit van 23 september 2009 het verzoek om handhaving heeft afgewezen. Bij het bestreden besluit is dit besluit herroepen en is het verzoek opnieuw afgewezen.
2.8.3 Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat eiser nog procesbelang heeft bij een uitspraak op het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van 22 mei 2009. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
2.8.4 Er is aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van eiser. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt ter zake van rechtsbijstand
1 punt toegekend, waarbij een wegingsfactor 0,25 wordt gehanteerd.
2.8.5 Voor zover het beroep, gelet op het bepaalde in artikel 6:20, vierde lid, van de Awb, is gericht tegen het bestreden besluit, is het ongegrond. De rechtbank ziet, mede gelet op hetgeen hiervoor is geconcludeerd onder rechtsoverweging 2.6 ten aanzien van het besluit op het bezwaar inzake de verleende bouwvergunning, geen grond voor het oordeel dat verweerder ten onrechte het verzoek om handhavend op te treden heeft afgewezen.
- verklaart het beroep, geregistreerd onder nr. 09/1783, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van 22 mei 2009, niet-ontvankelijk;
- verklaart dat beroep voor het overige ongegrond;
- verklaart de beroepen, geregistreerd onder nrs. 09/1784 en 09/1785, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, geregistreerd onder nr. 09/1786, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van 31 augustus 2009, niet-ontvankelijk;
- verklaart dat beroep voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat verweerder inzake de beroepen, geregistreerd onder nrs. 09/1783 en 09/1786, het betaalde griffierecht van € 150,00 elk, aan eiser vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 218,50, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2011.