RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Politierechter
Parketnummer: 06/850168-10
Uitspraak d.d.: 21 maart 2011
tegenspraak / dnip
[verdachte],
geboren te [plaats] (Turkije) op [1965],
wonende te [plaats, adres].
Raadsman: mr. J. Michels advocaat te Amersfoort
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
7 maart 2011.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2008
tot en met 2 november 2009, te Eibergen, gemeente Berkelland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 1/2])
ongeveer 600 tot 750, althans een groot aantal henneplanten en/of delen
daarvan en/of ongeveer 900, althans 577, in ieder geval een groot aantal
hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan
30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 11 lid 5 Opiumwet
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2008
tot en met 2 november 2009, te Eibergen, gemeente Berkelland, (telkens)
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
en wederrechtelijk
-een aantal slo(o)t(en) en/of
-een of meer deur(en) en/of
-een of meer kra(a)n(en) en/of
-een of meer plafond(s) en/of
-een of meer (buiten)mu(u)r(en)
-en/of een of meer kozijn(en) en/of
-een cv ketel en/of
-een electriciteitsmeter en/of
-een lichtkoepel
van een woning en/of een winkel en/of (opslag)ruimte(s), althans (een)
pand(en) aan de [adres 1/2], in elk geval enig(e) goed(eren),
geheel of ten dele toebehorende aan [eigenaar pand], in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of
beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2008 tot en met 2 november 2009,
te Eibergen, gemeente Berkelland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening
heeft weggenomen een hoeveelheid stroom/electriciteit, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan Liander N.V., in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 02 november 2009, althans op een of meer tijdstippen in de
periode gelegen tussen 1 augustus 2009 en 2 november 2009, te Eibergen,
gemeente Berkelland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een pistool (Zastava,
type M57, kaliber 7.62), en/of munitie van categorie III, te weten een aantal
(3) patronen, voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie.
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde. Met betrekking tot het onder feit 1 en 3 tenlastegelegde kan medeplegen worden bewezen. Ten aanzien van het onder feit 4 ten laste gelegde dient vrijspraak te volgen. Er kan geen directe relatie worden gelegd tussen de verdachte en het voorhanden hebben van het wapen.
Standpunt van de verdediging
Door en namens verdachte is ter terechtzitting betoogd, dat de feiten 1, 2 en 3 worden erkend en bewezen kunnen worden verklaard. Op enkele kleine onderdelen dienen er deelvrijspraken te volgen, aldus de raadsman. Daartoe is zakelijk weergegeven betoogd, dat ten aanzien van feit 1 niet 1 december 2008 als begindatum moet worden aangehouden, maar dat dit 1 april 2009 dient te zijn. In maart 2009 is er immers nog een warmtemeting bij het pand gedaan en toen is er niets verdachts aangetroffen.
Ten aanzien van feit 2 en 3 moet verdachte worden vrijgesproken van het medeplegen daarvan. Verdachte heeft die feiten immers alleen begaan. De in het pand aangehouden medeverdachten wisten niet dat er ook stroom werd weggenomen door verdachte.
Ten aanzien van feit 2 dient verdachte ook deels te worden vrijgesproken van de eerste twee gedachtestreepjes, te weten: een aantal slo(o)t(en) en/of een of meer deur(en). Die schade aan het pand is immers toegebracht door het arrestatieteam en niet door verdachte.
Van feit 4 dient verdachte te worden vrijgesproken. Verdachte ontkent dat het wapen van hem was en hij wist ook niet dat het wapen zich in het pand bevond. Er is geen dactyloscopisch onderzoek verricht aan het wapen en ook staat vast dat anderen toegang hadden tot het pand.
Beoordeling door de politierechter
De verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting van 7 maart 2011 de aan hem onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten duidelijk en ondubbelzinnig erkend, zodat met een opgave van bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering zal worden volstaan.
Ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 maart 2011, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het is juist dat ik vanaf juli 2009 tot en met 2 november 2009 een hennepkwekerij in werking heb gehad in een door mij gehuurd pand aan de [adres 1/2 te plaats]. Die hennepkwekerij was van mij. De hennepkwekerij is in de maanden vóór juli 2009 in mijn opdracht door anderen opgebouwd. Ik had daar zelf helemaal geen verstand van en heb daarvoor mensen voor laten komen. Ik heb tot tweemaal toe hennepplanten aangeschaft. De eerste keer waren dat er 600 à 750 en de tweede keer waren dat er ongeveer 900. Ik heb één keer een geslaagde oogst gehad.
Ik heb de heer [medeverdachte A] in mijn hennepkwekerij laten werken.
In mijn opdracht is er ook voor gezorgd dat er stroom buiten de meter om kon worden weggenomen.
Het is voorts juist dat door mijn toedoen het door mij van de heer [eigenaar pand] gehuurde pand ernstig is beschadigd. Dat komt omdat ik er een hennepkwekerij in heb aan laten leggen. Ik huurde dat pand vanaf 1 december 2008. De heer [eigenaar pand] was niet van de hennepkwekerij op de hoogte. Ik heb hem mijn excuses aangeboden en ik zal een deel van de schade moeten betalen.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:1
- Het proces-verbaal betreffende het aantreffen van de hennepkwekerij in het pand aan de [adres 1 te plaats] en het daarin op 2 november 2009 aantreffen van de medeverdachten [medeverdachte B] en [medeverdachte A]2;
- Het proces-verbaal van bevindingen betreffende de hennepkwekerij en het daarin aantreffen van 577 hennepplanten3;
- Het proces-verbaal NARCOTIC IDENTIFICATION TEST (Hennep)4;
- Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte A], voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, diens verklaring dat hij sinds drie maanden in de betreffende hennepkwekerij werkzaam is geweest en dat hij daarvoor 1200 à 1500 euro per maand kreeg5;
- Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte B], voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, diens verklaring dat hij sinds veertien dagen in de betreffende hennepkwekerij werkzaam is geweest6;
- Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, diens verklaring dat hij eind mei (de politierechter begrijpt 2009) is begonnen met het oprichten, de bouw van de hennepplantage.7
Met de officier van justitie en de raadsman is de politierechter van oordeel, dat gelet op de omstandigheid dat de warmtemeting die in maart 2009, met medewerking van de NUON, aan de achterzijde van het pand aan de [adres 2] is uitgevoerd, welke meting uitwees dat er géén verhoogde temperatuur werd waargenomen, er toe moet leiden dat de hennepkwekerij niet al op 1 december 2008 is opgericht, maar dat die pas op een later tijdstip is opgericht. De politierechter heeft derhalve geen redenen te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van verdachte, dat hij eerst in mei 2009 de hennepkwekerij heeft laten opbouwen. De politierechter zal als begindatum van de bewezen te verklaren periode dan ook 1 mei 2009 aanhouden.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
- Het proces-verbaal van aangifte van [eigenaar pand] met bijlagen, te weten de foto's van de vernielingen;8
- De aangifte, de bevindingen van Liander N.V. dat er - zakelijk weergegeven - schade is toegebracht aan de hoofdaansluitkast in het betreffende pand;9
- De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, zoals hierboven weergegeven.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het eerste gedachtestreepje, te weten: een aantal slo(o)t(en). Het slot dat is vernield, bevond zich in een van de deuren10. Uit de ter terechtzitting op de vordering van de benadeelde partij gegeven toelichting en de daartoe overgelegde brief van MarkuBouw d.d. 22 februari 2011 volgt, dat die schade zeker veroorzaakt is door de politie tijdens de inval. Het tweede gedachtestreepje wordt wel bewezenverklaard, met dien verstande dat daarvoor geldt dat verdachte inderdaad, zoals blijkt uit voornoemde brief, niet alle deuren heeft vernield, doch slechts enkele. De vernieling van de ook in de voornoemde brief genoemde lichtkoepel wordt ook bewezenverklaard, met dien verstande dat ook daarvoor geldt dat een deel van aan de lichtkoepel toegebrachte schade niet door verdachte is toegebracht maar door de politie.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
- De aangifte, de bevindingen van Liander N.V. dat er - zakelijk weergegeven - vanuit het betreffende pand, buiten de meter om, ten behoeve van een hennepplantage een hoeveelheid energie illegaal is afgenomen (weggenomen);11
- De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, zoals hierboven weergegeven.
Vrijspraak ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde
De politierechter is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een pistool met bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad, zoals tenlastegelegd onder 4. Het pistool en de munitie zijn weliswaar ter gelegenheid van het onderzoek in het door verdachte gehuurde pand aangetroffen, maar er zijn onvoldoende wettige bewijsmiddelen die verdachte in verband met het wapen kunnen brengen. Verdachte ontkent dat het pistool van hem is en de enig andere die over het pistool verklaart, [medeverdachte A], belast verdachte ook niet.
Verdachte behoort daarvan dan ook te worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de politierechter is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij in de periode van 1 mei 2009 tot en met 2 november 2009, te Eibergen, gemeente Berkelland, tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, (in een pand aan [adres 1/2]) ongeveer 600 hennepplanten en 577 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2.
hij in de periode van 1 december 2008 tot en met 2 november 2009, te Eibergen, gemeente Berkelland, (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk
- deuren en
- kranen en
- plafonds en
- (buiten)muren en
- kozijnen en
- een cv ketel en
- een elektriciteitsmeter en
- een lichtkoepel
van panden aan de [adres 1 en 2], geheel of ten dele toebehorende aan [eigenaar pand], in elk geval aan een ander dan aan verdachte, heeft vernield en beschadigd.
3.
hij in de periode van 1 december 2008 tot en met 2 november 2009, te Eibergen, gemeente Berkelland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom/elektriciteit, geheel of ten dele toebehorende aan Liander N.V.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de politierechter niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
1.
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2.
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele toebehoort aan een ander vernielen, meermalen gepleegd;
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde te veroordelen tot: een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 32.913,48 voor het overige niet-ontvankelijk en toewijzing van de maatregel tot schadevergoeding tot eenzelfde bedrag, met 200 dagen aan vervangende hechtenis. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat een werkstraf niet aan de orde is, gezien de forse omvang en de professionele opzet van de hennepkwekerij.
Standpunt van de verdediging
De raadsman voert aan dat hij, anders dan de officier van justitie, van mening is dat er nog wel kan worden volstaan met een werkstraf. De LOVS oriëntatiepunten schrijven oplegging van 12 weken gevangenisstraf voor. Omdat de zaak al van langere tijd geleden is (bijna anderhalf jaar), artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is en omdat verdachte de civielrechtelijke consequenties nog zal ervaren, verzoekt hij een werkstraf van 180 uren op te leggen. Van een professionele hennepkwekerij is bovendien geen sprake geweest. De deskundigen hebben immers gerelateerd dat de aangetroffen situatie buitengewoon gevaarlijk was. Ten slotte is er sprake van Salduz-problematiek nu verdachte voorafgaand aan zijn verhoor niet is gewezen op het recht een raadsman te raadplegen. Dit moet onder deze omstandigheden niet leiden tot bewijsuitsluiting, maar tot matiging van de op te leggen straf overeenkomstig artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Beoordeling door de politierechter
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft in de periode van 1 mei 2009 tot en met 2 november 2009 in een door hem gehuurd pand meermalen een hoeveelheid hennepplanten geteeld. Bij ontmanteling van de hennepkwekerij zijn 577 planten in beslag genomen (nadat verdachte naar eigen zeggen daartoe 900 planten had gekocht en geplant) en voorts heeft verdachte een eerdere oogst gehad. Die eerdere teelt bestond, aldus verdachte, uit 600 à 750 planten. De politierechter gaat in het voordeel van verdachte uit van in totaal 1177 planten (600 + 577).
Het pand waarin de hennepkwekerij is aangetroffen, behoorde niet aan verdachte toe en het door hem gehuurde pand heeft door toedoen van verdachte aanzienlijke schade opgelopen, hetgeen voor de eigenaar van het pand overlast en schade heeft opgeleverd. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de diefstal van elektriciteit door middel van malversaties aan de in het pand aanwezige elektriciteitsaansluiting. Het op deze wijze betrekken van elektriciteit is maatschappelijk gezien zeer laakbaar, onder meer vanwege het gevaar van het ontstaan van brand.
(Soft) Drugs als de onderhavige levert, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren op voor de gezondheid van die gebruikers, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
In het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) is een oriëntatiepunt vastgesteld voor het telen van hennep. In het geval dat er sprake is van een hennepkwekerij bestaande uit 500 tot 1000 planten, is het uitgangspunt een gevangenisstraf van 12 weken. Gelet op de door verdachte in totaal geteelde hoeveelheid hennepplanten, zijnde 1177 planten, acht de politierechter een gevangenisstraf van 14 weken als uitgangspunt passend.
Uit het de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 januari 2011 blijkt, dat verdachte zich niet eerder heeft schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet. Verdachte is wel eerder ter zake andersoortige strafbare feiten veroordeeld. Die veroordelingen en de daarin besloten waarschuwingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden onderhavige strafbare feiten te plegen.
De stelling van de raadsman dat verdachte voorafgaand aan zijn verhoor niet is gewezen op zijn recht een raadsman te raadplegen, mist feitelijke grondslag.12 Verdachte is daar wel op gewezen en hij heeft daar van afgezien.
Alles overziend, acht de politierechter, ook met inachtneming van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee (2) weken geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren, alsmede een werkstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis een passende sanctie om verdachte de onjuistheid van zijn handelen te laten inzien. De (hoge) eis van de officier van justitie komt de politierechter, gelet op de LOVS oriëntatiepunten en gelet op het feit dat toepassing moet worden gegeven aan artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, bovenmatig voor.
Bij de straftoemeting heeft de politierechter tevens in het voordeel van verdachte rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak. Het is niet aan verdachte te wijten dat de zaak zo lang bij justitie op de 'plank' heeft gelegen.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [eigenaar pand] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 37.151,43, te vermeerderen met de wettelijke rente, gevoegd in het strafproces ten aanzien van het ten onder 2 laste gelegde.
Ter terechtzitting is de vordering nader toegelicht en naar beneden bijgesteld. Post 7 op blad 2 bedraagt niet € 4.312,50, maar € 3.412,50. Dit leidt er toe dat de vordering primair
€ 36.251,43 bedraagt. Subsidiair wordt een bedrag van € 32.913,48 gevorderd. Een deel van de schade is immers niet door verdachte toegebracht, maar door de politie ter gelegenheid van de inval. Het totaal van de door de politie toegebrachte schade bedraagt € 3.337,95. Door de benadeelde partij is daartoe een brief van MarkuBouw d.d. 22 februari 2011 (in de brief zit een telfout) in het geding gebracht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 32.913,48 en dat daarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel niet-ontvankelijk moet worden verklaard, reeds omdat de hoogte en de omvang van de zich bij het voegingsformulier bevindende stukken daartoe aanleiding geven. Een behandeling en bespreking van de vordering zou veel tijd vergen en reeds om die reden dus een onevenredige belasting van het strafproces opleveren.
De politierechter deelt dit standpunt niet. De omstandigheid dat een vordering hoog is en is voorzien van een uitvoerige (schriftelijke) onderbouwing dwingt niet zonder meer tot het oordeel dat een behandeling en bespreking daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het gaat er om, ook na 1 januari 2011, dat een rechter zich ervan verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om naar voren te brengen hetgeen zij ter staving van de vordering, onderscheidenlijk tot verweer tegen de vordering kunnen aanvoeren en, voorzover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren.13 Het voegingsformulier en de onderliggende stukken zijn op of omstreeks 22 februari 2011 aan de raadsman ter beschikking gesteld, zodat hij voldoende in de gelegenheid is geweest zijn standpunt ten aanzien van de vordering te kunnen bepalen.
Daarbij komt dat de op 1 januari 2011 in werking getreden Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer onder meer beoogt de benadeelde partij meer mogelijkheden te geven om haar schade als gevolg van strafbaar handelen door de verdachte binnen de strafprocedure vergoed te krijgen, zodat een kostbare en vaak langdurige civielrechtelijke procedure achterwege kan blijven.
De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld, dat nu de vordering (blijkens het voegingsformulier) is ingediend door de heer [eigenaar pand] en uit de toelichting op de vordering blijkt dat het pand in eigendom toebehoort aan zijn echtgenote, hij om die reden niet-ontvankelijk is in zijn vordering, nu hij - zo begrijpt de politierechter het verweer van de raadsman - niet de schadelijdende partij is. Dat zou eventueel zijn echtgenote, mevrouw [echtgenote eigenaar pand] zijn.
De politierechter passeert ook dit verweer van de raadsman.
De vordering is, ingeval alleen wordt gekeken naar het voegingsformulier, ingediend door de heer [eigenaar pand]. Bij die vordering bevindt zich evenwel als (tweede) bijlage een brief d.d. 10 februari 2001 van mevrouw [echtgenote eigenaar pand] waarin zij - zo volgt uit die brief - mede namens haar echtgenoot (de heer [eigenaar pand]) nog een toelichting geeft op de ingediende vordering. Ter terechtzitting zijn zowel de heer [eigenaar pand] als mevrouw [echtgenote eigenaar pand] aanwezig geweest. De politierechter gaat er dan ook van uit dat de vordering door hen samen is ingediend.
De raadsman heeft meer subsidiair de vordering op inhoudelijke gronden betwist. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd:
- (ad punt 1) de factuur van het grondverzetbedrijf is niet inzichtelijk. De hennepplantage is immers ontruimd door de politie;
- (ad punt 4) de kosten van het taxatierapport komen niet voor vergoeding in aanmerking;
- (ad punt 5) het is niet duidelijk hoe de onderbouwing van het rapport en de taxatie tot stand zijn gekomen. Het pand wordt thans voor exact hetzelfde bedrag aangeboden op het internet. Daarom moet het taxatierapport aan een nader onderzoek worden onderworpen, het bedrag is veel te hoog;
- (ad punt 6) de nota van [bedrijf] ter zake het herstel van een elektrische installatie en een verwarmingsinstallatie is een begroting en geen daadwerkelijke factuur. Niet vastgesteld kan worden of de gestelde schade daadwerkelijk is hersteld. Overigens is onduidelijk of de vordering die Liander op verdachte heeft hier niet ook deels betrekking op heeft;
- (ad punt 7) er worden drie maanden achterstallige huur gevorderd. Verzuimd is echter de door verdachte betaalde borg ter hoogte van drie maanden huur (zie pagina 154 van het proces-verbaal van politie) in mindering te brengen. Verdachte heeft die borg nimmer teruggekregen;
- (ad punt 12) de kosten ter zake rechtsbijstand moeten worden afgewezen;
- Toen verdachte het pand huurde, was het een oud en leegstaand pand. Verdachte heeft er veel geld in gestoken om er een winkel van te maken. Dat moet verrekend worden met deze vordering. Verdachte heeft er naar eigen zeggen ongeveer
€ 12.000,00 à € 15.000,00 ingestoken. Daar zijn op dit moment geen bonnen van.
Samengevat: de vordering is veel te ingewikkeld om in dit strafgeding te behandelen.
Bij de beoordeling van de vordering en het verweer daartegen stelt de politierechter het volgende voorop.
De politierechter stelt vast verdachte heeft erkend dat hij als (gewezen) huurder schade heeft toegebracht aan het betreffende pand. Uit de wet vloeit voort dat op hem de plicht rustte om het gehuurde pand in de staat waarin het aan hem ter beschikking is gesteld weer op te leveren. Dit heeft hij nagelaten. Gesteld noch gebleken is dat hij nadien heeft aangeboden het pand alsnog in de eerdere staat terug te brengen. Daarbij komt dat de benadeelde partij niet haar schade hoeft te bewijzen, maar deze slechts voldoende aannemelijk hoeft te maken. Aan die verplichting heeft de benadeelde partij naar het oordeel van de politierechter genoegzaam voldaan. De vordering van de benadeelde partij ligt daarmee in beginsel voor toewijzing gereed.
Door en namens verdachte zijn de punten 2 (ad € 30,40) en 3 (ad € 390,00) van de vordering niet betwist, zodat die als onweersproken en overigens ook op de wet gegrond, zullen worden toegewezen.
Tegenover de uitvoerige onderbouwing van de punten 1, 4 en 5 van de benadeelde partij acht de politierechter de betwisting daartegen onvoldoende gemotiveerd. Zo is nagelaten gemotiveerd uiteen te zetten waarom de nota van het grondverzetbedrijf niet inzichtelijk is.
De kosten van het taxatierapport komen als schade die rechtstreeks het gevolg is van het feit voor toewijzing in aanmerking.
Dat het de raadsman en verdachte niet duidelijk is geworden hoe de onderbouwing van het rapport en de taxatie tot stand zijn gekomen, moge zo zijn, maar wat er aan het uitvoerige en per onderdeel uitgesplitste bouwkundig inspectierapport niet duidelijk zou zijn, vermag de politierechter niet in te zien. De enkele niet onderbouwde stelling dat de in het rapport opgevoerde taxatie te hoog is, is daartoe onvoldoende.
De punten 1 (ad € 327,25), 4 (ad € 252,88) en 5 (€ 26.947,50) zullen dan ook worden toegewezen. Zij het dat op punt 5 hieronder nog een correctie zal volgen.
Dit geldt ook voor punt 6 (ad 4.593,40). Vast staat immers dat de elektrische installatie en de verwarmingsinstallatie door verdachte zijn vernield dan wel beschadigd. Dit betekent dat hij de ontstane schade moet vergoeden. Die schade is begroot op € 4.593,40, hetgeen op zichzelf niet is betwist. Dat de daadwerkelijke vervanging van de installatie nog niet is uitgevoerd, maakt niet dat verdachte niet tot dat bedrag schadeplichtig is.
De rekening van Liander ziet op een heel ander punt, namelijk de hoeveelheid elektriciteit die verdachte heeft gestolen.
De benadeelde partij heeft onder post 12 (kosten voor rechtsbijstand) een bedrag van
€ 297,50 gevorderd. Dergelijke kosten komen niet onverkort voor gehele vergoeding in aanmerking. De politierechter zal dit bedrag evenwel toewijzen. Hierbij is gelet op de 'Aanbevelingen behandeling civiele schadevordering in het strafproces', zoals die zijn overgenomen door het LOVS. In die aanbevelingen is - kort gezegd - bepaald, dat indien de benadeelde partij gebruik maakt van een advocaat, de omvang van de proceskosten (honorarium advocaat) wordt begroot aan de hand van het kanton liquidatietarief. In deze zaak is bijstand verleend door ARAG Legal Services. Geen advocaat zo lijkt het, doch naar het oordeel van de politierechter kunnen zij wel als gemachtigde worden aangemerkt, zoals dit ook het geval is in civiele kantonzaken. Als de kosten zouden worden berekend aan de hand van het liquidatietarief zou een hoger bedrag kunnen worden toegekend, doch dat is niet gevorderd. Het mindere kan dus zonder meer worden toegewezen.
Het beroep op verrekening met de kosten die verdachte heeft moeten maken om het pand in te richten, acht de politierechter onvoldoende onderbouwd, nog daargelaten dat de huurder de verplichting heeft het gehuurde aan het eind van de huurperiode weer in de eerdere staat op te leveren.
Met de raadsman is de politierechter van oordeel dat punt 7, ter zake de achterstallige huur, niet voor toewijzing gereed ligt. Het verweer daartegen acht de politierechter voldoende onderbouwd.
Resumerend, is de politierechter van oordeel dat de gehele vordering ad € 36.251,43 kan worden toegewezen, met uitzondering van de achterstallige huurpenningen (punt 7), te weten:
Subtotaal: € 36.251,43 minus € 3.412,50 = € 32.838,93.
Op dit bedrag dient voorts nog in mindering te worden gebracht de nota van MarkuBouw d.d. 22 februari 2011 ad € 3.337,95. De op deze nota vermelde schade is immers, naar eigen stellingen van de benadeelde partij, niet door verdachte maar door de politie toegebracht, te weten:
Totaal: € 32.838,93 minus € 3.337,95 = € 29.500,98.
De politierechter zal tevens de schadevergoedingsmaatregel tot dit bedrag opleggen.
De politierechter ziet in de beperkte draagkracht van verdachte, zoals gesteld door de raadsman, geen aanleiding te bepalen om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel achterwege te laten. Zodanige uitzonderlijke omstandigheden die daartoe nopen, acht de politierechter niet aanwezig.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen: 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 63, 91, 310, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen: 3 en 11 van de Opiumwet.
* verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeldt en verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdacht tot een gevangenisstraf voor de duur van (twee) 2 weken;
* bepaalt, dat deze gevangenisstraf, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
* veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten: een werkstraf gedurende 160 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 80 dagen;
* veroordeelt verdachte inzake feit 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [eigenaar pand], [adres en plaats] (rekeningnummer [nummer]) van een bedrag van € 29.500,98, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 november 2009 en vermeerderd met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
* verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering;
* legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [eigenaar pand] voornoemd, een bedrag te betalen van € 29.500,98, vermeerderd met de wettelijke rente als boven bedoeld en met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 182 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
* bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mr. Ouweneel, politierechter, in tegenwoordigheid van Damink, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 maart 2011.
Voetnoten:
1 Indien hierna wordt verwezen naar processen-verbaal wordt telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van politie, genummerd 2009091733, gesloten en getekend op 18 november 2009 door [naam], hoofdagent van politie.
2 Pagina 13 - 16.
3 Pagina 97 - 101.
4 Pagina 113 en 114.
5 Pagina 116, 117 en 121.
6 Pagina 128 - 131.
7 Pagina 139.
8 Pagina 187 - 192.
9 Pagina 68.
10 Pagina 188.
11 Pagina 67 - 86.
12 Pagina 55 en 58.
13 Zie Hoge Raad 15 september 2006, NJ 2007, 484.