ECLI:NL:RBZUT:2011:BP8569

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
21 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/850168-10 (ontn.vordering)
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Ouweneel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij

In deze ontnemingszaak heeft de politierechter van de Rechtbank Zutphen op 21 maart 2011 uitspraak gedaan over de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door een verdachte die betrokken was bij een hennepkwekerij. De verdachte had voordeel genoten van de opbrengst van de hennepkwekerij, waar 577 hennepplanten waren aangetroffen. In de hoofdzaak was een civiele vordering toegewezen in verband met schade aan het gehuurde pand, maar omdat deze vordering nog niet onherroepelijk was vastgesteld, heeft de politierechter deze buiten beschouwing gelaten bij de berekening van het ontnemingsvoordeel.

De politierechter heeft vastgesteld dat de verdachte een opbrengst van € 38.563,22 had kunnen genereren uit de hennepkwekerij. Na aftrek van kosten, waaronder afschrijvingskosten, variabele kosten, energiekosten en huisvestingskosten, kwam de politierechter tot een geschat voordeel van € 30.784,80. Dit bedrag werd afgerond op € 30.000,00. De politierechter heeft het draagkrachtverweer van de raadsman verworpen, omdat niet was aangetoond dat de verdachte geen draagkracht had of zou hebben in de toekomst.

De uitspraak benadrukt de toepassing van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De politierechter legde de verdachte de verplichting op om het geschatte bedrag van € 30.000,00 aan de Staat te betalen. Deze beslissing is genomen na een openbare terechtzitting waarin de officier van justitie, de verdachte en zijn raadsman zijn gehoord.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Politierechter
Parketnummer: 06/850168-10 (ontn.vordering)
Uitspraak d.d.: 21 maart 2011
tegenspraak/ dnip
SCHRIFTELIJK VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] (Turkije) op [1965],
wonende te [plaats, adres].
Raadsman: mr. J. Michels, advocaat te Amersfoort.
Onderzoek van de zaak
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van de in het openbaar gehouden terechtzitting van 7 maart 2011, waarbij zijn gehoord de officier van justitie, veroordeelde en zijn raadsman.
Standpunt van de officier van justitie
De schriftelijke vordering van het Openbaar Ministerie houdt in dat aan veroordeelde als wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden ontnomen een bedrag van € 165.000,00.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie geconcludeerd dat de vordering dient te worden gematigd tot een bedrag van € 55.057,00. De officier van justitie heeft medegedeeld daarbij te zijn uit gegaan van één eerdere geslaagde oogst.
Standpunt van de raadsman
Door en namens veroordeelde is primair aangevoerd dat de eerste oogst een voordeel heeft opgeleverd van € 16.000,00. Van dat bedrag moeten echter de nog niet betaalde kosten aan Liander worden afgetrokken. Daarmee resteert een negatief saldo. Het primaire standpunt is dan ook dat de ontnemingsvordering op nihil moet worden gesteld.
Het subsidiaire standpunt is dat veroordeelde - uitgaande van het BOOM rapport - gelet op het aantal planten (577) een opbrengst heeft kunnen genereren van € 38.563,22. Van dat bedrag moeten de afschrijvingskosten ad € 350,00, de variabele kosten ad € 2.538,80, de energiekosten (van Liander) ad € 19.855,14, de personeelskosten van [medeverdachte A] ad € 4.050,00 en de huisvestingskosten ad € 3.412,50 echter als kosten nog worden afgetrokken.
Dat leidt tot een voordeel van € 8.356,78. Omdat ingevolge artikel 36e lid 6 van het Wetboek van Strafrecht de aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen ook nog in mindering moeten worden gebracht, leidt deze rekensom eveneens tot een negatief saldo. Het subsidiaire standpunt is dan ook dat de ontnemingsvordering op nihil moet worden gesteld.
Beoordeling door de politierechter
Bij vonnis van de politierechter van 21 maart 2011 is veroordeelde in de hoofdzaak ter zake van het onder meer: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, veroordeeld tot straf.
De politierechter ontleent aan de inhoud van de in voormeld vonnis opgesomde bewijsmiddelen het oordeel, dat de veroordeelde door middel van het begaan van voormeld feit een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft gehad.
De politierechter is van oordeel dat de grondslag voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, neergelegd in het proces-verbaal 2009081778 niet geheel juist is. De politierechter zal ingaan op de door de verdediging naar voren gebrachte punten en daarbij aangeven welke uitgangspunten bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel naar zijn oordeel dienen te worden gehanteerd.
OPBRENGST
Ter gelegenheid van de inval is een kwekerij met 577 hennepplanten aangetroffen in de panden aan de [adres 1/2 te plaats]. Die kwekerij behoorde aan veroordeelde toe. Al deze planten zijn vernietigd. Daarvóór heeft veroordeelde een eerdere oogst gehad van 600 planten. In het voordeel van veroordeelde zal de politierechter bij de berekening echter uitgaan van 577 (en niet 600) planten. Ook de officier van justitie en de raadsman hebben ter zitting aangegeven dat van 577 planten moet worden uitgegaan. De politierechter stelt daarom vast dat er in totaal 577 hennepplanten zijn gekweekt en geoogst.
De politierechter stelt de gemiddelde verkoopprijs per gram hennep vast op € 2,37. Hij baseert deze prijs op de inhoud van het rapport "Standaardberekening en normen wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht", opgesteld op 14 april 2005 door BOOM. De politierechter acht dit uitgangspunt voldoende onderbouwd en ziet in het ontnemingsproces-verbaal geen aanleiding om van dat uitgangspunt af te wijken. Het hogere bedrag per gram uit het proces-verbaal zal niet worden gehanteerd.
De opbrengst per plant stelt de politierechter op 28,2 gram per plant (BOOM).
Dit leidt tot de volgende bruto opbrengst: 577 planten X 28,2 gram X € 2,37 = € 38.563,22.
Dit betekent dat de politierechter de veroordeelde niet zal volgen in zijn primaire stelling dat hij aan de eerste oogst (slechts) € 16.000,00 heeft overgehouden. Een zodanig laag bedrag past niet bij wat aan 577 planten wordt verdiend.
KOSTEN
De kosten van de hennepkwekerij zijn als volgt:
- Afschrijvingskosten: € 350,00 (BOOM)
- Variabele kosten: € 4,96 per plant X 577 = € 2.861,92 (proces-verbaal pagina 5)
- De kosten voor de knipper(s): veroordeelde heeft aangegeven dat alleen [medeverdachte A] voor hem heeft gewerkt en niet ook [medeverdachte B]. De politierechter gaat dan ook uit van een knipper. Echter [medeverdachte A] heeft verklaard dat hij pas de laatste drie maanden voor de inval is komen werken in de kwekerij. Betrokkenheid bij de eerste oogst kan hij dan ook niet hebben gehad. Wat hier ook van zij, de politierechter zal in het voordeel van veroordeelde toch uitgaan van één eerdere onbekend gebleven knipper en overeenkomstig het rapport BOOM een bedrag daarvoor aftrekken, te weten: € 2,00 per plant X 577 = € 1.154,00
- Huisvestingskosten: drie maanden huur ad € 1.137,50 = € 3.412,50 (overeenkomstig de berekening van de raadsman)
- De kosten die veroordeelde nog aan Liander dient te voldoen, moeten buiten beschouwing blijven. Veroordeelde heeft naar eigen zeggen weliswaar een regeling getroffen met Liander tot terugbetaling van een bedrag van ruim € 33.000,00, maar naar eigen zeggen heeft hij nog niets aan Liander betaald. Dit bedrag, noch een deel daarvan, komt dus niet voor aftrek in aanmerking. Het zijn immers nog geen kosten voor veroordeelde geweest. Veroordeelde kan desgewenst tezijnertijd, na betaling van (een deel van) de Liander vordering, de procedure ex artikel 577b, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering bewandelen. Overigens komt daarbij tezijnertijd alleen dat deel van de Liander vordering voor aftrek in aanmerking, dat betrekking op deze oogst.
Het totaal van de kosten bedraagt: € 7.778,42.
TOTAAL: opbrengst minus kosten
Het totale geschatte voordeel komt daarmee op € 30.784,80. De politierechter zal dit bedrag afronden op € 30.000,00.
Bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, worden overeenkomstig artikel 36e, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen in mindering gebracht.
In de hoofdzaak is een civiele vordering toegewezen van € 29.500,98. Dat vonnis is echter nog niet onherroepelijk. Indien nog niet onherroepelijk in rechte is vastgesteld wat de veroordeelde aan de benadeelde derde is verschuldigd, is de rechter niettemin bevoegd rekening te houden met de aanspraken van derden en de omvang daarvan zoveel mogelijk
te bepalen; een verplichting daartoe bestaat echter niet.1 Om te voorkomen dat de veroordeelde (onterecht) voordeel zou putten uit de omstandigheid door wel te appelleren tegen de hoofdzaak (er is immers uitvoerig bezwaar gemaakt tegen toewijzing van de civiele vordering) en niet ook tegen de ontnemingszaak (waarin na een aftrek van de toegewezen civiele vordering een heel laag te ontnemen bedrag zou overblijven), zal de politierechter de toegewezen civiele vordering buiten beschouwing laten.
Veroordeelde wordt hierdoor niet in zijn belangen geschaad. Immers, indien de vaststelling in rechte van de vordering van de benadeelde partij onherroepelijk wordt, opent de in artikel 577b, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering voorziene procedure voor de veroordeelde de mogelijkheid zich tot de strafrechter te wenden met het verzoek het oorspronkelijk vastgestelde bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel te wijzigen.2
De raadsman heeft ten slotte een draagkrachtverweer gevoerd. Een draagkrachtverweer kan alleen dan met vrucht aan de orde worden gesteld, indien aanstonds duidelijk is dat een veroordeelde wiens te betalen bedrag moet worden vastgesteld, nu en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben. In het onderhavige geval is niet aanstonds duidelijk dat de draagkracht ontbreekt en/of zal ontbreken. Dat veroordeelde het wederrechtelijk verkregen voordeel kennelijk heeft verbruikt en thans geen (betaalde) baan heeft, maakt dat niet anders. Temeer niet, nu niet valt in te zien waarom veroordeelde gelet op zijn leeftijd in de toekomst geen inkomsten uit werk zou kunnen genereren. Er zijn immers geen lichamelijke of geestelijke beperkingen aangevoerd die werkzaamheden in de weg zouden staan. De politierechter verwerpt daarom het verweer van de raadsman. Daarbij komt dat tezijnertijd - na een procedure ex artikel 577b, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering - het (uiteindelijk) te ontnemen bedrag op een heel laag bedrag uit zal komen.
Samenvatting
Gelet op het voorgaande zal de politierechter de veroordeelde de verplichting opleggen het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, zijnde € 30.000,00, aan de Staat te betalen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De politierechter:
Schat de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 30.000,00 (dertigduizend euro) en stelt het voordeel op dit bedrag vast;
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, te betalen het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel is geschat.
Aldus gewezen door mr. Ouweneel, politierechter, in tegenwoordigheid van Damink, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 maart 2011.
Voetnoten:
1 Zie Hoge Raad 8 maart 2011, LJN BP0299.
2 Vgl. HR 9 september 1997, NJ 1998, 90.