ECLI:NL:RBZUT:2011:BP8644

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
22 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/940212-10
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van der Hooft
  • A. Heenk
  • J. Vaandrager
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 22 maart 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte, geboren in 1962 en woonachtig in Ermelo, werd beschuldigd van het plegen van seksuele handelingen met een meisje dat op het moment van de feiten 14 jaar oud was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, evenals andere ontuchtige handelingen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een behandelverplichting bij De Waag in Almere. De rechtbank overwoog dat de ernst van de feiten en de psychologische problematiek van de verdachte, die enigszins verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht, een onvoorwaardelijke straf noodzakelijk maakten. De rechtbank hield rekening met de impact van de daden op het slachtoffer, dat ernstige psychische gevolgen had ondervonden. Daarnaast werd een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer voor gemaakte kosten en immateriële schade, waarbij de rechtbank bepaalde dat de benadeelde partij voor een deel niet-ontvankelijk werd verklaard in haar vordering. De uitspraak benadrukt de bescherming van minderjarigen tegen seksuele misdragingen en de verantwoordelijkheid van volwassenen in dergelijke situaties.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/940212-10
Uitspraak d.d.: 22 maart 2011
Tegenspraak / dip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats, 1962],
wonende te [adres].
Raadsman: mr. W.H. Teusink advocaat te Wezep.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 8 maart 2011.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2010 tot en met 30 april 2010 te Ermelo, met [slachtoffer] (geboren op [1995]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet de leeftijd van zestien jaren had bereikt, buiten echt een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte
- meermalen, althans eenmaal met zijn vinger(s) de vagina van die [slachtoffer] binnengedrongen, en/of
- meermalen, althans eenmaal met zijn tong de mond van die [slachtoffer] binnengedrongen
en/of
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2010 tot en met 30 april 2010 te Ermelo, met [slachtoffer] (geboren op [1995]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd bestaande uit
- het meermalen, althans eenmaal (over de kleren) betasten van de borsten van die [slachtoffer], en/of
- het meermalen, althans eenmaal betasten van de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer], en/of
- het meermalen, althans eenmaal (over de kleren) betasten van de bil(len) van die [slachtoffer], en/of
- het meermalen, althans eenmaal zich laten aftrekken door die [slachtoffer], althans die [slachtoffer] zijn, verdachtes, penis laten vastpakken en/of vasthouden;
art 245 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Aanleiding van het onderzoek
1. Op 27 april 2010 doet [slachtoffer] aangifte van seksueel misbruik gepleegd door verdachte.2
Standpunt van het openbaar ministerie
2. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde, te weten het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster en het plegen van overige ontuchtige handelingen. Voor zover verdachte ook verweten wordt dat hij de billen van aangeefster heeft betast, heeft de officier van justitie verzocht om verdachte van dit onderdeel vrij te spreken, nu aangeefster hierover niet heeft verklaard.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
3. De verdediging heeft zich ten aanzien van een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Het subsidiair ten laste gelegde kan volgens de verdediging niet bewezen worden verklaard, nu er sprake is van eendaadse samenloop. Daartoe is aangevoerd dat artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht een lex specialis is van artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht.
Voor zover verdachte verweten wordt dat hij zich heeft laten aftrekken door aangeefster, heeft hij aangegeven dat dit niet is gebeurd. De overige op de tenlastelegging beschreven handelingen heeft hij erkend.
Beoordeling door de rechtbank
4. Naar het oordeel van de rechtbank kan het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen worden verklaard, waarbij de rechtbank zich baseert op de volgende bewijsmiddelen:
- de aangifte van [slachtoffer]3;
- de bekennende verklaringen van verdachte bij de politie4, welke verklaringen hij ter terechtzitting van 8 maart 2011 heeft bevestigd.
5. In aanvulling op het voorgaande overweegt de rechtbank nog dat - anders dan de officier van justitie heeft gesteld - ook bewezen kan worden verklaard dat verdachte de billen van aangeefster heeft betast, nu verdachte dit bij de politie en ter terechtzitting heeft erkend. Dat aangeefster niet spreekt over deze handelingen doet daaraan niet af, nu niet voor elk onderdeel van de tenlastelegging twee bewijsmiddelen nodig zijn om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Voorts overweegt de rechtbank dat ook bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich door aangeefster heeft laten aftrekken. Aangeefster heeft hierover verklaard5 en verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat aangeefster de penis van verdachte met haar hand heeft vastgehouden en - zij het mogelijk maar drie seconden - op en neergaande bewegingen heeft gemaakt. De rechtbank kan deze handeling niet anders duiden dan het aftrekken, te weten het seksueel bevredigen van verdachte met de hand.
6. Door en namens de verdediging is gesteld dat enkel het primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard, nu in het onderhavige geval sprake is van een eendaadse samenloop van een bijzondere bepaling (artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht) en een algemene bepaling (artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht). De rechtbank volgt deze redenering niet. In beginsel zijn de feiten cumulatief ten laste gelegd. Voorts overweegt zij dat artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht geen lex specialis is van artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht. Nu de verschillende gedragingen van verdachte te kwalificeren zijn onder twee verschillende strafbepalingen, is er geen sprake van eendaadse samenloop, zodat het betoog van de raadsman niet slaagt.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op tijdstippen in de periode van 1 maart 2010 tot en met 30 april 2010 te Ermelo, met [slachtoffer] (geboren op [1995]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet de leeftijd van zestien jaren had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte
- eenmaal met zijn vingers de vagina van die [slachtoffer] binnengedrongen en/of
- meermalen met zijn tong de mond van die [slachtoffer] binnengedrongen
en
hij op tijdstippen in de periode van 1 maart 2010 tot en met 30 april 2010 te Ermelo, met [slachtoffer] (geboren op [1995]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd bestaande uit
- het meermalen (over de kleren) betasten van de borsten van die [slachtoffer] en/of
- het meermalen betasten van de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer] en/of
- het meermalen betasten van de billen van die [slachtoffer] en/of
- het eenmaal zich laten aftrekken door die [slachtoffer].
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
7. Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
8. Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
met iemand die de leeftijd van twaalf maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd
en
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
9. Naar de persoon van verdachte is psychologisch onderzoek verricht, waarvan het resultaat is neergelegd in een rapport van 16 december 2010, opgemaakt door drs. R.A. Sterk (psycholoog). In het rapport is onder meer vermeld dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis NAO met narcistische, antisociale en theatrale trekken. De bij verdachte aanwezige persoonlijkheidsproblematiek brengt met zich dat hij een egocentrisch perspectief heeft en slechts beperkt oog heeft voor de belangen van anderen. De egocentrische houding lijkt een rol te spelen in het delict. Hij beseft dat hij zich op verboden terrein begeeft wanneer hij seksuele handelingen verricht met het slachtoffer, maar het ontbreekt hem in voldoende mate aan een innerlijke rem. Hij heeft de neiging de schuld buiten zichzelf te leggen. Hij legt de nadruk op het gedrag van het slachtoffer. Hij verliest hierbij uit het oog dat hij binnen deze ongelijkwaardige relatie verantwoordelijk is voor het bewaken van de grenzen en dat hij zijn opwinding en lustgevoelens dient te beheersen. De psycholoog acht een verband aanwezig tussen de geconstateerde psychische problematiek en het delict. Dit verband is echter beperkt. Verdachte moet in staat worden geacht om de wederrechtelijkheid van het delict in te kunnen zien. Hij kan echter niet geheel in staat worden geacht om zijn wil dienovereenkomstig in vrijheid te bepalen. Geconcludeerd wordt dat verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Met deze conclusie kan de rechtbank zich verenigen en zij neemt deze over.
10. Verdachte is strafbaar nu overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
11. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk. De officier van justitie heeft gevorderd aan het voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarde te koppelen dat verdachte zich gedurende een proeftijd van 3 (drie) jaar zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook indien dit inhoudt dat hij zich op door de reclassering te bepalen tijden meldt bij de reclassering, dat hij zal deelnemen aan de ambulante behandeling bij De Waag te Almere en dat hij geen contact op zal nemen met het slachtoffer of haar familie.
12. Door en namens de verdediging is ten aanzien van een eventuele strafoplegging bepleit te volstaan met het opleggen van een werkstraf dan wel een (deels) voorwaardelijke bestraffing met daaraan gekoppeld de algemene voorwaarde. Verdachte voelt - onder de gegeven omstandigheden - niet voor het voortduren van het reclasseringscontact, hoewel hij een dergelijke bijzondere voorwaarde wel zal accepteren.
13. De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
14. De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte - destijds 47 jaar - zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van seksuele handelingen met aangeefster die destijds 14 jaar was. Deze seksuele handelingen bestonden onder meer uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster. Jeugdigen genieten op seksueel gebied bescherming tegen het ondergaan van ernstige en minder ernstige seksuele handelingen. De wetgever heeft daarom het plegen van seksuele handelingen met kinderen beneden de zestien jaren strafbaar gesteld. Verdachte heeft met zijn handelwijze grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. De gedragingen van verdachte kunnen, naar de ervaring leert, voor het slachtoffer ernstige psychische gevolgen hebben, zoals ook blijkt uit haar schriftelijke slachtofferverklaring die ter zitting is voorgelezen.
Het voorgaande maakt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstige strafbare feiten.
15. De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte blijkens een uittreksel van zijn justitiële documentatie niet eerder veroordeeld is voor soortgelijke feiten.
16. De rechtbank neemt tevens in ogenschouw dat verdachte ten aanzien van de feiten enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Met betrekking tot de persoon van verdachte neemt de rechtbank uit eerdergenoemd rapport van psycholoog Sterk voorts nog in aanmerking dat verdachte weinig ziekte-inzicht en ziektebesef heeft. De kans op herhaling wordt door de deskundige als enigszins verhoogd ingeschat. Op korte termijn lijkt de kans op herhaling beperkt omdat verdachte geschrokken is van het delict en de daarop volgende juridische procedure. Op de langere termijn is de kans op herhaling echter verhoogd. Een behandeling gericht op zijn seksuele grensoverschrijdende gedrag in relatie tot zijn persoonlijkheids-problematiek is volgens de deskundige geïndiceerd. Daarnaast dient aandacht uit te gaan naar zijn narcistische vorm van afweer, waarbij hij zichzelf enigszins vrijpleit door te externaliseren. Door de deskundige wordt een poliklinische behandeling bij De Waag in Almere geadviseerd. Deze behandeling zou als bijzondere voorwaarde aan een (deels) voorwaardelijke strafdeel opgelegd kunnen worden met voorts de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht.
17. Daarnaast neemt de rechtbank de over verdachte opgemaakte rapporten van de reclassering in aanmerking. In het meest recente rapport van 25 februari 2011 is onder meer vermeld dat er enige mogelijkheden voor gedragsbeïnvloeding zijn en dat de behandeling van verdachte in eerste instantie gericht dient te zijn op het vergroten van de motivatie en het probleembesef, alvorens de gedragsverandering zich kan richten op het delictscenario.
Verdachte tracht zich te poneren als een emotioneel labiele man, die zich sociaal maatschappelijk moeilijk staande kan houden. Hij lijkt geneigd zich hierbij in een slachtofferpositie te plaatsen. Dit lijkt voorgewend, daar waar hij eerder wordt ervaren als dwingend en manipulatief. Ten aanzien van de delictsituatie heeft hij naar zijn zeggen vooral het gevoel dat hij tot het gedrag is aangezet door het slachtoffer en dat hij daardoor eigenlijk zelf slachtoffer is geworden van de situatie. Hoewel hij anderzijds ook aangeeft dat hij als volwassene anders had moeten handelen, lijkt hij dit slechts vanuit rationeel oogpunt te kunnen benoemen en komt dit niet overeen met zijn gedrag. Voorts is vermeld dat verdachte zich tot dusver aan de voorwaarden van het schorsingstoezicht houdt. Hij is in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis ook gestart met de behandeling bij De Waag. Uit informatie van de behandelend psycholoog van De Waag blijkt echter dat hij onvoldoende gemotiveerd is voor behandeling, mede vanwege het ontbreken van ziekte-inzicht en het ziektebesef. Geadviseerd wordt om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de bijzondere voorwaarden van een meldingsgebod bij de reclassering, een behandelverplichting bij de Waag en een contactverbod met aangeefster [slachtoffer] en haar familie.
18. Gelet op het voorgaande en in het bijzonder op de ernst van de feiten, zoals hiervoor onder 14 beschreven, en op de omstandigheid dat verdachte heeft aangegeven zich min of meer als slachtoffer te beschouwen, waardoor hij naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte geen dan wel onvoldoende verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedragingen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van enkel een voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke werkstraf zoals door de raadsman is bepleit. De rechtbank is van oordeel dat een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank zal daarnaast een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde zoals door de reclassering geadviseerd. De rechtbank zal de proeftijd op een periode van 2 jaar bepalen, anders dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank vindt onvoldoende aanknopingspunten in de hierboven onder 16 en 17 bedoelde rapporten om een langere proeftijd te stellen. De rechtbank acht dit voorwaardelijk strafdeel op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Vordering tot schadevergoeding
19. De benadeelde partij [slachtoffer], wonende aan [adres] (bankrekeningnummer: [nummer]) heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 2.672,- gevoegd in het strafproces ten aanzien van het ten laste gelegde. Dit bedrag is opgebouwd uit € 622,- voor gemaakte reiskosten (het per auto van en naar school brengen van aangeefster), € 50,- voor de eigen bijdrage voor de bezoeken aan de psycholoog en € 2.000,- voor geleden immateriële schade.
20. Door de officier van justitie is geconcludeerd tot toewijzing van de gehele vordering met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
21. Door de verdediging is de vordering betwist en is bepleit de vordering tot toekenning van materiële schade af te wijzen, nu onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de namens de benadeelde partij geclaimde kilometervergoeding causaal verband heeft met de ten laste gelegde feiten. Ook het verband met de psychologische behandelingen evenals het daadwerkelijk ondergaan ervan, zo begrijpt de rechtbank de verdediging, zijn niet aangetoond, zodat ook op dat punt de vordering moet worden afgewezen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging naar voren gebracht dat de vordering moet worden afgewezen, althans tot een redelijker bedrag dient te worden gematigd, nu het feitencomplex en de consequenties ervan aanmerkelijk minder heftig zijn dan in de bij de vordering gevoegde uitspraak en de slachtofferverklaring tot uiting komt en mitsdien overdreven voorkomt in vergelijking tot de feiten en gevolgen als omschreven in de destijds door aangeefster gedane aangifte.
22. De rechtbank oordeelt op dit punt als volgt.
Door de benadeelde partij is allereerst een bedrag van € 622,- gevorderd voor gemaakte reiskosten, te weten het met de auto van en naar school brengen van aangeefster [slachtoffer]. Ten aanzien van deze kosten is de rechtbank van oordeel dat het causale verband tussen het ten laste gelegde en de gemaakte kosten onvoldoende is gesteld. De rechtbank zal de benadeelde partij in zoverre dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Door de benadeelde partij is voorts een bedrag van € 50,- gevorderd voor 5 sessies bij de psycholoog voor welke 5 sessies de benadeelde partij € 10,- per sessie aan eigen bijdrage moet betalen. In de vordering is vermeld dat aangeefster tot het moment van indiening van de vordering twee afspraken met de psycholoog heeft gehad en dat na die twee afspraken nog minimaal drie afspraken te verwachten zijn. De rechtbank is van oordeel dat de kosten van de sessies die tot bedoelde indiening hebben plaatsgevonden voor toewijzing in aanmerking komen, te weten een bedrag van in totaal € 20,-. De rechtbank acht dit bedrag voldoende onderbouwd. Tevens zal over dit bedrag de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2010 worden toegewezen. De kosten voor de in de toekomst gelegen sessies komen niet voor toewijzing in aanmerking en de rechtbank zal de benadeelde partij in zoverre dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Van het gevorderde bedrag van € 2.000,- voor geleden immateriële schade zal de rechtbank een bedrag van € 750,- toewijzen. De rechtbank acht dit bedrag in elk geval redelijk en zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Tevens zal over dit bedrag de wettelijke rente vanaf 27 april 2010 worden toegewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
23. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f, van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som geld ten behoeve van genoemd slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
24. Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f, 57, 245 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
met iemand die de leeftijd van twaalf maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd
en
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
en verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden;
* bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
* stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de reclassering, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, ook als dit inhoudt dat veroordeelde:
- zich gedurende door de reclassering bepaalde perioden blijft melden zo frequent als
de reclassering dat gedurende deze perioden nodig acht;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het
nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in
artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zich ambulant zal laten behandelen door De Waag in Almere. De veroordeelde zal
zich dan houden aan regels die hem door of namens de leiding van De Waag zullen
worden gegeven.
- geen contact zal (laten) leggen met aangeefster [slachtoffer] en haar familie;
* geeft genoemde reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen;
* beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
* veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer], wonende aan [adres] (bankrekeningnummer: [nummer]) van een bedrag van € 770,00 vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 750,00 vanaf 27 april 2010 en vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 20,00 vanaf 17 augustus 2010 en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
* legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], voornoemd, een bedrag te betalen van € 750,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2010 en een bedrag te betalen van € 20,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2010, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 15 (vijftien) dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
* verklaart de benadeelde partij [slachtoffer], voornoemd, voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
* bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mrs. Van der Hooft, voorzitter, Heenk en Vaandrager, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Meerdink, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 maart 2011.
Eindnoten
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer PL0610 2010058070-17, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Noordwest Veluwe, gesloten en ondertekend op 10 juni 2010.
2 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] (p.18-24)
3 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] (p.18-24)
4 Processen-verbaal van verhoor van verdachte (p.131-136 en p.137-139)
5 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] (p.21)