RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummers: 06/460438-09 en 06/460004-09 (TUL)
Uitspraak d.d. 8 april 2011
Tegenspraak / dip / oip
[verdachte],
geboren te [plaats, 1988],
wonende te [adres]
thans verblijvende in het huis van bewaring Ooyerhoekseweg - Zutphen te Zutphen.
Raadsman: mr. M. van Kan advocaat te Zutphen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
30 maart 2011.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 25 november 2009, in de gemeente Zutphen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen Euro 50,--, in ieder geval een geldbedrag, en/of een rugzak met (illegaal) vuurwerk (vlinders en/of nitraatbommen) in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer A], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s):
- die [slachtoffer A] meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen het hoofd en/of het lichaam
heeft/hebben gestompt en/of geslagen, en/of
- die [slachtoffer A] meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen het hoofd en/of het lichaam
heeft/hebben geschopt en/of getrapt, en/of
- de rugzak (met vuurwerk) van die [slachtoffer A] van zijn rug heeft/hebben afgetrokken en/of
weggenomen en/of
- (bij) die [slachtoffer A] een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp tegen/voor/ter hoogte van
diens keel en/of sleutelbeen, in ieder geval tegen/voor/ter hoogte van diens bovenlichaam
heeft/hebben gehouden, en/of
- de kleding van die [slachtoffer A] heeft/hebben doorzocht en/of (vervolgens) uit (een van) de
(broek)zakken dat geldbedrag heeft gegrist en/of weggenomen, en/of
- (daarbij) die [slachtoffer A] de woorden heeft toegevoegd:"Heb je geld bij je" en/of "ik geef je drie
seconden om je zakken leeg te halen" en/of "Geef me je geld", althans woorden van gelijke
bedreigende aard of strekking
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 24 november 2009 in de gemeente Zutphen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend [slachtoffer B] en/of [slachtoffer C] en/of [slachtoffer D] (respectievelijk)
- die [slachtoffer B] (met kracht) meermalen, althans eenmaal, op/tegen het gezicht, althans het hoofd
en/of de hals, heeft geslagen en/of gestompt (waardoor die [slachtoffer B] achterover van de reling
viel) en/of
- die [slachtoffer C] (met kracht) meermalen, althans eenmaal, op/tegen het gezicht, althans het
hoofd, heeft geslagen en/of gestompt en/of
- die [slachtoffer D] (met kracht) meermalen, althans eenmaal, op/tegen het gezicht, althans het hoofd
heeft geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer B] en/of [slachtoffer C] en/of
[slachtoffer D] letsel he bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 tenlastegelegde diefstal met geweld in vereniging kan worden bewezen verklaard, met uitzondering van het gedachtestreepje dat sprake was van een mes. Aangever heeft over het mes verklaard, maar er is geen steunbewijs in het dossier aanwezig. Voor het bewijs heeft de officier van justitie zich voornamelijk gebaseerd op de aangifte en aanvullende verklaring van [slachtoffer A] en de getuigenverklaring van [getuige A].
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de onder 2 tenlastegelegde mishandeling. Hij acht bewezen dat verdachte [slachtoffer D] een klap tegen het gezicht heeft gegeven. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op de aangifte van [slachtoffer D] en de getuigenverklaringen van [getuige B] en [getuige C]. Naar het oordeel van de officier van justitie is geen sprake van medeplegen.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat diefstal met geweld kan worden bewezen verklaard, met uitzondering van het mes.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 tenlastegelegde medeplegen van mishandeling. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat medeverdachte [medeverdachte B] heeft verklaard dat verdachte niemand heeft geslagen. Aangever [slachtoffer D] heeft wel verklaard een klap van verdachte te hebben gekregen, maar die was niet hard. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het enige bewijs richting verdachte de niet harde klap jegens [slachtoffer D] zou kunnen zijn. Anderen hebben verklaard dat het een "bitch-slap" betrof. Verdachte heeft geen opzet gehad, het betreft enkel een denigrerend gebaar, aldus de raadsman.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
[slachtoffer A] heeft aangifte gedaan van straatroof, welke plaatsvond op 25 november 2009 tussen 20.00 en 20.10 uur bij de school De Plotter in Zutphen.2 [slachtoffer A] was daar samen met een vriend, te weten [getuige A].
[slachtoffer A] had met [medeverdachte E] en [medeverdachte F] afgesproken om van hen vuurwerk te kopen. [naam B] gaf hem het beloofde vuurwerk (te weten 11 pakken nitraatbommen en een pak vlinders) en aangever gaf hem veertig euro. [slachtoffer A] heeft het vuurwerk in zijn rugzak gedaan die hij speciaal daarvoor had meegenomen.3 Twee minuten daarna kwamen vanaf de achterzijde van het schoolplein ineens drie jongens aanlopen. Ze kwamen vanaf de zijde van de woonwijk. [slachtoffer A] herkende één van de jongens als [medeverdachte C] uit de hanggroep uit het winkelcentrum Dreiumme.4 Eén van de andere jongens [slachtoffer A] van gezicht en de derde jongen kende hij niet.
De jongen met de pet vroeg aan [slachtoffer A] of hij een sigaret voor hem had. Daarna vroeg hij aan [slachtoffer A] of hij geld bij zich had. Hierop antwoordde [slachtoffer A] "Nee, ik heb niks". Die jongen zei toen tegen hem: "Ik geef je drie seconden om je zakken leeg te halen". [slachtoffer A] wilde toen wegrennen. Hij stond met zijn rug tegen de muur van de school en als hij weg wilde komen, moest hij door de drie jongens heen. [getuige A] stond recht naast hem. [slachtoffer A] maakte aanstalten om door de drie jongens heen te lopen. Hij werd bij zijn jas vastgepakt door de jongen met het petje. Hij werd naar achteren getrokken en hij zag dat [medeverdachte C] en die andere jongen bij hem kwamen staan. De blonde jongen trapte [slachtoffer A] tegen zijn hoofd, terwijl [slachtoffer A] gebukt stond. Hij trapte zeer krachtig met geschoeide voet recht vooruit tegen het hoofd van [slachtoffer A]. [slachtoffer A] voelde dat hij op zijn rechteroog werd geraakt en hij voelde meteen pijn en voelde zijn oog opzwellen. Vervolgens kreeg hij van de jongen met het petje een klap met vlakke hand op zijn linkerwang, als gevolg waarvan aangever pijn op zijn wang voelde.5
[slachtoffer A] heeft verklaard dat hij niet meer zeker weet of [medeverdachte C] hem geslagen heeft, maar hij weet wel zeker dat de andere twee hem geslagen en geschopt hebben.6
De blonde jongen heeft hem drie keer met zijn rechter gebalde vuist, krachtig op zijn kaak geslagen. De jongen met het petje heeft het meest geslagen; hij heeft vier of vijf keer hard geslagen. Hij sloeg de eerste keer met vlakke hand en de overige keren met zijn (gebalde) vuist. [slachtoffer A] is wel tien keer geslagen en bijna alle keren is hij op zijn hoofd geraakt. Sommige klappen kwamen ook op zijn armen terecht.7 Ten tijde van de aangifte heeft hij nog steeds pijn aan zijn rechter oog, ziet hij wazig met zijn linkeroog en heeft hij pijn aan zijn kaak en linkerjukbeen.8 Getuige [getuige A] heeft verklaard dat [slachtoffer A] een dik oog had en dat het oog begon op te zwellen. Het was duidelijk te zien dat hij veel klappen had gehad.9
Op een gegeven moment drukte de jongen met het petje [slachtoffer A] tegen de muur van de school. De jongen zei "Geef mij je geld" en [slachtoffer A] zag en voelde dat de jongen zijn zakken ging navoelen. Toen de jongen met de pet [slachtoffer A] tegen de muur drukte, gingen [medeverdachte C] en die andere jongen achter [getuige A] aan. De jongen met de pet zei tegen hen "Pak die andere jongen".10
In zijn latere verklaring spreekt aangever over [verdachte], die hem heeft vastgehouden en zijn zakken heeft doorzocht. [medeverdachte B] heeft achter [getuige A] aangerend en liep later met [verdachte] het schoolplein af.11Aangever weet zeker dat [medeverdachte C] zijn rugzak van zijn rug heeft gepakt en daarmee wegrende.12
Getuige [getuige A] heeft verklaard dat de jongen met het petje een soort leider was. Hij was degene die het meest aan het woord was en hij vroeg aan [slachtoffer A] of hij spullen bij zich had.13 Hij heeft ook gezegd dat [slachtoffer A] de mogelijkheid had om zijn spullen zo af te geven, anders zouden ze het hardhandig doen. [getuige A] heeft verklaard dat de jongens [slachtoffer A] op zijn hele lichaam en hoofd hard hebben geschopt en met de vuist hebben geslagen. De jongens draaiden helemaal door. Ze sloegen en schopten echt voluit. [slachtoffer A] kwam als gevolg van de vele harde schoppen en klappen ten val op het schoolplein. Al die jongens hebben elk eerder richting vijf dan richting één à twee keer geschopt en/of geslagen.14
Medeverdachte [medeverdachte C] heeft verklaard dat hij op 25 november 2009 in de auto van [medeverdachte F] zat, samen met [medeverdachte E]; achterin zaten [medeverdachte D], [verdachte] en [medeverdachte B].15 [verdachte] droeg die avond een petje en [medeverdachte B] heeft gemillimeterd haar. [medeverdachte C] denkt dat [verdachte] in de auto het plannetje om het vuurwerk van [slachtoffer A] af te pakken heeft uitgedacht.16
Bij de ingang van de school stond de hem bekende [slachtoffer A], aldus [medeverdachte C]. Er stond een andere jongen bij die hij niet kende. [verdachte], [medeverdachte B] en [medeverdachte C] stonden in een halve cirkel voor hen.17 [verdachte] vroeg of [slachtoffer A] vuurwerk bij zich had en hij antwoordde bevestigend. [verdachte] ging dichterbij [slachtoffer A] staan en zei: "Je hebt drie seconden de tijd om de tas af te geven". De manier waarop het gezegd werd was zeker dreigend. [slachtoffer A] zei: "Niet ouwehoeren, je maakt zeker een grapje." Meteen hierop sloeg [verdachte] met zijn rechterhand op de keel van [slachtoffer A]. Hij deed dat met zijn open hand. [slachtoffer A] wilde wegrennen maar werd door [medeverdachte B] aan zijn rugtas vastgepakt. [medeverdachte B] viel bijna en als gevolg daarvan [slachtoffer A] ook en daarom pakte [medeverdachte C] hen vast. [medeverdachte C] werd aan de kant geduwd door [verdachte] en [verdachte] sloeg [slachtoffer A] nog een keer. Het is mogelijk dat [medeverdachte B] [slachtoffer A] een keer geschopt heeft. [medeverdachte C] heeft niet gezien of [medeverdachte B] [slachtoffer A] ook geraakt heeft.
[verdachte] voelde ook in de binnenzak van de jas van [slachtoffer A] en fouilleerde hem als het ware. [medeverdachte C] vond het wel raar dat [slachtoffer A] toeliet dat hij nagekeken werd, maar hij denkt dat [slachtoffer A] bang was voor [verdachte] en dat [slachtoffer A] nog een klap zou krijgen.18 [medeverdachte C] heeft op bevel van [verdachte] de rugtas gepakt.19
[slachtoffer A] wilde wegrennen maar werd door [medeverdachte B] aan zijn rugtas vastgepakt. [medeverdachte B] viel bijna en als gevolg daarvan [slachtoffer A] ook en daarom pakte [medeverdachte C] hen vast. [medeverdachte C] werd aan de kant geduwd door [verdachte] en [verdachte] sloeg [slachtoffer A] nog een keer. Het is mogelijk dat [medeverdachte B] [slachtoffer A] een keer geschopt heeft, [medeverdachte C] heeft niet gezien of [medeverdachte B] [slachtoffer A] ook geraakt heeft.
[verdachte] vroeg aan [slachtoffer A] of hij nog geld bij zich had, waarop hij ontkennend antwoordde. [verdachte] voelde in de binnenzak van de jas van [slachtoffer A] en fouilleerde hem als het ware. [medeverdachte C] heeft niet gezien of [verdachte] iets uit de zakken heeft gehaald. [medeverdachte C] vond het wel raar dat [slachtoffer A] het toeliet dat hij nagekeken werd, maar hij denkt dat [slachtoffer A] bang was voor [verdachte] en dat [slachtoffer A] nog een klap zou krijgen.20
[medeverdachte B] liep weg met de rugtas van [slachtoffer A] en [medeverdachte C] liep achter [medeverdachte B] aan.21 Nadat ze de straat inliepen zag [medeverdachte C] dat de auto van [naam B] kwam aanrijden. [medeverdachte C] en [medeverdachte B] stapten in en daarna stapte [verdachte] ook in. Op dat moment kreeg [medeverdachte C] het idee dat er een spelletje werd gespeeld. [naam A] en [naam B] verkopen vuurwerk aan [slachtoffer A] en meteen daarop komen [medeverdachte B] en [verdachte] op het schoolplein en beroven [slachtoffer A] van het vuurwerk. [medeverdachte C] had argwaan omdat hij de auto van [naam B] voor en na het incident heeft gezien. Ook omdat [verdachte], die toch duidelijk later was dan [medeverdachte B] en hem, ook meteen de goede kant op kwam lopen.
[verdachte] had de rugzak vast en er zaten meerdere stukken illegaal vuurwerk in, ongeveer 120 nitraten. [verdachte] wilde het onder de vijf jongens verdelen, maar [medeverdachte C] heeft er niets van aangenomen omdat hij zich schuldig voelde ten opzicht van [slachtoffer A]. Later heeft hij verklaard dat het eerlijk is verdeeld, maar dat [medeverdachte C] zijn vuurwerk heeft weggegeven.22
Medeverdachte [medeverdachte B] heeft verklaard dat hij op 25 november 2009 omstreeks 19.15 uur naar het winkelcentrum Dreiumme is gegaan. [naam A] reed, zijn kameraad zat naast hem en op de achterbank zaten [medeverdachte C], [verdachte] en [medeverdachte B]. [verdachte] is de jongen met het petje.23
In de auto zei [naam A] of zijn kameraad dat hij veertig euro voor vuurwerk zou krijgen. [medeverdachte B] wist dat er iemand bij het schooltje zou komen, de basisschool in de buurt van Lidl. [naam A] kwam in de auto met het idee dat hij en zijn kameraad naar de jongen zouden gaan en dan de veertig euro zouden krijgen. Daarna zouden zij bij de jongen komen en het vuurwerk van hem afpakken. Iedereen wist wat de bedoeling was en vond dat goed.24
Voordat ze bij de school aankwamen hadden ze afgesproken dat wanneer er meerdere personen op het schoolplein zouden zijn, [medeverdachte B] achter degene aan zou rennen die er vandoor wilde gaan. Hij zou diegene dan duidelijk maken dat die niets moest doorvertellen.25 Ze hadden geen afspraken gemaakt over hoe ze het vuurwerk zouden afpakken.
Ze stonden in een halve cirkel voor ze en de jongens stonden met de rug naar de school. [verdachte] zei: Geef dat vuurwerk dan maar hier of woorden van soortgelijke strekking. De kale jongen (lacherig) dacht dat het een grapje was. [verdachte] gaf de jongen met het kale hoofd een klap in het gezicht, met de vlakke hand en niet hard. Hij raakte hem op zijn kin of wang. Hierna wilden beide jongens wegrennen. De jongen met het kale hoofd kwam de kant van [medeverdachte B] oprennen en hij kon hem nog net vastpakken. [medeverdachte B] had de rugzak van die jongen vast en daarom viel hij en ging [medeverdachte B] mee naar de grond. [medeverdachte C] hield de kale jongen vast.26 Ook [verdachte] kwam erbij.
[medeverdachte B] heeft de kale jongen alleen vastgepakt en hij is daarna achter de andere jongen aangerend. Hij heeft de jongen niet geschopt. Als hij de jongen met zijn voet heeft geraakt, is dat niet bewust geweest.27 Het enige wat [medeverdachte B] zich kan bedenken is dat hij de jongen en tikje heeft gegeven bij het opstaan, nadat zij beiden op de grond terecht kwamen. Hij weet niet hoe hij dat gedaan heeft en hoe hij hem geraakt heeft.
[medeverdachte B] heeft de jongen wel een klap gegeven. [medeverdachte B] kwam overeind en heeft de kale jongen toen geslagen, met kracht, met zijn rechter gebalde hand en raakte hem op de rechterkant van zijn gezicht. Daarvoor is hij achter de andere jongen aangerend, maar hij kon niet bij hem komen en is teruggegaan naar het schoolplein. Daar waren alleen nog [verdachte] en die kale jongen. [medeverdachte C] zat al in de auto en had het vuurwerk bij zich.28 [medeverdachte B] kwam tegelijk met [verdachte] bij de auto aan, toen zat [medeverdachte C] al in de auto.
Medeverdachten [medeverdachte E] en [medeverdachte F] hebben verklaard dat in de auto het plan is ontstaan om het vuurwerk van [slachtoffer A] af te pakken nadat hij het gekocht had. Toen [medeverdachte C], [medeverdachte B] en [verdachte] terug in de auto kwamen, zagen [naam A] en [naam B] dat [medeverdachte C] de tas waar het vuurwerk in zat droeg.29 In de auto vertelde [medeverdachte B] dat hij [slachtoffer A] een trap had gegeven.30
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het plan om [slachtoffer A] van zijn vuurwerk te beroven in de auto is ontstaan. Voorts heeft hij verklaard dat er een verdeling was gemaakt over wie wat zou doen. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer A] misschien één keer heeft geslagen.
Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, met uitzondering van het vierde gedachtestreepje met betrekking tot het tonen van een mes althans een scherp en/of puntig voorwerp.
De rechtbank acht evenmin bewezen dat een geldbedrag is gestolen, nu aangever [slachtoffer A] daar niet eenduidig over heeft verklaard en verdachte heeft verklaard dat er geen sprake is geweest van het bedreigen met een mes. Voorts verklaart medeverdachte [medeverdachte C] niet gezien te hebben dat verdachte iets uit de zakken van aangever [slachtoffer A] haalde.
Er is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten, nu het de rechtbank gebleken is dat voorafgaand in de auto werd besproken om, na de verkoop van het vuurwerk aan [slachtoffer A] het vuurwerk weer van hem te stelen; er is een rolverdeling gemaakt en na de diefstal is het vuurwerk onder verdachte en zijn medeverdachten verdeeld en ook gezamenlijk afgestoken. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen het feit heeft gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
[slachtoffer B] heeft aangifte gedaan van mishandeling. Hij heeft verklaard dat hij op 24 november 2009 samen met [slachtoffer D], [naam D], [slachtoffer C], [naam F], [naam G] en [getuige B] aanwezig was op de skateboardbaan aan de Rudolf Steinerlaan in Zutphen.31 Omstreeks 19.30 uur kwam er een donkerkleurige Opel Astra aanrijden en die parkeerde midden op de weg die is gelegen naast de skatebaan. Uit de auto stapten [medeverdachte C], [medeverdachte G], [verdachte], [medeverdachte B], [medeverdachte F]. De jongens liepen hun kant op en sloten hen in. Dat deden zij op een manier zodat de groep van [slachtoffer B] geen kant op kon.32
[verdachte] begon tegen de groep te praten en vroeg of z[naam A]aam A] hadden gezien die avond. [slachtoffer B] zei dat [naam A] bij de skatebaan geweest was. Op een gegeven moment hoorde [slachtoffer B] [medeverdachte B] zeggen "Iene miene mutte". [verdachte] zei tegen [medeverdachte G]: "Bewijs jezelf maar" en vervolgens sloeg [medeverdachte G] [slachtoffer B] met zijn rechtervuist, twee maal. Eenmaal in zijn nek en de andere keer op zijn linkerkaak.33 Als gevolg van de klappen viel hij achterover en voelde hij pijn in zijn nek en aan zijn kaak. Na dat gebeuren is hij direct opgestaan en weggegaan. Diezelfde avond hoorde [slachtoffer B] dat de jongens [slachtoffer C] ook hadden geslagen.34
Voorts heeft [slachtoffer D] aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat er een jongen was die [slachtoffer B] meermalen met de vuist in zijn gezicht sloeg. [slachtoffer B] viel achterover de reling.
Kort daarop zag [slachtoffer D] dat [slachtoffer C] achterover op de grond viel. Alles ging zo snel dat [slachtoffer D] niet heeft gezien wat er precies is gebeurd. Er was één iemand op [slachtoffer C] aan het in slaan terwijl hij op de grond lag. Iedereen van zijn groep rende een kant op en [slachtoffer D] bleef met [naam D] en [getuige D] over. [slachtoffer D] hoorde [verdachte] iets zeggen van: "Kijk die mietjes staan". [slachtoffer D] is richting [verdachte] gelopen en [getuige D] en [naam D] liepen met hem mee. Op een gegeven moment stak [verdachte] zijn hand uit en kreeg [slachtoffer D] een klap met vlakke hand op zijn linkerwang. [slachtoffer D] voelde pijn, echter was de klap niet heel hard.35
Getuige [getuige F] heeft verklaard dat hij zag dat iemand uit de groep van Dreiumme [slachtoffer B] op zijn hoofd of bovenlichaam een stomp gaf. Die klap was zo hard dat hij wel pijn gehad moet hebben. De jongen die sloeg had gemillimeterd haar. Hij heeft gezien dat [slachtoffer B] één keer is geslagen, maar volgens [getuige D] is [slachtoffer B] wel vaker geslagen.
Voordat ze wegreden hebben ze [getuige D] en [slachtoffer D] een klein klapje me de vlakke hand in het gezicht, op de wang, gegeven, maar dat deed geen pijn.36
[naam D] heeft verklaard dat [medeverdachte G] op 70-80 centimeter van [slachtoffer B] stond. [medeverdachte G] stapte naar voren en sloeg met rechts [slachtoffer B] in zijn nek. Binnen seconden sloeg [medeverdachte G] nog een keer in de hals van [slachtoffer B]. [slachtoffer B] sloeg bij de tweede klap achterover op het beton. [medeverdachte G] sloeg twee keer met zijn vuist. Het waren wel flinke vuistslagen, maar niet zo hard dat [slachtoffer B] er blauwe plekken aan heeft overgehouden.
[verdachte] stond voor [slachtoffer D], [getuige D] en [naam D]. [verdachte] gaf met zijn rechter platte hand een tik op de linkerwang van [slachtoffer D].37
Getuige [naam F] heeft verklaard dat zij zag dat de jongen waarin zi[medever[medeverdachte F] te herkennen, zijn rechtervuist naar achteren bewoog en hard in het gezicht van [slachtoffer B] sloeg, waardoor hij achterover de railing viel. [naam F] heeft aan [verdachte] gevraagd wat er aan de hand was en hij zei dat hij gewoon zin had om te slaan. [verdachte] liep terug richting de auto en ondertussen gaf hij een bitch-slap in het gezicht van [slachtoffer D], [naam D] en [getuige D]. Een bitch-slap is een harde slag met de platte hand op de wang.38
Medeverdachte [medeverdachte G] heeft verklaard dat op een gegeven moment er een ruzie ontstond tussen een kale jongen die bij onze groep hoorde en een skater, met een bril op. [medeverdachte G] had van tevoren van de kale jongen gehoord dat hij aan het aftellen was. [medeverdachte G] heeft de jongen met de bril met zijn rechtervuist geslagen. [medeverdachte G] denkt dat hij hem wel twee of drie keer geraakt heeft. Hij raakte hem op zijn keel en daarna twee keer op zijn kaak. Hij kan niet vertellen waarom hij dat deed. De jongen heeft er geen aanleiding toe gegeven.
Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met uitzondering van het tweede gedachtestreepje, inhoudende de mishandeling van [slachtoffer C].
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten. Dit blijkt onder andere uit de omstandigheid dat verdachte en medeverdachten gezamenlijk uit de auto zijn gestapt, op de groep waarin de slachtoffers zich bevonden zijn afgelopen en deze groep hebben ingesloten. Daarnaast is het medeverdachte [medeverdachte B] geweest die 'iene miene mutte' deed en aangever [slachtoffer B] aanwees, met als gevolg dat [medeverdachte G], aangespoord door ve[slachtoffer B] [slachtoffer B] heeft geslagen. Er is sprake van op elkaar afgestemde en aansluitende uitlatingen en handelingen, die in hun onderlinge verband hebben geleid tot de mishandeling van [slachtoffer B], zodanig dat gezegd moet worden dat verdachte en zijn medeverdachten hierbij tezamen en in vereniging hebben gehandeld.
Hetzelfde geldt voor de mishandeling van [slachtoffer D]. Deze maakte ook deel uit van de groep waar [slachtoffer B] toe behoorde. Getuigen [getuige F] en [naam F] hebben verklaard dat verdachte [slachtoffer D] heeft geslagen.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op 25 november 2009, in de gemeente Zutphen, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een rugzak met illegaal vuurwerk (vlinders en nitraatbommen) toebehorende aan [slachtoffer A],
welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer A], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en/of zijn mededaders:
- die [slachtoffer A] meermalen met kracht tegen het hoofd en het lichaam heeft/hebben gestompt
en/of geslagen en
- die [slachtoffer A] meermalen met kracht tegen het hoofd en het lichaam heeft/hebben geschopt en
- de rugzak met vuurwerk van die [slachtoffer A] van zijn rug heeft/hebben weggenomen en
- de kleding van die [slachtoffer A] heeft/hebben doorzocht en
- die [slachtoffer A] de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Heb je geld bij je" en "Ik geef je drie
seconden om je zakken leeg te halen", althans woorden van gelijke bedreigende aard of
strekking;
2.
hij op 24 november 2009 in de gemeente Zutphen tezamen en in vereniging met anderen, , opzettelijk mishandelend [slachtoffer B] en [slachtoffer D] (respectievelijk)
- die [slachtoffer B] met kracht meermalen, op/tegen het gezicht en/of de hals, heeft gestompt waardoor
die [slachtoffer B] achterover van de reling viel en
- die [slachtoffer D] op/tegen het gezicht heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer B] en
[slachtoffer D] letsel hebben bekomen en pijn hebben ondervonden;
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
Feit 1:diefstal door twee of meer verenigde personen, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
Feit 2: medeplegen van mishandeling, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Omtrent de persoon van verdachte is onder meer een psychologisch onderzoek verricht, waarvan de resultaten zijn opgenomen in een Pro Justitia rapport van drs. S. Wijga, klinisch psycholoog/psychotherapeut, van 8 maart 2010. In dit rapport wordt - onder meer - het volgende geconstateerd:
Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens. Er is sprake van verslavingsproblematiek. Afhankelijkheid van cannabis, vroege gedeeltelijke remissie, onder toezicht en misbruik van alcohol, vroege gedeeltelijke remissie. Betrokkene is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens. Er is sprake van een zwakke gewetensfunctie. Er zijn voldoende remmingen opgebouwd in de psychische structuur. Hij kan zich moeilijk in een ander verplaatsen.
De impulscontrole is gering en schiet tekort wanneer hij, wellicht door voorafgaande gebeurtenissen, gespannen is. De frustratie tolerantie is laag en er bestaat een roekeloze onverschilligheid voor de veiligheid van zichzelf en het slachtoffer.
Betrokkene besefte ten tijde van het ten laste gelegde (indien bewezen) wel het ongeoorloofde ervan, maar vanwege de genoemde persoonlijkheidstoornis en verdere problematiek kon hij zijn gedrag niet geheel conform een dergelijk besef bepalen. Daarom kan hij ten tijde van het ten laste gelegde als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar worden aangemerkt.
De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt die tot de hare.
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 17 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, met een proeftijd van drie jaren en met de bijzondere voorwaarden dat hij zich houdt aan de aanwijzingen en voorschriften van de reclassering, een meldingsgebod en een klinische behandeling in de FPK in Assen voor de duur van maximaal 18 maanden.
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd. Hij heeft aangegeven dat verdachte een behandeling in Assen wil ondergaan. Hij heeft verzocht om bij het bepalen van de omvang van de klinische behandeling rekening te houden met de proefbehandeling bij FPK Assen en de voortzetting van de behandeling daarna.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte tezamen met zijn vrienden een vooropgezet plan had om aangever [slachtoffer A] -een vijftienjarige jongen- van zijn net gekochte vuurwerk te beroven. Verdachte is tezamen met medeverdachten [medeverda[medeverdachte B] en [medeverdachte C] naar het schoolplein gegaan, heeft aldaar aangever bedreigd met geweld en daarnaast is ook geweld toegepast. [getuige A] is daar deels getuige van geweest. Aangever heeft lange tijd te kampen gehad met lichamelijke en psychische klachten. De omstandigheid dat zij dachten dat [slachtoffer A] geen aangifte zou doen omdat het illegaal vuurwerk betrof, zoals verdachte heeft verklaard, is buitengewoon ergerlijk, nu zij daardoor hebben laten zien bewust en berekenend te werk te zijn gegaan en er op dat punt eerder sprake is van een misrekening dan van gevoelde spijt over het gebeurde.
Met betrekking tot de mishandeling van een aantal slachtoffers bij de skatebaan (feit 2) merkt de rechtbank op dat voor het toepassen van geweld op de slachtoffers geen enkele aanleiding is gebleken wat maar zou kunnen dienen als verklaring of redelijk motief. Verdachte en zijn mededaders hebben kennelijk de keus gemaakt geweld toe te passen, wat wordt geaccentueerd door het feit dat blijkbaar een spel wordt gespeeld - 'Iene miene mutte'- waarbij een willekeurig persoon tot slachtoffer wordt gekozen, dat vervolgens door een ander lid van verdachtes groep wordt mishandeld. De rechtbank acht het kwalijk dat verdachte en medeverdachten meermalen personen hebben mishandeld.
Beide bewezenverklaarde feiten zijn ook nog onder invloed van alcohol en softdrugs
gepleegd.
Verdachte heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de integriteit van de slachtoffers. De omstandigheid dat de slachtoffers geen blijvend letsel hebben opgelopen is een omstandigheid, die geenszins aan de verdachte te danken is. Tevens heeft verdachte door zijn handelen de openbare veiligheid geschaad, hetgeen tot gevoelens van onrust leidt in de samenleving.
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
De rechtbank heeft verder bij de strafoplegging rekening gehouden met het hiervoor vermelde psychologisch rapport. Door de psycholoog is naar voren gebracht dat zonder behandeling het recidivegevaar zeer hoog is. Er is behandeling nodig om te komen tot een, op maatschappelijk niveau aanvaardbaar recidiverisico. De behandeling moet gericht zijn op het versterken van de egofuncties, het vergroten van het besef van problemen en het inzicht in problemen. Verder moet betrokkene leren adequaat om te gaan met onlustgevoelens (geen woede-uitbarstingen), hij moet zijn problemen leren hanteren, en er moet structuur worden aangebracht door opleiding/werk en goede vrijetijdsbesteding, de zelfstandigheid moet worden vergroot en hij moet leren verantwoordelijkheid te nemen voor zijn gedrag. De psychologe adviseert een intramurale behandeling bij bijvoorbeeld de FPK te Assen.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de reclassering van 25 maart 2011, waarin is opgenomen dat verdachte op 27 november 2010 in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis is geplaatst in het FPK, afdeling het Dok, te Assen. De reclassering ziet een positieve ontwikkeling van verdachte als persoon gedurende zijn verblijf op het FPK. De opname op het FPK en het voortzetten van de klinische behandeling is van grote invloed op het verminderen van het recidive- en gevaarsrisico. Voor wat betreft het behandeldoel sluit de reclassering zich aan bij de deskundigen van het FPK die vanuit het behandeloogpunt een traject van minimaal twee jaar klinische behandeling nodig acht. De reclassering wil in de duur van de klinische behandeling de motivatie van verdachte voor een klinisch traject van anderhalf jaar benadrukken. Daaraan gekoppeld kan de reclassering verdachte, bij een langer durende proeftijd, begeleiden in zijn resocialisatieproces en het toepassen van het in de FPK aangeleerde gedrag in buitenwereld. De reclassering adviseert een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te legen met de bijzondere voorwaarden van een meldingsgebod en een behandelverplichting in het FPK te Assen.
De getuige-deskundige R.T.I. Hofstede (Reclassering Nederland) heeft ter terechtzitting aangegeven dat zijn verwachting is dat de klinische behandelingen van verdachte nog twaalf tot veertien maanden zal duren bij de FPK. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij gemotiveerd is zijn behandeling voort te zetten.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het voor het voorkomen van herhaling noodzakelijk is dat verdachte de inmiddels bij de FPK te Assen gestarte klinische behandeling voortzet en dat verdachte door de reclassering verder zal worden begeleid. Die klinische behandeling is langdurig en intensief
Alles overwegende zal de rechtbank verdachte een gevangenisstraf voor de duur 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk opleggen met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf wordt als bijzondere voorwaarde gekoppeld dat verdachte zich dient te gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften van de reclassering, een meldingsgebod en een klinische behandeling bij het FPK te Assen maximaal voor de duur van 15 maanden.
De rechtbank merkt daarbij op dat zij een lagere straf oplegt en een kortere maximale duur van de klinische behandeling dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank komt daartoe door enerzijds aansluiting te zoeken bij de aan de medeverdachte opgelegde straf, anderzijds verdachte nog een langdurige en intensieve behandeling moet ondergaan en hij bereid en gemotiveerd is om aan de behandeling(en) mee te werken. Daarnaast heeft de rechtbank meegenomen dat verdachte al vanaf 14 juli 2010 in de FPK verblijft en de behandeling reeds is gestart. De rechtbank is van oordeel dat in het belang van verdachte en van de maatschappij een goede behandeling geboden is, zodat zij daarmee rekening heeft gehouden bij de op te leggen straf. Daaraan is echter gekoppeld een door de rechtbank op te leggen proeftijd van drie jaren nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer A] heeft zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 800,00 gevoegd in het strafproces, te weten € 50,00 materiële schade (gestolen geld) en € 750,00 immateriële schade.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot een bedrag van € 250,-- kan worden toegewezen, te weten € 50,-- voor het weggenomen geld en vuurwerk en € 150,-- immateriële schadevergoeding. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsman heeft bepleit de gevorderde immateriële schade te hoog is, nu aansluiting is gezocht bij uitspraken waar sprake was van bedreiging met een mes. De raadsman stelt zich op het standpunt dat er geen bewijs is dat er € 50,-- is gestolen. [slachtoffer A] had wel € 50,-- bij zich, maar daar heeft hij voor € 40,-- vuurwerk van gekocht, waarvan een deel is teruggegeven. Ten hoogste kan een bedrag van het niet teruggegeven vuurwerk worden toegewezen, aldus de raadsman.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer A] als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering dient tot een bedrag van € 150,-- immateriële schade worden toegewezen. Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering nu deze niet van zo eenvoudige aard is dat deze kan worden afgedaan in het strafproces. Het toegewezen bedrag dient vermeerderd te worden met de wettelijke rente vanaf 25 november 2009. Verdachte is hoofdelijk aansprakelijk.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som geld ten behoeve van genoemd slachtoffer.
Vordering tenuitvoerlegging
Door de officier van justitie is een vordering na voorwaardelijke veroordeling ingediend, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter van 16 april 2009 voorwaardelijk aan verdachte opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 weken (parketnummer 06/460004-09). Veroordeelde had zich niet gehouden aan de algemene voorwaarden die hem bij voormeld vonnis waren opgelegd.
De vordering tot tenuitvoerlegging dient naar het oordeel van de rechtbank te worden afgewezen. Het is van belang dat de klinische behandeling van verdachte bij de FPK te Assen ononderbroken voortgezet kan worden. Daarom acht de rechtbank het niet opportuun dat de twee weken gevangenisstraf alsnog ten uitvoer wordt gelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f, 47, 57, 300, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
* verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
Feit 1:diefstal door twee of meer verenigde personen vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
Feit 2: medeplegen van mishandeling, meermalen gepleegd;
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
* bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 3 (drie) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 3 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
* stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- veroordeelde zich moet melden bij de reclassering en zich blijft melden op de afgesproken tijdstippen en locaties zo frequent als en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- veroordeelde zich zal laten opnemen en verblijven in de FPK te Assen, of een soortgelijke instelling, teneinde zich klinisch te laten behandelen voor zijn stoornis, voor zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, maar maximaal voor de duur van 15 (vijftien) maanden. De veroordeelde zal zich dan houden aan de regels die door of namens de leiding van de FPK te Assen zullen worden gegeven;
- veroordeelde op verzoek van de reclassering ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- en voorts dat veroordeelde zich dient te gedragen naar de hiermee verband houdende (nadere) aanwijzingen van de reclassering, voor zover en voor zolang dat door de reclassering noodzakelijk wordt geacht.
* geeft genoemde reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van
de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen;
* beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
* wijst af de vordering van de officier van justitie van 1 februari 2010, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Zutphen van 16 april 2009 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee weken;
* veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
[slachtoffer A], [adres] (gironummer [nummer]) van een bedrag van € 150,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 november 2009 en vermeerderd met de betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
* verstaat dat indien en voor zover door de mededader en/of mededaders het betreffende
schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd;
* verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de benadeelde partij dat deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
* legt aan veroordeelde tevens de verplichting op aan de Staat ten behoeve van
[slachtoffer A], voornoemd, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 3 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
* bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
* heft op het -geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mrs. Gilhuis, voorzitter, Feraaune en Follender Grossfeld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Buitenhuis, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 april 2011.
Mr. Follender Grossfeld is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Eindnoten
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer 2009096564, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district IJsselstreek, team Zutphen, gesloten en ondertekend op 16 december 2009.
2 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer A] (pagina 78).
3 Proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer A] (pagina 88).
4 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer A] (pagina 79).
5 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer A] (pagina 80).
6 Proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer A] (pagina 88).
7 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer A] (pagina 80).
8 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer A] (pagina 82).
9 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige A] (pagina 92).
10 Proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer A] (pagina 81).
11 Proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer A] (pagina 89).
12 Proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer A] (pagina 88-89).
13 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige A] (pagina 91-92).
14 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige A] (pagina 92).
15 Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte B] (pagina 98 en 102).
16 Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte B] (pagina 101).
17 Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte B] (pagina 98).
18 Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte B] (pagina 99).
19 Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte B] (pagina 104).
20 Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte B] (pagina 99).
21 Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte B] (pagina 99-100).
22 Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte B] (pagina 104).
23 Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte B] (pagina 115).
24 Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte B] (pagina 107-108).
25 Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte B] (pagina 108).
26 Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte B] (pagina 109).
27 Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte B] (pagina 110).
28 Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte B] (pagina 111).
29 Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte E] (pagina 143) en proces-verbaal
van verhoor van medeverdachte [medeverdachte F] (pagina 137).
30 Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte F] (pagina 137).
31 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer B] (pagina 150).
32 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer B] (pagina 151).
33 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer B] (pagina 151).
34 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer B] (pagina 152).
35 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer D] (pagina 186).
36 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige F] (pagina 156).
37 Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam D] (pagina 161).
38 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige C] (pagina 171).