RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/922751-10
Uitspraak d.d.: 5 april 2011
Tegenspraak / dip
Na aanhouding: verschenen / oip
[verdachte B],
geboren te [plaats, 1966],
wonende te [adres].
Raadsman: K. Roderburg, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
21 september 2010, 4 januari 2011 en 22 maart 2011.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
[bedrijf A] B.V. op (een) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei
2005 tot en met 1 augustus 2005 te Apeldoorn en/of Rotterdam en/of elders in
Nederland en/of Spanje, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans
alleen, (telkens) (een) factu(u)r(en), te weten (zakelijk omschreven):
(mobiele telefoons)
-invoice (van) [bedrijf A] B.V. (aan) [bedrijf G] SL, Reference:
purchase order 020, dated may 3th 2005, Invoice date: May 11th 2005, Invoice
nr: 2005/102 (D-26); en/of
-invoice (van) [bedrijf A] B.V. (aan) [bedrijf G] SL, Reference:
purchase order 021, dated may 4th 2005, Invoice date: May 11th 2005, Invoice
nr: 2005/105 (D-29); en/of
-invoice (van) [bedrijf A] B.V. (aan) [bedrijf G] SL, Reference:
purchase order 019, dated may 3th 2005, Invoice date: May 12th 2005, Invoice
nr: 2005/103 (D-27); en/of
-invoice (van) [bedrijf A] B.V. (aan) [bedrijf G] SL, Reference:
purchase order 023, dated may 4th 2005, Invoice date: May 12th 2005, Invoice
nr: 2005/104 (D-28); en/of
-invoice (van) [bedrijf A] B.V. (aan) [bedrijf E] SL, Reference:
purchase order 201, Invoice date: May 30th 2005, Invoice nr: 2005/108,
Product: Nokia 7710, Total price: GBP 431.000.00 (D-32); en/of
-Pro forma invoice (van) [bedrijf A] B.V. (aan) [bedrijf E] SL,
Reference: purchase order 201, Invoice date:10 06 2005, Invoice nr: 2005/109,
Product: Nokia 7710, Total price: GBP 436.000.00 (D-33); en/of
-invoice (van) [bedrijf A] B.V. (aan) [bedrijf E] SL, Reference:
purchase order 201, Invoice date: 14 06 2005, Invoice nr: 2005/113, Product:
Nokia 6670, Total price: GPB 148.500.00 (D-37); en/of
(CPU's)
-invoice (van) [bedrijf A] B.V. (aan) [bedrijf G] SL, Reference:
purchase order 041, Invoice date: 14 06 2005, Invoice nr: 2005/114 (D-38);
en/of
-Pro forma invoice (van) [bedrijf A] B.V. (aan) [bedrijf G] SL,
Reference: purchase order 043, Invoice date: 28 06 2005, Invoice nr: 2005/116
(D-40); en/of
-Pro forma invoice (van) [bedrijf A] B.V. (aan) [bedrijf G] SL,
Reference: purchase order 045, Invoice date: 04 07 2005, Invoice nr: 2005/119
(D-43); en/of
-Pro forma invoice (van) [bedrijf A] B.V. (aan) [bedrijf G] SL,
Reference: purchase order 047, Invoice date: 12 07 2005, Invoice nr: 2005/122
(D-207),
(elk) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van
enig feit te dienen, (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst en/of
door (een) ander(en) valselijk heeft doen of laten opmaken en/of heeft doen of
laten vervalsen,
zulks (telkens) met het oogmerk om dit/die geschriften als echt en onvervalst
te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
immers heeft/hebben [bedrijf A] B.V. en/of haar mededader(s) (telkens)
valselijk en/of in strijd met de waarheid met betrekking tot bovengenoemde
factu(u)r(en) de suggestie gewekt dat (telkens) sprake is/was van een
(rechtsgeldige) (ver)(koop)overeenkomst tussen de op de factu(u)r(en) als
verkoper vermelde onderneming en de op de factu(u)r(en) als koper vermelde
onderneming,
-aan die/deze factu(u)r(en) geen reële overeenkomst(en) ten grondslag
heeft/hebben gelegen; en/of
-het niet de bedoeling was dat die goederen van eigenaar zouden (ver)wisselen
door levering van verkoper aan koper; en/of
-de voor een (rechtsgeldige) overeenkomst vereiste wilsovereenstemming heeft
ontbroken,
welke voornoemde (schijn)transacties tot doel hadden (BTW-carrousel)
belastingfraude mogelijk te maken,
tot welk(e) feit(en) of tot welk(e) verboden gedraging(en) verdachte, tezamen
en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opdracht heeft
gegeven en/of aan welk(e) feit(en) of aan welk(e) verboden gedraging(en)
verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) feitelijk leiding heeft gegeven.
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op (een) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2005 tot en
met 1 augustus 2005 te Apeldoorn en/of Rotterdam en/of elders in Nederland
en/of Spanje, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) (een) factu(u)r(en), te weten (zakelijk omschreven):
(mobiele telefoons)
-invoice (van) [bedrijf A] B.V. (aan) [bedrijf G] SL, Reference:
purchase order 020, dated may 3th 2005, Invoice date: May 11th 2005, Invoice
nr: 2005/102 (D-26); en/of
-invoice (van) [bedrijf A] B.V. (aan) [bedrijf G] SL, Reference:
purchase order 021, dated may 4th 2005, Invoice date: May 11th 2005, Invoice
nr: 2005/105 (D-29); en/of
-invoice (van) [bedrijf A] B.V. (aan) [bedrijf G] SL, Reference:
purchase order 019, dated may 3th 2005, Invoice date: May 12th 2005, Invoice
nr: 2005/103 (D-27); en/of
-invoice (van) [bedrijf A] B.V. (aan) [bedrijf G] SL, Reference:
purchase order 023, dated may 4th 2005, Invoice date: May 12th 2005, Invoice
nr: 2005/104 (D-28); en/of
-invoice (van) [bedrijf A] B.V. (aan) [bedrijf E] SL, Reference:
purchase order 201, Invoice date: May 30th 2005, Invoice nr: 2005/108,
Product: Nokia 7710, Total price: GBP 431.000.00 (D-32); en/of
-Pro forma invoice (van) [bedrijf A] B.V. (aan) [bedrijf E] SL,
Reference: purchase order 201, Invoice date:10 06 2005, Invoice nr: 2005/109,
Product: Nokia 7710, Total price: GBP 436.000.00 (D-33); en/of
-invoice (van) [bedrijf A] B.V. (aan) [bedrijf E] SL, Reference:
purchase order 201, Invoice date: 14 06 2005, Invoice nr: 2005/113, Product:
Nokia 6670, Total price: GPB 148.500.00 (D-37); en/of
(CPU's)
-invoice (van) [bedrijf A] B.V. (aan) [bedrijf G] SL, Reference:
purchase order 041, Invoice date: 14 06 2005, Invoice nr: 2005/114 (D-38);
en/of
-Pro forma invoice (van) [bedrijf A] B.V. (aan) [bedrijf G] SL,
Reference: purchase order 043, Invoice date: 28 06 2005, Invoice nr: 2005/116
(D-40); en/of
-Pro forma invoice (van) [bedrijf A] B.V. (aan) [bedrijf G] SL,
Reference: purchase order 045, Invoice date: 04 07 2005, Invoice nr: 2005/119
(D-43); en/of
-Pro forma invoice (van) [bedrijf A] B.V. (aan) [bedrijf G] SL,
Reference: purchase order 047, Invoice date: 12 07 2005, Invoice nr: 2005/122
(D-207); en/of
(elk) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van
enig feit te dienen, (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst en/of
door (een) ander(en) valselijk heeft doen of laten opmaken en/of heeft doen
of laten vervalsen,
zulks (telkens) met het oogmerk om dit/die geschriften als echt en onvervalst
te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) valselijk
en/of in strijd met de waarheid met betrekking tot bovengenoemde factu(u)r(en)
doen voorkomen dat (telkens) sprake is/was van een rechtsgeldige
(ver)(koop)overeenkomst tussen de op de factu(u)r(en) als verkoper vermelde
onderneming en de op de factu(u)r(en) als koper vermelde onderneming,
-aan die/deze factu(u)r(en) geen reële overeenkomst(en) ten grondslag
heeft/hebben gelegen; en/of
-het niet de bedoeling was dat die goederen van eigenaar zouden (ver)wisselen
door levering van verkoper aan koper; en/of
-de voor een rechtsgeldige overeenkomst vereiste wilsovereenstemming heeft
ontbroken,
welke voornoemde (schijn)transacties tot doel hadden (BTW-carrousel)
belastingfraude mogelijk te maken.
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op (een) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2005 tot en
met 1 augustus 2005 te Apeldoorn en/of Rotterdam en/of elders in Nederland
en/of Spanje en/of Middlesex (Verenigd Koninkrijk), heeft deelgenomen aan een
organisatie, die werd gevormd door verdachte en/of (een) natuurlijke
perso(o)n(en), waaronder:
-[medeverdachte A]; en/of
en/of (een) rechtsperso(o)n(en), waaronder:
-[bedrijf A] B.V.; en/of
-[bedrijf B] B.V.; en/of
-[bedrijf C] B.V.; en/of
-[bedrijf D] LLC; en/of
-[bedrijf E] SL; en/of
-[bedrijf F] LTD; en/of
-[bedrijf G] SL; en/of
-[bedrijf H] LLC; en/of
-[bedrijf I] LLC,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
-het (herhaaldelijk) plegen van valsheid in geschrift ten aanzien van (een)
factu(u)r(en); en/of
-het (herhaaldelijk) plegen (BTW-carrousel) belastingfraude; en/of
-het (herhaaldelijk) plegen van witwassen.
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Aanleiding van het onderzoek
Door de FIOD-ECD zijn vanaf 2002 diverse opsporingsonderzoeken gestart naar vermoedelijke BTW/VAT-(carrousel)fraudes met mobiele telefoons en/of cpu's. Goederen werden vanuit met name Dubai en Amerika naar Nederland verzonden met gebruikmaking van de BTW verleggingsregeling. Vervolgens werden die goederen overgebracht naar het Verenigd Koninkrijk en van daaruit weer (deels) geëxporteerd. In het Verenigd Koninkrijk is ten onrechte de verschuldigde BTW/VAT niet afgedragen, terwijl er wel BTW werd teruggevraagd.
Op 9 juni 2005 zijn er in een loods van de douane te Schiphol 5 colli met 232 dozen mobiele telefoons in beslag genomen, die als bestemming [bedrijf C] te Hoofddorp hadden. Op een aantal dozen stonden Nederlandse douanestempels van 30 mei 2005. Daardoor rees het vermoeden dat er ten aanzien van die zending mobiele telefoons sprake was van een zogeheten carrousel, met als mogelijk doel BTW-fraude. Op de begeleidende air waybill bleek dat de zending uit Dubai afkomstig was, met als geadresseerde [bedrijf C] en notify [bedrijf A] B.V. te Apeldoorn. Uit nader onderzoek is gebleken dat de directeur van [bedrijf A] BV op dat moment verdachte [medeverdachte A] was en dat de verdachte [verdachte B] werkzaamheden voor haar BV verrichte.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Hij acht dit bewezen op grond van een twaalftal kenmerken die kunnen worden onderkend bij de wijze waarop door [bedrijf A] BV is gehandeld. Deze kenmerken voldoen aan de kenmerken van BTW-carrousel-fraude. Uit de verklaringen van verdachte en medeverdachte blijkt dat verdachte de medeverdachte [medeverdachte A] heeft geholpen met de totstandkoming van [bedrijf A] BV. Zij hebben zich toegelegd op handelsactiviteiten in goederen waarvan zij beiden geen kennis hadden. Er werden contacten gezocht met afnemers en leveranciers via websites. Verdere contacten verliepen via de fax en e-mails, zonder dat er daadwerkelijke contacten met leveranciers en afnemers zijn geweest. Facturen werden door hen beiden opgemaakt. Er is op geen enkele manier naar voren gekomen dat met betrekking tot de goederen en hoeveelheden is onderhandeld over de wijze van leveren, leveringscondities, de prijs, betalingscondities, de verzekering of de risico's.
Door deze werkwijze hebben verdachte en medeverdachte facturen opgemaakt, terwijl zij wisten dat die facturen een rol speelden in de totstandkoming van BTW-carrouselfraude.
Deze valse facturen zijn opgemaakt om te gebruiken, door deze in de administratie op te nemen. Zij konden tijdens een controle van de administratie getoond en gebruikt worden om het 0% tarief toe te passen. Verdachte heeft een actieve rol gehad. Verdachte en medeverdachte hebben door feitelijk leiding te geven aan de facturering van [bedrijf A] BV ook deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte vrijgesproken dient te worden. Er is geen enkele reden aan te nemen dat de pro forma invoices, de invoices en de facturen niet in overeenstemming met de werkelijkheid zouden zijn. Niets wijst er op dat er geen sprake is geweest van reguliere handel. Dat er door [bedrijf A] BV geleverde goederen door kopers in een constructie zijn gebruikt om de schatkist in Engeland te benadelen, is een omstandigheid die zich heeft afgespeeld buiten [bedrijf A] BV. Bovendien zijn de invoices en facturen niet gebruikt om een derde te misleiden. Deze zijn toegezonden aan de kopers en opgenomen in de eigen administratie van [bedrijf A] BV. Enig ander gebruik blijkt niet uit het dossier. Ook als de slachtoffers van het gebruik op de hoogte zijn van de valsheid, is er geen sprake van misleiding en kan er niet worden gekomen tot bewezenverklaring.
Verdachte is geen bestuurder van [bedrijf A] BV en oefent geen andere functie uit. Hij heeft slechts opdrachten uitgevoerd voor [medeverdachte A], waarbij hij telkens overleg heeft gevoerd en toestemming heeft gevraagd voor zijn handelingen. In de periode dat [medeverdachte A] ziek is geweest heeft verdachte slechts uitvoerende werkzaamheden verricht. Hij was niet bevoegd om maatregelen te nemen die het gedrag van [bedrijf A] BV konden voorkomen. Ook heeft hij niet bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zich een verboden gedraging zou voordoen. Hieruit volgt ook dat verdachte geen deel heeft uitgemaakt van een gestructureerd samenwerkingsverband met een bepaalde organisatiegraad.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank dient kort gezegd in deze zaak te beoordelen of er sprake is geweest van schijnconstructies en het daarmee opzettelijk opmaken van valse facturen. Voorts dient zij te beoordelen of verdachte daar feitelijk leiding aan heeft gegeven en of verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven.
Het aan verdachte gemaakte strafrechtelijk verwijt speelt zich af tegen de achtergrond van fraude met omzetbelasting BTW. Dergelijke fraude wordt ook wel aangeduid als BTW-carrouselfraude. Bij een dergelijke fraude zijn verschillende vennootschappen in meerdere landen betrokken en het betreft vaak hoogwaardige technologische producten zoals mobiele telefoons of Computer Processing Units (cpu's). Deze goederen worden voortdurend doorgeleverd binnen een groep van vennootschappen, waarbij wel BTW wordt teruggevraagd maar niet wordt afgedragen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het geldende intracommunautaire 0% tarief voor de BTW. Om de winst te vergroten kunnen dezelfde goederen meerdere malen een ronde maken. Vaak worden verschillende tussenschakels in verschillende landen gebruikt om zo de kans op ontdekking te verkleinen. De niet afgedragen maar wel teruggevorderde BTW wordt over de schakels verdeeld. Er wordt dus een fictieve handelsstroom gecreëerd; er wordt niet echt gehandeld. Immers, de in- en verkooptransacties en transactievoorwaarden komen niet op een markt tot stand, maar binnen de carrousel.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 22 maart 2011 verklaard dat hij [medeverdachte A] al kende toen hij werkzaam was met zijn bedrijf [bedrijf K] BV, welk bedrijf handelde in mobiele telefoons en cpu's. [medeverdachte A] kwam begin 2005 met het voorstel om een handel in mobiele telefoons en cpu's op te gaan zetten. Hoewel hij in het begin zijn buik daarvan vol had in verband met de gebeurtenissen rondom [bedrijf K] BV, heeft hij toch besloten haar te helpen die handel via [bedrijf A] BV op te starten. Hij heeft haar onder meer geholpen met het ontwerp van briefpapier, visitekaartjes en het adverteren via websites en het vinden van websites waarop handel werd gedreven. Hij heeft op haar verzoek bedrijven in Dubai en Spanje bezocht. In Dubai waren dat [bedrijf H] LLC en [bedrijf I] LLC en in Spanje [bedrijf G] SL en [bedrijf E] SL. De opdracht was een indruk van de bedrijven op te doen. Tijdens die gesprekken heeft hij op kantoor koffie gedronken en visitekaartjes uitgewisseld, om te beoordelen of het om bonafide bedrijven ging. Verder heeft hij informatie met betrekking tot de kamer van koophandel gekregen. Hij heeft geen opgeslagen goederen gezien en er is niet in detail over prijzen gesproken. Bij [bedrijf G] in Spanje, een beoogde afnemer van [bedrijf A] BV waarmee al een handelstransactie had plaatsgevonden, heeft hij ook een stelling gezien met daarop goederen die door dit bedrijf verhandeld werden.
Gaandeweg is hij er meer betrokken bij geraakt. Hij is actief geweest bij het afsluiten van deals. Toen [medeverdachte A] ziek werd is er door haar meer beroep op hem gedaan.
Hij had vanaf het begin de toegangscode tot de bankrekening bij First Curaçao International Bank NV (hierna: FCIB) en heeft een aantal betalingen via die rekening uitgevoerd en aan [bedrijf A] BV gedane betalingen gecontroleerd. Ook heeft hij een aantal keren "on hold" opgeslagen goederen vrijgegeven. De "on hold" opgeslagen goederen werden eerst vrijgegeven nadat de betaling van de afnemers was ontvangen. Hij heeft de verhandelde partijen nooit zelf gezien.
Ten aanzien van een aantal transacties heeft hij onderhandeld over de prijs en dit vervolgens met [medeverdachte A] besproken. Zij heeft van een aantal transacties gezegd dat deze niet konden doorgaan vanwege het artikel waarom het ging of omdat het is in strijd was met de antidumping wetgeving. Zij was kundig op dat vakgebied. De marges waren per transactie verschillend, maar bedroegen ongeveer 1% tot 1,5%.
De controle van de goederen bij binnenkomst in Nederland werd gedaan door [bedrijf C] BV en werden later gedaan door [bedrijf B] BV. Hij was eigenaar van laatstgenoemd bedrijf, maar liet de werkzaamheden binnen dat bedrijf geheel aan [bedrijf J] over. [bedrijf B] regelde het vervoer naar de opslaghouder [bedrijf F] LTD in het Verenigd Koninkrijk.
Verdachte heeft bij de FIOD-ECD verklaard2 dat de facturen normaal door [medeverdachte A] werden opgemaakt, maar dat hij ook wel eens facturen heeft opgemaakt en per fax verstuurd. Er waren geen schriftelijke of mondelinge afspraken over leverings- en betalingscondities. Die werden per transactie bepaald. Hij wist niet aan wie die goederen vervolgens verkocht en geleverd werden. Hij heeft wel eens gecontroleerd of er betalingen waren gedaan op de rekening van [bedrijf A] BV bij First Curaçao International Bank NV. Hij heeft geen salaris ontvangen voor zijn werkzaamheden voor [bedrijf A] BV. Wel werden de kosten voor het bezoek aan Dubai en Spanje betaald.
Het feitelijk verschil tussen [bedrijf K] BV en [bedrijf A] BV was dat er bij [bedrijf A] BV sprake was van het fysiek bezoeken van bedrijven waar zaken mee werd gedaan en dat er geen derde-partij-betalingen plaatsvonden.
[medeverdachte A] is ter terechtzitting van 22 maart 2011 als getuige gehoord. Zij heeft verklaard dat zij in 2005 bezig was met de bezwaarschriftenprocedure in verband met de verdenking van BTW-fraude van [bedrijf K] BV, het bedrijf van verdachte [verdachte B]. Zij zag daardoor dat er mogelijkheden waren voor handel in mobiele telefoons en cpu's. Zij heeft met [verdachte B] gesproken over het oprichten van een BV ten behoeve van die handel en hem om advies gevraagd, dit omdat hij kennis had van die handel. Zij heeft een BV gekocht en de tenaamstelling omgezet in [bedrijf A] BV. Vervolgens heeft zij een website laten ontwerpen en een bankrekening bij de First Curaçao International Bank NV geopend. [verdachte B] was vanaf het begin gemachtigd voor die rekening. Zij heeft de BTW-identificatienummers van haar potentiële leveranciers en afnemers gecontroleerd en ook laten controleren, teneinde vast te stellen of het ingeschreven ondernemingen betroffen. [verdachte B] heeft de leveranciers [bedrijf H] LLC en [bedrijf I] LLC, beide gevestigd in Dubai, bezocht op een moment dat zij daar al zaken mee deed. Ook heeft hij afnemers in Spanje bezocht, namelijk [bedrijf G] en [bedrijf E] SL. Zij heeft daartoe geen criteria meegegeven waar hij op moest letten. De contacten met potentiële afnemers zijn via websites ontstaan. Vervolgens is zij op zoek gegaan naar leveranciers die de gevraagde goederen konden leveren. De contacten met leveranciers en afnemers werden per fax onderhouden. Van bestellingen werden pro forma facturen opgemaakt. De bestelde goederen werden in verband met de verleggingsregeling telkens eerst naar Nederland vervoerd. [bedrijf C] BV inspecteerde en controleerde de partijen goederen bij binnenkomst in Nederland. Vervolgens werden deze door [bedrijf B] BV overgebracht naar een opslaghouder in het Verenigd Koninkrijk, ondermeer [bedrijf F] LTD. Het vervoer naar het Verenigd Koninkrijk gebeurde op verzoek van de afnemers. Daar werden de goederen "on hold" opgeslagen. Nadat de betaling was ontvangen werd er een release afgegeven en kon de afnemer over de goederen beschikken.
Het was aanvankelijk de bedoeling dat [verdachte B] eerst alleen zou helpen, maar zijn rol is groter geworden. Hij heeft geholpen transacties tot stand te brengen. Bij afwijkingen hield hij die ter controle aan haar voor. Tijdens haar afwezigheid in verband met ziekte en vakantie heeft hij zelfstandig gehandeld en heeft hij ook betalingen gedaan en betalingen van afnemers gecontroleerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
BTW-carrouselfraude wordt gekenmerkt door een aantal omstandigheden, welke zich min of meer steeds voordoen. Als dergelijke omstandigheden kunnen de hierna in willekeurige volgorde te noemen gelden:
- meerdere partijen nemen deel, verdeeld over tenminste 2 landen binnen de Europese Unie (EU), maar ook buiten de EU;
- er is altijd sprake van intracommunautaire im- en export binnen de EU;
- goederen vinden meerdere malen hun weg langs landen binnen de EU, alvorens weer terug te keren naar het land van oorsprong;
- het betreft technologisch hoogwaardige goederen, van een hoge waarde, klein van omvang en met een hoge omloopsnelheid, zoals mobiele telefoons en cpu's;
- feitelijk vinden geen onderhandelingen plaats over prijzen; er wordt gewerkt met vaste kleine marges;
- goederen wisselen in korte tijd snel van 'eigenaar'/handelaar;
- goederen worden desondanks niet verplaatst naar bedrijfsadressen van afnemers, maar blijven liggen in opslag bij een vervoerder;
- er wordt gewerkt met 'jonge' bedrijven;
- betalingen van afnemers aan leveranciers staan slechts kort op een rekening;
- betalingen van afnemers aan leveranciers vinden pas plaats, nadat de afnemer zelf geld heeft ontvangen voor de door hem verrichtte leverantie;
- goederen zijn niet verzekerd tijdens transport;
- er worden geen voorzieningen getroffen voor insolventie van afnemers;
- betaling voor leveranties vindt plaats door anderen dan de afnemers, waarmee de handelstransactie is aangegaan (third party payments).
In de onderhavige zaak is sprake van een jong, door medeverdachte [medeverdachte A] in 2005 gestart bedrijf, waarbinnen zij alle activiteiten verrichtte. Dit bedrijf beschikte niet over substantieel kapitaal. Kort na de start van de handelsactiviteiten van het bedrijf zijn reeds 4 transacties afgesloten met een waarde van ongeveer 2 miljoen Britse Ponden3. De leveranciers betroffen steeds buiten de EU gevestigde ondernemingen, te weten [bedrijf H] LLC en [bedrijf I] LLC (mobiele telefoons), beiden gevestigd in Dubai, alsmede [bedrijf D] LLC (cpu's), gevestigd in de Verenigde Staten. De door [bedrijf A] BV afgenomen goederen werden Nederland binnengebracht en na inspectie en inklaring in de EU doorgevoerd naar het Verenigd Koninkrijk. Tevens was ten aanzien van de in tenlastelegging opgenomen facturen sprake van twee afnemers in Spanje, welke de van [bedrijf A] BV afgenomen goederen zonder uitzondering direct door lieten leveren en vervoeren naar het Verenigd Koninkrijk.4 Goederen bleven daar in opslag bij zogenaamde 'freight forwarders' als [bedrijf F] en [bedrijf L].
Goederen werden vervolgens binnen één of op zijn hoogst enkele dag(en) aan een keten van elkaar opvolgende afnemers doorgeleverd. Steeds is met betrekking tot de in de tenlastelegging opgenomen documenten en de daaraan ten grondslag liggende transacties sprake van een keten van afnemers, waarbij een bedrijf in het Verenigd Koninkrijk BTW ontvangt maar niet afdraagt, en een bedrijf dat betaalde BTW terugvraagt.5 Op 9 juni 2005 is vastgesteld dat door [bedrijf A] BV gekochte en in Nederland ingevoerde mobiele telefoons op een eerder moment ook al zijn ingevoerd in Nederland.6 Op de dozen zijn Nederlandse douanestempels aangetroffen d.d. 30 mei 2005. Eveneens is ten aanzien van door [bedrijf A] BV van [bedrijf D] LLC gekochte en in Nederland ingevoerde partij cpu's geconstateerd dat een groot deel van die partij (30 dozen) eerst op 27 juni 2005 respectievelijk 2 juli 2005 en nadien opnieuw op 8 juli 2005 in Nederland zijn ingevoerd. Er is vervolgens onderzoek7 gedaan naar een aantal transporten van mobiele telefoons en cpu's die eerder in Nederland waren ingevoerd in opdracht en op naam van [bedrijf A] BV.
[bedrijf A] BV betaalde blijkens het overzicht van het bankrekeningnummer bij de FCIB haar leverancier niet eerder dan, maar wel direct nadat geld was ontvangen van de/een afnemer. Deze betalingen vonden dan plaats binnen een of maximaal twee dagen.8 Niet gebleken is dat [bedrijf A] zich had verzekerd tegen een risico als het achterwege blijven van betaling door een afnemer, ondanks de omvang van de met de transacties gemoeid gaande bedragen, te weten honderdduizenden Britse Ponden.
Uit het dossier blijken geen aan purchase orders of (pro forma) invoices ten grondslag liggende gegevens over prijsonderhandelingen met leveranciers of afnemers, dan wel betalings- en leveringscondities. Dergelijke gegevens zijn door verdachte of medeverdachte ook niet aangeleverd. [bedrijf A] BV nam in het kader van de in de tenlastelegging opgenomen facturen kleine ronde marges van GBP 1,00 - GBP 1,50 in acht. Betalingen op de bankrekening van [bedrijf A] BV bij FCIB vonden plaats vanaf genummerde rekeningen, welke voor [bedrijf A] zonder nader onderzoek, zo deze al werden gecontroleerd, niet te herleiden waren tot de afnemers. Ten aanzien van betalingen is het daarbij opvallend dat in een aantal gevallen door later in de keten voorkomende afnemers te betalen stuksprijs hoger was dan de stuksprijs die door de afnemers aan [bedrijf A] BV betaald diende te worden9.
Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op het voorgaande de conclusie geen andere zijn dan dat [bedrijf A] BV onderdeel uitmaakte van een schijnhandel in mobiele telefoons en cpu's, welke handel als enig doel had het frauderen met BTW-gelden in het Verenigd Koninkrijk. Daarbij heeft verdachte zichzelf tezamen met zijn medeverdachte en het bedrijf [bedrijf A] BV welbewust in deze keten geplaatst.
Medeverdachte [medeverdachte A] heeft een achtergrond als BTW-adviseur bij verschillende firma's, is werkzaam geweest bij de Belastingdienst en was hoofd van het Centraal Punt EU-fraude bij FIOD-ECD. Tevens heeft zij verdachte bijgestaan in een fiscaal geschil met betrekking tot BTW-fraude in het kader van diens bedrijf [bedrijf K] BV. Zij is blijkens haar tegenover de FIOD afgelegde verklaring10 welbewust in de handel van juist BTW-fraudegevoelige goederen gestapt. Enige handelservaring ontbrak bij haar. Hoewel medeverdachte [medeverdachte A], onder meer door een verwijzing naar haar schrijven aan de FIOD-ECD11heeft gesteld dat zij ter voorkoming van BTW-fraude alle mogelijke controles heeft verricht, is zij daarin naar het oordeel van de rechtbank in elk geval volstrekt tekort geschoten. De controlehandelingen van de medeverdachte zelf zagen louter op 'papieren' zaken, als het bestaan van BTW-nummers, het bankieren via de FCIB en dergelijke, doch dit betreffen zaken welke nu juist nodig waren om handelsactiviteiten en vervolgens BTW-fraude mogelijk te maken en te vergemakkelijken. Vervoer van goederen werd niet door [bedrijf A] BV geregeld, maar door [bedrijf C] en [bedrijf B], waarbij nimmer enige fysieke controle heeft plaatsgevonden op de gekochte en ingevoerde goederen. De door verdachte in Dubai respectievelijk Spanje verrichte controle-activiteiten kunnen, gelet op diens tegenover de FIOD-ECD afgelegde verklaring12, niet als reële controle worden aangemerkt, op grond waarvan een ook maar enigszins betrouwbaar beeld kon worden verkregen van de bonafiditeit van bedrijven, waarmee in korte tijd zakelijke transacties in een omvang van honderduizenden tot - cumulatief - miljoenen Britse Ponden werd aangegaan. Hij heeft verklaard13 in Dubai gesproken te hebben met managers en visitekaartjes en uittreksels kamer van koophandel te hebben verzameld. Sommige documenten heeft hij niet zelf verkregen, maar zijn aan medeverdachte [medeverdachte A] gefaxt. Hij heeft geen afspraken gemaakt over leveringen, prijzen, soorten goederen. Het ging om het opdoen van een indruk. Verdachte [verdachte B] heeft tevens verklaard dat hij van [bedrijf I] geen kantoor en geen goederen heeft gezien. Van [bedrijf H] heeft hij een kantoor gezien. Hij heeft geen goederen gezien die [bedrijf H] levert. Hij heeft in Spanje alleen [bedrijf G] bezocht en gekeken hoe het bedrijf is en wat voor gevoel hij bij het bedrijf had.14 Verdachte [verdachte B] heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank de inhoud van het zogenoemde 'due diligenceonderzoek' op geen enkele wijze concreet gemaakt.
Daarbij heeft ten aanzien van het bedrijf [bedrijf D] LLC in het geheel geen controle plaatsgevonden en is enkel via internet het contact gelegd en onderhouden, zonder enig zicht te hebben op een wederpartij, waarmee in korte tijd transacties van financieel behoorlijke omvang werden aangegaan.
Ook aan het daadwerkelijk afwijzen van derde-betalingen (third party payments) is geen inhoud gegeven, nu medeverdachte [medeverdachte A] voor het eerst op 8 juni 2005 aan FCIB vragen heeft gesteld over de herkomst van reeds op 11 mei 2005 gedane betalingen op de bankrekening van [bedrijf A] BV, welke in de maand daaraan voorafgaand waren ontvangen en geaccepteerd.15 De rechtbank stelt tevens vast dat medeverdachte [medeverdachte A] na de inbeslagname van de mobiele telefoons op 9 juni 2005 op de hoogte is gesteld van het feit dat zij in een BTW-carrousel zat. Niettemin heeft [bedrijf A] BV onverminderd de handelsactiviteiten voortgezet, doch met een andere leverancier en cpu's, waarna ook in dat verband het meerdere malen invoeren van dezelfde producten is vastgesteld.
De rechtbank komt op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen tot de conclusie dat er in deze zaak sprake is geweest van schijntransacties en dat de in de tenlastelegging genoemde facturen valselijk zijn opgemaakt. Deze facturen gaven opzettelijk een verkeerde voorstelling van zaken en hadden geen enkel ander doel dan het faciliteren van het betalingsverkeer tussen de schakels van de handelsketen, waarbinnen BTW-fraude is gepleegd. Gelet op vorenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte en zijn mededader feitelijk leiding hebben gegeven aan de door [bedrijf A] BV gepleegde strafbare gedragingen. Zij acht het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen. Een dergelijke fraude vergt bij de schakels van de keten een mate van afstemming tussen de betrokkenen. Hieruit volgt ook dat verdachte, de medeverdachte [medeverdachte A] en [bedrijf A] BV samen met de in de tenlastelegging genoemde rechtspersonen een criminele organisatie vormden.
Onder feit 2 is mede ten laste gelegd dat de organisatie herhaaldelijk witwassen heeft gepleegd, hetgeen is strafbaar gesteld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht. Op grond van het eerste lid onder b van dat artikel is daaronder ook begrepen het verwerven, voorhanden hebben, overdragen of omzetten of gebruiken van een voorwerp, terwijl hij weet dat het - onmiddellijk of middelijk- afkomstig is van een misdrijf. Nu daarvan bij verdachte ook sprake is geweest, is de rechtbank van oordeel dat het handelen van de criminele organisatie ook als witwassen kan worden gekwalificeerd.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
[bedrijf A] B.V. op tijdstippen in de periode van 1 mei 2005 tot en met 1 augustus 2005 te Apeldoorn en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), telkens een factuur, te weten (zakelijk omschreven):
(mobiele telefoons)
-invoice van [bedrijf A] B.V. aan [bedrijf G] SL, Reference:
purchase order 020, dated may 3th 2005, Invoice date: May 11th 2005, Invoice
nr: 2005/102, en
-invoice van [bedrijf A] B.V. aan [bedrijf G] SL, Reference:
purchase order 021, dated may 4th 2005, Invoice date: May 11th 2005, Invoice
nr: 2005/105, en
-invoice van [bedrijf A] B.V. aan [bedrijf G] SL, Reference:
purchase order 019, dated may 3th 2005, Invoice date: May 12th 2005, Invoice
nr: 2005/103, en
-invoice van [bedrijf A] B.V. aan [bedrijf G] SL, Reference:
purchase order 023, dated may 4th 2005, Invoice date: May 12th 2005, Invoice
nr: 2005/104, en
-invoice van [bedrijf A] B.V. aan [bedrijf E] SL, Reference:
purchase order 201, Invoice date: May 30th 2005, Invoice nr: 2005/108,
Product: Nokia 7710, Total price: GBP 431.000.00, en
-Pro forma invoice van [bedrijf A] B.V. aan [bedrijf E] SL,
Reference: purchase order 201, Invoice date:10 06 2005, Invoice nr: 2005/109,
Product: Nokia 7710, Total price: GBP 436.000.00, en
-invoice van [bedrijf A] B.V. aan [bedrijf E] SL, Reference:
purchase order 201, Invoice date: 14 06 2005, Invoice nr: 2005/113, Product:
Nokia 6670, Total price: GPB 148.500.00, en
(CPU's)
-invoice van [bedrijf A] B.V. aan [bedrijf G] SL, Reference:
purchase order 041, Invoice date: 14 06 2005, Invoice nr: 2005/114, en
-Pro forma invoice van [bedrijf A] B.V. aan [bedrijf G] SL,
Reference: purchase order 043, Invoice date: 28 06 2005, Invoice nr: 2005/116, en
-Pro forma invoice van [bedrijf A] B.V. aan [bedrijf G] SL,
Reference: purchase order 045, Invoice date: 04 07 2005, Invoice nr: 2005/119, en
-Pro forma invoice van [bedrijf A] B.V. aan [bedrijf G] SL,
Reference: purchase order 047, Invoice date: 12 07 2005, Invoice nr: 2005/122,
elk zijnde een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, telkens valselijk heeft opgemaakt en door een ander valselijk heeft doen opmaken,
zulks telkens met het oogmerk om dit geschrift als echt en onvervalst
te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
immers hebben [bedrijf A] B.V. en haar mededaders telkens valselijk en in strijd met de waarheid met betrekking tot bovengenoemde facturen de suggestie gewekt dat telkens sprake was van een rechtsgeldige verkoopovereenkomst tussen de op de factuur als verkoper vermelde onderneming en de op de factuur als koper vermelde onderneming,
-aan deze facturen geen reële overeenkomsten ten grondslag hebben gelegen; en
-het niet de bedoeling was dat die goederen van eigenaar zouden verwisselen
door levering van verkoper aan koper; en
-de voor een rechtsgeldige overeenkomst vereiste wilsovereenstemming heeft
ontbroken,
welke voornoemde schijntransacties tot doel hadden BTW-fraude mogelijk te
maken,
aan welke verboden gedragingen verdachte, tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven.
2.
hij in de periode van 1 mei 2005 tot en met 1 augustus 2005 te Apeldoorn en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, die werd gevormd door verdachte en (een) natuurlijke perso(o)n(en), waaronder:
en rechtspersonen, waaronder:
-[bedrijf A] B.V.; en
-[bedrijf B] B.V.; en
-[bedrijf C] B.V.; en
-[bedrijf D] LLC; en
-[bedrijf E] SL; en
-[bedrijf F] LTD; en
-[bedrijf G] SL; en
-[bedrijf H] LLC; en
-[bedrijf I] LLC,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
-het herhaaldelijk plegen van valsheid in geschrift ten aanzien van facturen; en
-het herhaaldelijk plegen (BTW-carrousel) belastingfraude; en
-het herhaaldelijk plegen van witwassen.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
1 primair: medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
2. deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden onvoorwaardelijk.
Ter toelichting op zijn eis heeft de officier van justitie aangevoerd dat mede door handelen van verdachte een groot BTW nadeel is ontstaan in het Verenigd Koninkrijk en dat er afgeleid daarvan ook een nadeel is gekomen ten laste van de Nederlandse staat, aangezien beide landen lid zijn van de Europese Unie.
Voorts heeft de officier van justitie aangevoerd er rekening mee gehouden te hebben dat verdachte kennis had verkregen op dit terrein en dat hij deze kennis gebruikt heeft ten behoeve van het plegen van de feiten. Voorts heeft hij er rekening mee gehouden dat verdachte een groter financieel voordeel heeft gehad dat zijn mededader, dat hij eerder in Nederland is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten en dat verdachte voor feiten die opvolgend op deze zaak zijn gepleegd in België is veroordeeld tot een langdurige vrijheidsstraf.
De raadsman heeft verzocht om, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, er rekening mee te houden dat de feiten lange tijd geleden zijn gepleegd en dat er sprake is van een ernstige overschrijding van de redelijke termijn. Deze overschrijding is zodanig dat dit een strafoplegging in de weg staat.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich in georganiseerd verband schuldig gemaakt aan BTW-fraude. Hij heeft zijn kennis die hij met zijn bedrijf [bedrijf K] BV heeft verkregen, gebruikt om samen met zijn mededader, die door haar werkzaamheden bij de FIOD-ECD op de hoogte was dat dit soort feiten werden gepleegd, een zodanige handel in mobiele telefoons en cpu's op te zetten, dat de daarmee beoogde BTW-fraude zou worden verdoezeld. Verdachte is daarvoor ook naar Dubai en Spanje gereisd. Bovendien heeft hij een ander bedrijf waarvan hij aandeelhouder is, gebruikt voor het in Nederland inspecteren van de goederen, waarmee hij [bedrijf A] BV extra faciliteiten heeft geboden bij het plegen van BTW-fraude.
De werking van het systeem van BTW is afhankelijk van de betrouwbaarheid, juistheid en volledigheid van de gevoerde administratie. Verdachte heeft het daarin gestelde vertrouwen misbruikt. Het handelen van verdachte had verstrekkende internationale gevolgen kunnen hebben.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte, in tegenstelling tot hetgeen de officier van justitie heeft aangevoerd, niet eerder in Nederland voor een soortgelijk feit is veroordeeld. De rechtbank zal geen rekening houden met het in België tegen verdachte gewezen vonnis, aangezien dit niet onherroepelijk is door het instellen van hoger beroep.
Ten aanzien van overschrijding van de redelijke termijn.
De officier van justitie heeft zich in tweede termijn op het standpunt gesteld dat er inderdaad sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Hij heeft meegedeeld dit in zijn eis te hebben verdisconteerd.
Op grond van de stukken en het ter terechtzitting verhandelde kan het volgende worden vastgesteld.
Op 9 juni 2005 is er een partij goederen in beslag genomen. De medeverdachte heeft naar aanleiding daarvan op verzoek van de FIOD-ECD stukken overgelegd, hetgeen heeft geleid tot nader onderzoek. Tijdens het verhoor op 16 maart 2007 is de medeverdachte, die naast een zakelijke relatie ook op persoonlijk vlak goed bevriend was met verdachte, aangehouden als verdachte. Verdachte heeft daaruit af kunnen leiden dat ook hij, nadat hij reeds eerder in februari 2006 was gehoord, als verdachte zou worden aangemerkt. De rechtbank merkt derhalve 16 maart 2007 aan als het moment waarop de redelijke termijn is gaan lopen.
Het eindproces-verbaal in het onderzoek is op 8 mei 2007 gesloten.
Op 9 augustus 2010 is de dagvaarding aan verdachte betekend om op 21 september 2010 te verschijnen voor de meervoudige kamer van de rechtbank. De behandeling is toen op verzoek van verdachte aangehouden. De oproeping aan verdachte om op 4 januari 2011 wederom te verschijnen voor de meervoudige kamer is niet betekend, maar de raadsman is toen - uitdrukkelijk door verdachte gemachtigd - ter zitting verschenen. Mede op verzoek van de raadsman is toen besloten de zaak aan te houden voor bepaalde tijd in verband met een te houden schriftelijke ronde in de zaak van de medeverdachte. Op 22 maart 2011 heeft de inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsgevonden, is het onderzoek ter terechtzitting gesloten en is bepaald dat op 5 april 2011 uitspraak zal worden gedaan.
Bij arrest van 17 juni 2008 (LJN: BD2578) heeft de Hoge Raad, wat betreft de duur van de redelijke termijn, bepaald, dat voor de berechting in eerste aanleg als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van verdachte en/of zijn raadsman op het verloop van de zaak en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
In het onderhavige geval zou met inachtneming van het uitgangspunt van een duur van de redelijke termijn van twee jaar en het aanvangstijdstip van de termijn, te weten 16 maart 2007, de redelijke termijn verstreken zijn op 16 maart 2009. Dat betekent dat de duur van overschrijding van de redelijke termijn, uitzonderlijke omstandigheden daar gelaten, bij einduitspraak op 5 april 2011 ongeveer twee jaar bedraagt.
Op verzoek van de verdachte is de zaak vanaf 21 september 2010 een keer aangehouden op verzoek van verdachte. Dit had tot gevolg dat de termijn vanaf dat moment tot de zitting van 4 januari 2011 door een aan verdachte toe te rekenen omstandigheid is verlengd. De rechtbank laat dit voor rekening van verdachte komen. Dit maakt de overschrijding van minder lange duur.
Alle genoemde omstandigheden tegen elkaar afwegende is de rechtbank van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn één jaar en negen maanden bedraagt.
Alle omstandigheden in aanmerking nemend acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, op zijn plaats.
De voorwaardelijke gevangenisstraf dient verdachte er van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Gelet op de termijnoverschrijding en op de uitspraak van de Hoge Raad van 17 juni 2008, LJN BD2578, zal compensatie plaatsvinden. De rechtbank zal dit doen door voor het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen straf te kiezen voor een andere strafmodaliteit, te weten een werkstraf van 240 uur. Met betrekking tot het voorwaardelijk op te leggen strafdeel matigt de rechtbank de straf met 15% van zeven naar zes maanden.
In beslag genomen voorwerpen
De officier van justitie heeft gevorderd om 1.500 stuks mobiele telefoons verbeurd te verklaren.
De verdediging heeft zich hier niet over uitgelaten.
Uit de stukken blijkt dat de mobiele telefoons, in totaal 1.700 stuks, niet onder verdachte, maar onder de medeverdachte [medeverdachte A] in beslag zijn genomen en dat [medeverdachte A] op dat moment als directeur van [bedrijf A] BV ingeschreven stond. De rechtbank kan daarom niet bij eindvonnis van verdachte daarover een beslissing geven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 51, 57, 140 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
* verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
1 primair: medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd door een
rechtspersoon, terwijl verdachte tezamen en in vereniging met een ander feitelijk
leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
2. deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
* bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
* veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen.
Aldus gewezen door mrs. Van de Wetering, voorzitter, Van der Hooft en Prisse, rechters, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 april 2011.
Eindnoten
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer 35103, van Belastingdienst FIOD-ECD, kantoor Haarlem, gesloten en ondertekend op 8 mei 2007.
2 Proces-verbaal van verhoor van [verdachte B], genummerd V-2-1
3 Facturen [bedrijf H] LLC d.d. 2 mei 2005, genummerd D-2, D-3. D-4, D-5
4 CMR's/Vrachtbrieven, genummerd D-102; D-110; D-117; D-132; D-141; D-153; D-167; D-177.
5 Proces-verbaal van ambtshandelingen, genummerd AH-7
6 Overzichtsproces-verbaal, pag. 6-7; Inspection sheets, genummerd D197 t/m -206
7 Proces-verbaal van ambtshandelingen, genummerd AH-7 en het stamproces-verbaal, pag. 6-7 onder 3.2.2
8 Overzichten rekeningnummer 04-801-201664-01, genummerd D-46 en D-47
9 Proces-verbaal ambtshandelingen, genummerd AH-7
10 Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.16 maart 2007, genummerd V1-5, pag. 8
11 Brief d.d. 28 juni 2005, D-49
12 Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 1 februari 2006, genummerd V2-1
13 idem
14 idem
15 Transcript of chat d.d. 8 juni 2005, D-50; overzicht bankrekening FCIB, D-47