RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Kanton – Locatie Zutphen
Beslissing inzake wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften
op het beroep van: [appellant], wonende te [adres], appellant, mr. G. Spong, te 1016 EW Amsterdam, Keizersgracht 278, gemachtigde.
CJIB-nr.: [nummer]
Reg.nr.: H41913
Zaaknummer: 434133 BR 11-15
Zittingsdatum: 9 maart 2011
Het beroep is ingesteld tegen een beslissing van de officier van justitie, met bovenvermeld CJIB-nummer.
1. Gronden voor de beslissing:
1.1 Het beroep is tijdig ingesteld.
1.2 Aan appellant is bij initiële beschikking een sanctie opgelegd omdat de kentekenpla(a)t(en) van zijn voertuig niet voorzien was/waren van een goedkeuringsmerk of niet deugdelijk aan de voor- en/of achterzijde was/waren bevestigd. Bij de bestreden beslissing is het beroep van appellant ongegrond verklaard.
1.3 Appellant heeft zich vooreerst op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, aangezien hij door het ontbreken van een deugdelijke motivering in de bestreden beslissing een instantie verliest, wat te meer van belang is vanwege het - in zijn geval - ontbreken van een appèlmogelijkheid. De kantonrechter kan appellant in dit standpunt niet volgen, reeds omdat de ontvankelijkheidseis in deze bestuursrechtelijke procedure tot appellant is gericht en niet tot de officier van justitie. Om deze reden kan ook het betoog van appellant dat artikel 14 lid 1 Wahv (appèlbeperking) tot niet-ontvankelijkheid zou moeten leiden buiten bespreking blijven, waar nog bij komt dat het niet aan de kantonrechter maar aan het gerechtshof is om de ontvankelijkheid in hoger beroep (en daarmee de eventuele strijdigheid van artikel 14 lid 1 Wahv met internationaal recht) te beoordelen.
1.4 Het voorgaande neemt niet weg dat appellant zich terecht beklaagt over het nagenoeg ontbreken van een motivering van de bestreden beslissing. Zeker in een geval als het onderhavige, waarin een (professioneel gemachtigde van) appellant de rechtmatigheid van de inleidende beschikking bestrijdt met een keur aan juridische argumenten, ligt het zonder meer op de weg van verweerder om ter zake een goed gemotiveerde beslissing af te geven. Door in plaats daarvan het inleidend beroepschrift "kennelijk ongegrond" te verklaren met als enige motivering dat de aangevoerde argumenten niet tot matiging of vernietiging kunnen leiden, heeft verweerder flagrant in strijd gehandeld met artikel 7:26 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat immers expliciet eist dat de motivering bij de beslissing dient te worden vermeld.
1.5 Dat betekent overigens niet dat de bestreden beslissing reeds hierom voor vernietiging of terugwijzing in aanmerking komt. Volgens vaste, hogere jurisprudentie dient de kantonrechter in een geval als het onderhavige zelfstandig te toetsen of de beschikking - afgezien van het op zichzelf te helen motiveringsgebrek - toetsing in rechte kan doorstaan. Daaromtrent wordt het volgende overwogen.
1.6 Blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting betrof de gesanctioneerde gedraging onbetwist (slechts) het rijden in een auto met een kentekenplaat zonder goedkeuringsmerk. Voorts heeft appellant ter zitting erkend dat de auto in kwestie, een Maserati uit 2009, aan de voorzijde een kentekenplaat van klein formaat had zonder goedkeuringsmerk. Ten betoge dat de sanctiebeschikking niettemin onrechtmatig is, heeft appellant - kort gezegd - aangevoerd dat het verbod om zonder voorafgaande toestemming met klein formaat kentekenplaat te rijden, in strijd is met internationaal recht.
1.7 De kantonrechter kan appellant hierin niet volgen. In het op de Wegenverkeerswet 1994 steunende artikel 5, leden 1 en 3, van het Kentekenreglement (Kr) is bepaald dat een kenteken wordt aangebracht op een plaat van een door de Dienst Wegverkeer goedgekeurde soort, welke is voorzien van bij ministeriële regeling vast te stellen merken. De Regeling kentekens en kentekenplaten (Rkk) met modellenbijlage stelt vervolgens eisen aan onder meer de grootte en uitvoering van kentekenplaten. Ingevolge artikel 3 lid 2 sub b van de Rkk mogen kentekenplaten volgens het "kleine" model 18.2 - waarvan in appellants geval sprake is - slechts worden gevoerd voor zover daarvoor blijkens het kentekenbewijs toestemming is gegeven.
1.8 De kantonrechter sluit niet uit dat die toestemmingseis op gespannen voet staat met het Europees recht, zoals door appellant is betoogd. Dat is echter niet waar het in dit geval om gaat. Appellant is niet gesanctioneerd voor het zonder toestemming rijden met een klein model kentekenplaat, laat staan dat hij is geconfronteerd met een toestemmingsweigering (nog daargelaten dat het geschil dan niet in een Wahv-procedure als de onderhavige zou uitmonden). Appellant ziet kennelijk over het hoofd dat er geen direct verband is tussen het al dan niet toestemming krijgen voor een klein model kentekenplaat en het in artikel 5 lid 2 Kr bedoelde goedkeuringsmerk. Anders gezegd: toestemming tot het voeren van een klein model kentekenplaat leidt (slechts) tot een aantekening op het kentekenbewijs en niet tot een goedkeuringsmerk op de plaat, zo min als een goedkeuringsmerk op een klein model plaat het toestemmingsvereiste vervangt. Blijkens onder meer art. 5 Rkk en de artt. 10 en 19 van de Regeling eisen goedkeuring kentekenplaten 2000 (Regk) moet ieder formaat kentekenplaat (en ook het model 18.2, zoals expliciet blijkt uit artikel 19 lid 4 Regk) voorzien zijn van een of meer goedkeuringsmerken. Dat wordt uiteraard niet anders als eerdergenoemd toestemmingsvereiste onverbindend zou zijn, zodat een oordeel omtrent die vraag achterwege kan blijven en de bestreden beslissing ten materiële juist moet worden geoordeeld.
1.9 Appellant heeft verzocht dat de kantonrechter hem alsnog proceskosten toekent voor zijn beroep bij de officier van justitie. De kantonrechter verstaat dit aldus, dat appellant aan zijn huidig beroep mede ten grondslag legt dat de bestreden beslissing onjuist is omdat hem daarbij geen proceskosten zijn toegekend. Ook aldus verstaan kan de grief echter niet tot succes leiden, aangezien de bestreden beslissing - zoals reeds overwogen en gemotiveerd - ten materiële juist was.
1.10 Resteert het beroep tegen het onderdeel "administratiekosten" van de bestreden beslissing. Appellant heeft ter zitting zijn beroep tegen dit onderdeel ingetrokken voor het geval dat zijn overige grieven geen hout zouden snijden. Blijkens het vorenoverwogene is aan die voorwaarde voldaan, zodat het beroep zich daartoe niet meer uitstrekt.
1.11 Alles overziende moet worden geconcludeerd dat de bestreden beslissing materieel juist was en dat appellant door het ontbreken van een kenbare motivering niet benadeeld is in de zin van artikel 6:22 Awb. De kantonrechter acht dan ook termen aanwezig om de bestreden beslissing in stand te laten, zij het - gezien het motiveringsgebrek - met veroordeling van verweerder in de proceskosten die appellant in de onderhavige procedure heeft moeten maken. Die laatste worden begroot met behulp van gewichtsfactor 1, punten voor het beroepschrift en het bijwonen van de zitting en toekenning van reiskosten naar de zitting, een en ander conform het van overeenkomstige toepassing zijnde Besluit proceskosten bestuursrecht.
1.12 Er zal derhalve als volgt worden beslist.
2. Beslissing:
Het beroep wordt ongegrond verklaard.
Verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van appellant, welke kosten worden begroot op € 43,45 aan reiskosten en € 917,45 aan beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te betalen door de Staat.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.A.M. Smulders uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 maart 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.