ECLI:NL:RBZUT:2011:BQ1628

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
18 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/940305-10 en 06/850746-10
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Valderen
  • A. Ouweneel
  • J. Vaandrager
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake vervalsing identiteit en oplichting rond huwelijk

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zutphen op 18 april 2011, wordt een 38-jarige man verdacht van het vervalsen van zijn identiteit door zichzelf de titel hertog te geven en het meermalen plegen van oplichting in verband met zijn huwelijk in 2010. De rechtbank heeft op 15 april 2011 een zitting gehouden waarin de officier van justitie verzocht om twee getuigen te horen. De rechtbank heeft het verzoek toegewezen, maar heeft nog niet beslist over de wijze van horen. De rechtbank heeft besloten het onderzoek voor onbepaalde tijd te schorsen, met een maximum van drie maanden, en de stukken in handen te stellen van de rechter-commissaris voor het horen van de getuigen.

De raadsman van de verdachte heeft verzocht om opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis. De officier van justitie heeft zich hiertegen verzet, stellende dat de ernstige bezwaren nog steeds aanwezig zijn. De rechtbank heeft het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afgewezen, verwijzend naar eerdere beslissingen en de justitiële documentatie van de verdachte. Ook het verzoek tot schorsing is afgewezen, omdat dit niet verenigbaar is met de vluchtgevaargrond en herhalingsgronden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van de strafvordering zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van de verdachte.

De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor een periode van minimaal één maand, maar niet langer dan drie maanden, en heeft de oproeping van de verdachte bevolen voor een nader te bepalen terechtzitting. De beslissing is genomen door de rechters M. van Valderen, A. Ouweneel en J. Vaandrager, in aanwezigheid van griffier mr. Meerdink.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummers: 06/940305-10 en 06/850746-10 (gevoegd ttz.)
Uitspraak d.d. 18 april 2011
Tegenspraak / oip
TUSSENBESLISSING
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats, 1972],
thans verblijvende in het huis van bewaring Ooyerhoekseweg te Zutphen.
Raadsman: mr. J.P.A. van Schaik, advocaat te Veenendaal.
Onderzoek van de zaak
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
15 april 2011.
Procesverloop
Naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 april 2011 heeft de rechtbank te beslissen op:
- de wijze waarop uitvoering moet worden gegeven aan het horen van de ter terechtzitting toegewezen getuigen;
- het primair gedane verzoek van de raadsman tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis en het subsidiair gedane verzoek tot schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Horen van getuigen
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 15 april 2011 verzocht twee getuigen te doen horen door de rechter-commissaris of door een nog aan te wijzen lid van de meervoudige strafkamer. Het betreft de navolgende getuigen: de teamleider van het Team Getuigenbeschermingsprogramma (hierna: TGB) en de heer [naam A].
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 15 april 2011 het verzoek tot het horen van deze getuigen toegewezen, maar zij heeft nog niet beslist op de wijze waarop die getuigen moeten worden gehoord.
De rechtbank geeft er de voorkeur aan het verhoor van die getuigen over te laten aan de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
De officier van justitie zal overeenkomstig zijn toezegging de persoons- en adresgegevens van de teamleider voornoemd opgeven aan het kabinet van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
Ten aanzien de toegewezen getuige de heer [naam A] is de rechtbank van oordeel dat de raadsman de persoons- en adresgegevens van die getuige dient op te geven aan het kabinet van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte, die stelt in tegenstelling tot zijn echtgenote niet te kunnen beschikken over die gegevens, zijn echtgenote mevrouw [vrouw verdachte] zal bewegen om die gegevens alsnog ter beschikking van zijn raadsman te stellen. Naar eigen zeggen heeft zijn echtgenote immers onlangs nog telefonisch contact gehad met die [naam A].
Beslissingen ten aanzien van de voorlopige hechtenis
De raadsman heeft op grond van artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis bepleit. Subsidiair heeft hij schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis bepleit.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen opheffing c.q. schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis. De ernstige bezwaren en gronden zijn in zijn visie nog aanwezig. Een situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is niet aan de orde, met name gelet op de justitiële documentatie van verdachte. De persoonlijke belangen van verdachte prevaleren niet boven het algemene belang.
De rechtbank zal het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis afwijzen, nu de ernstige bezwaren en de gronden voor voorlopige hechtenis, zoals die hebben geleid tot het bevel gevangenhouding nog onverkort aanwezig zijn. Daartoe verwijst de rechtbank eveneens naar de beslissingen van deze rechtbank van 28 oktober 2010 en van 16 november 2010 en het gerechtshof te Arnhem van 1 september 2010. De situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering doet zich ook naar het oordeel van de rechtbank thans niet voor.
Ook het verzoek tot schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis zal worden afgewezen, nu een schorsing zich niet verdraagt met de vluchtgevaargrond en de herhalingsgronden. De rechtbank is van oordeel dat, ook rekening houdende met hetgeen de raadsman verder nog ter onderbouwing van het schorsingsverzoek heeft aangevoerd, het belang van verdachte bij invrijheidstelling niet opweegt tegen het belang van de strafvordering bij voortzetting van de voorlopige hechtenis.
De rechtbank schorst overeenkomstig de reeds ter terechtzitting van 15 april 2011 gedane aankondiging het onderzoek in de zaak voor onbepaalde tijd (maar niet langer dan
3 maanden) en stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris belast met de
behandeling van strafzaken in deze rechtbank, zulks ten behoeve van het horen van de
navolgende getuigen:
De teamleider van het TGB,
geen nadere gegevens bekend
en
de heer [naam A],
geen nadere gegevens bekend.
In de omstandigheid dat er enige tijd zal zijn gemoeid alvorens aan het doel waarvoor de huidige schorsing van het onderzoek is bevolen, beantwoord zal kunnen zijn ziet de rechtbank een klemmende reden om deze zaak langer dan één maand aan te houden.
Beslissing
De rechtbank:
• schorst het onderzoek voor onbepaalde tijd, voor minimaal één maand doch niet langer dan drie maanden;
• stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, zulks ten behoeve van het horen van voornoemde getuigen (de teamleider van het TGB en de heer [naam A]);
• wijst het verzoek tot opheffing van het bevel voorlopige hechtenis af;
• wijst het verzoek tot schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis af;
• beveelt de oproeping van de verdachte tegen de nader te bepalen terechtzitting met kennisgeving daarvan aan zijn raadsman en de benadeelde partijen.
Aldus gewezen door mrs. Van Valderen, voorzitter, Ouweneel en Vaandrager, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Meerdink, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 april 2011.