ECLI:NL:RBZUT:2011:BQ2520

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
26 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/580258-09
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Heenk
  • A. van der Hooft
  • J. Ouweneel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens onvoldoende bewijs van dwang en mishandeling in prostitutiezaak

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zutphen op 26 april 2011 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het dwingen van een ander, genaamd [slachtoffer], tot prostitutie en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte de aangeefster had gedwongen of mishandeld. De verklaringen van de aangeefster waren op verschillende punten tegenstrijdig en inconsequent, waardoor de rechtbank niet kon vaststellen welke delen van haar verklaringen als waar konden worden beschouwd. De rechtbank was afhankelijk van steunbewijs, dat eveneens ontbrak. De verdachte had ontkend de feiten te hebben gepleegd en zijn raadsman had aangevoerd dat de verklaringen van de aangeefster niet als bewijs konden dienen. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de getuige [getuige] ook niet als steunbewijs konden worden gebruikt, omdat deze eveneens tegenstrijdigheden vertoonden. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten, en sprak hem vrij. De benadeelde partij, [slachtoffer], werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/580258-09
Uitspraak d.d.: 26 april 2011
Tegenspraak / dip
Na aanhouding: verschenen / onip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] (Marokko) op [1977],
wonende te [plaats, adres].
Raadsman: mr. P.R. Hogerbrugge advocaat te Ermelo.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
27 augustus 2009, 25 september 2009, 11 december 2009, 26 oktober 2010, 1 februari 2011 en 12 april 2011.
De tenlastelegging
Nadat de tenlastelegging ter terechtzitting van 26 oktober 2010 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van de maand
januari 2009 tot en met 26 mei 2009 te Amsterdam en/of Harderwijk en/of elders
in Nederland, althans in Nederland, een ander, genaamd [slachtoffer], met
één van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht
genoemde middelen (te weten door geweld of een andere feitelijkheid of door
bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door misbruik van uit
feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een
kwetsbare positie) heeft gedwongen of bewogen zich
beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (het werken
en/of meer werken in de prostitutie)
dan wel
onder één of meer van de onder lid 1, sub 1° van voornoemd artikel genoemde
omstandigheden enige handeling (geweld of een andere feitelijkheid of
bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of misbruik van uit
feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of misbruik van een
kwetsbare positie)heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest
vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het
verrichten van arbeid of diensten (het werken en/of meer werken in de
prostitutie),
waarbij de bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid tegen die [slachtoffer]
door Verdachte hieruit heeft bestaan
-dat verdachte die [slachtoffer] zodanig heeft bejegend dat zij angst voor hem kreeg
en zich bedreigd voelde als zij niet in de prostitutie ging werken en/of
Waarbij het geweld of andere feitelijkheid tegen die [slachtoffer] door verdachte
heeft bestaan uit
-het een of meerdere malen slaan en/of schoppen tegen het hoofd en/of het
lichaam van die [slachtoffer] (in gevallen dat [slachtoffer] geen geld wilde geven) en/of
waarbij misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht,
uit de feitelijke omstandigheden hebben bestaan dat
-die [slachtoffer] vertrouwde op en andere affectieve gevoelens heeft (gehad) voor
verdachte en/of
-die [slachtoffer] angst heeft (gehad) voor verdachte en/of zijn reputatie ten
gevolge van bedreiging met geweld en/of geweldplegingen (al dan niet naar
aanleiding van het niet afgeven van geld) en/of
waarbij de kwetsbare positie hierin heeft bestaan dat
-die [slachtoffer] zich - weg van haar familie en sociale vangnet - bevond in een
crisisopvang en/of
-die [slachtoffer] een gecompliceerde persoonlijkheid heeft welke door anderen als
borderliner wordt gekenschetst en/of
-die [slachtoffer] psychische problemen heeft en moeilijk weerstand kan bieden aan
anderen en/of
-die [slachtoffer] eerder (al dan niet gedwongen) in de prostitutie heeft gewerkt
en/of
-die [slachtoffer] door verdachte is voorgehouden dat hij met haar zou willen trouwen
en/of
waarbij het door verdachte dwingen en/of bewegen die [slachtoffer] zich beschikbaar
te stellen voor het verrichten van arbeid of diensten (het werken en/of meer
werken in de prostitutie) en/of waarbij het door verdachte verrichten van
enige handeling waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die
[slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of
diensten (het werken of meer werken in de prostituie) heeft bestaan in
-het bij het eerste contact boos worden op die [slachtoffer] omdat ze hem zou hebben
verlaten en/of
-het bij het eerste contact zinspelen op ideeen van hem, verdachte, om
zelfmoord te plegen (en aldus die [slachtoffer] een schuldgevoel te bezorgen) en/of
-het bij eerste contact die [slachtoffer] de schuld geven van verdachtes slechte
(financiele) positie en/of
-het doen voorkomen alsof verdachte met het slachtoffer wilde gaan trouwen
en/of
-het voorstellen aan die [slachtoffer] om in de prostitutie te gaan werken en/of
-het geregeld aan die [slachtoffer] (in bovengenoemde omstandigheden) vragen om geld
en/of beltegoed en/of
-het insinueren dat die [slachtoffer] meer geld kan verdienen (in de prostitutie) dan
zij verdiende en/of
-het inspelen op gevoelens van die [slachtoffer] met betrekking tot de toekomst en
dat in relatie te brengen tot inkomsten en werkzaamheden in de prostitutie;
art 273f lid 1 ahf/sub 4° Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt, subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van de maand januari
2009 tot en met 26 mei 2009 te Amsterdam en/of te Harderwijk en/of elders in
Nederland, althans in Nederland, een ander, [slachtoffer] met één van de
onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen
(te weten door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging met
geweld of een andere feitelijkheid en/of door misbruik van uit feitelijke
omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare
positie) heeft gedwongen dan wel bewogen hem/haar verdachte, te bevoordelen
uit de opbrengst van de seksuele handeling(en) van [slachtoffer] met of voor
een derde,
waarbij de bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid tegen die [slachtoffer]
door Verdachte hieruit heeft bestaan
-dat verdachte die [slachtoffer] zodanig heeft bejegend dat zij angst voor hem kreeg
en zich bedreigd voelde als zij niet in de prostitutie ging werken en/of
haar inkomsten daaruit aan hem, verdachte zou afstaan en/of
waarbij het geweld of andere feitelijkheid tegen die [slachtoffer] door verdachte
heeft bestaan uit
-het een of meerdere malen slaan en/of schoppen tegen het hoofd en/of het
lichaam van die [slachtoffer] (in gevallen dat [slachtoffer] geen geld wilde geven) en/of
waarbij misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht,
uit de feitelijke omstandigheden hebben bestaan dat
-die [slachtoffer] vertrouwde op en andere affectieve gevoelens heeft (gehad) voor
verdachte en/of
-die [slachtoffer] angst heeft (gehad) voor verdachte en/of zijn reputatie ten
gevolge van bedreiging met geweld en/of geweldplegingen (al dan niet naar
aanleiding van het niet afgeven van geld) en/of
waarbij de kwetsbare positie hierin heeft bestaan dat
-die [slachtoffer] zich - weg van haar familie en sociale vangnet - bevond in een
crisisopvang en/of
-die [slachtoffer] een gecompliceerde persoonlijkheid heeft welke door anderen als
borderliner wordt gekenschetst en/of
-die [slachtoffer] psychische problemen heeft en moeilijk weerstand kan bieden aan
anderen en/of
-die [slachtoffer] eerder (al dan niet gedwongen) in de prostitutie heeft gewerkt
en/of
-die [slachtoffer] door verdachte is voorgehouden dat hij met haar zou willen trouwen
en/of
waarbij het dwingen dan wel bewegen hem/haar verdachte, te bevoordelen uit de
opbrengst van de seksuele handeling(en) van [slachtoffer] met of voor een
derde, heeft bestaan uit
-het bij het eerste contact boos worden op die [slachtoffer] omdat ze hem, verdachte,
zou hebben verlaten en/of
-het bij het eerste contact zinspelen op ideeen van hem, verdachte, om
zelfmoord te plegen (en aldus die [slachtoffer] een schuldgevoel te bezorgen) en/of
-het bij eerste contact die [slachtoffer] de schuld geven van verdachtes slechte
(financiele) positie en/of
-het doen voorkomen alsof verdachte met het slachtoffer wilde gaan trouwen
en/of
-het voorstellen aan die [slachtoffer] om in de prostitutie te gaan werken en/of
-het geregeld aan die [slachtoffer] (in bovengenoemde omstandigheden) vragen om geld
en/of beltegoed en/of
-het insinueren dat die [slachtoffer] meer geld kan verdienen (in de prostitutie) dan
zij verdiende en/of
-het inspelen op gevoelens van die [slachtoffer] met betrekking tot de toekomst en
dat in relatie te brengen tot inkomsten en werkzaamheden in de prostitutie;
art 273f lid 1 ahf/sub 9° Wetboek van Strafrecht
art 273f lid 3 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
meer subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van de maand januari
2009 tot en met 26 mei 2009 te Amsterdam en/of te Harderwijk en/of elders in
Nederland, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk voordeel heeft
getrokken uit de uitbuiting van een ander, genaamd [slachtoffer], immers
heeft verdachte geheel of grotendeels geleefd van de inkomsten die die
[slachtoffer] heeft uit de prostitutie en ook meerdere malen druk op haar
gelegd die inkomsten geheel of grotendeels aan hem, verdachte, af te staan
en/of heeft verdachte meerdere malen geldbedragen en/of beltegoeden, betaald
door die [slachtoffer] van haar inkomsten uit prostitutie, ten eigen nutte gebruikt;
art 273f lid 1 ahf/sub 6° Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
meer, meer subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van de maand januari
2009 tot en met de maand mei 2009 te Amsterdam en/of te Harderwijk en/of
elders in Nederland, althans in Nederland, (telkens) door geweld of enige
andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere
feitelijkheid gericht tegen [slachtoffer] (telkens) wederrechtelijk heeft
gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden, immers heeft verdachte die
[slachtoffer] overgehaald haar beschermde omgeving/een opvangtehuis te verlaten
en/of heeft verdachte die [slachtoffer] voorgehouden dat hij, verdachte, met haar
wilde trouwen en/of dat hij, verdachte, een eigen woning kreeg waarmee hij
met die [slachtoffer] wilde gaan samenwonen en/of (vervolgens) die [slachtoffer] meerdere
malen opgedragen/overgehaald beltegoed voor hem te kopen en/of hem beltegoed
te verschaffen en/of hem geldbedragen te verschaffen en/of rekeningen voor hem
te betalen en/of (daarbij/daartoe) meerdere malen die [slachtoffer] heeft
uitgescholden en/of tegen haar heeft geschreeuwd en/of agressief tegen haar
heeft gereageerd en/of (vervolgens) die [slachtoffer] op de hiervoor omschreven
wijze onder zijn beïnvloedingssfeer/macht heeft gebracht en/of angst heeft
ingeboezemd en/of waarna die [slachtoffer] (telkens) overging tot het verschaffen
en/of betalen van die beltegoeden en/of verschaffen van geldbedragen aan
verdachte en/of het betalen van rekeningen voor verdachte;
art 284 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van de maand januari
2009 tot en met de maand mei 2009 te Amsterdam en/of te Harderwijk en/of
elders in Nederland, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk mishandelend
[slachtoffer] meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of het lichaam
en/of een of meer (andere) lichaamsdelen heeft geslagen en/of gestompt en/of
met een ijzeren staaf, althans een hard voorwerp tegen het hoofd en/of het
lichaam en/of een of meer (andere) lichaamsdelen heeft geslagen en/of
meermalen, althans eenmaal tegen het lichaam en/of een of meer lichaamsdelen
heeft getrapt en/of geschopt en/of (met kracht) tegen het lichaam en/of
(vervolgens) haar tegen een hard voorwerp heeft geduwd, waardoor deze letsel
heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
artikel 300 wetboek van strafrecht
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De
verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting van 12 april 2011 heeft de raadsman van verdachte, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Er is onduidelijk op welke wettelijke basis opsporingshandelingen vóór 4 april 2009 zijn gegrond. Ook is onduidelijk of alle opsporingshandelingen zijn vermeld. Controle achteraf is niet mogelijk nu verslaglegging ontbreekt en wel vaststaat dat er opsporingshandelingen zijn verricht. Er is daarom sprake van schending van de beginselen van een goede/behoorlijke procesorde. Dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat er ten aanzien van verdachte op 10 dan wel 14 april 2009 een uit feiten of omstandigheden voortvloeiend redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit ontbreekt. Er is ten onrechte gebruik gemaakt van (bijzondere) opsporingsmethoden, te weten telefoontaps. Die toegepaste dwangmiddelen zijn onrechtmatig toegepast. Dit dient eveneens te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Indien de rechtbank tot het oordeel mocht komen dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging, dient de sanctie van het naar aanleiding van de onredelijke verdenking verkregen bewijsmateriaal te zijn, dat dit - zijnde alle telefoontaps na 9 april 2009 - van het bewijs uitgesloten dient te worden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hij ontvankelijk is in de vervolging. De raadsman verwart het inzetten van BOB-middelen met de bevoegdheid van de politie om in zijn algemeenheid informatie in te winnen, aldus de officier van justitie. De politie is immers ook belast met algemene politietaken. In verband met de melding over het weglopen van [slachtoffer] uit de crisisopvang is gesproken met de leiding van de crisisopvang en is er enig onderzoek ten aanzien van haar vermissing gedaan. Er is geen sprake geweest van het onrechtmatig inzetten van opsporingsbevoegdheden. Het opsporingsonderzoek tegen verdachte heeft eerst een aanvang genomen nadat de politie in verband met algemene politietaken gegevens had verzameld en deze aan de officier van justitie had overgelegd. Vervolgens zijn er opsporingsbevoegdheden ingezet door een telefoontap aan te vragen bij de rechter-commissaris. Deze kon de toetsing doorstaan want de rechter-commissaris heeft een machtiging tot een telefoontap afgegeven. Hetgeen vervolgens aan informatie is verkregen, kan derhalve wel als bewijs worden gebruikt.
Beoordeling door de rechtbank
Uit het stamproces-verbaal1 kan worden opgemaakt2 dat de politie op 12 maart 2009 de melding heeft ontvangen dat [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]), geboren op [1986], met onbekende bestemming vertrokken was uit de crisisopvang waar zij verbleef. Vanuit de politie was er sinds mei 2005 al meerdere malen bemoeienis met haar geweest terzake zedengerelateerde incidenten, waarbij haar meerdere keren de helpende hand is geboden. Er is naar aanleiding van de melding door de politie gesproken met de leiding van de crisisopvang en op haar kamer werd een lijst met telefoonnummers aangetroffen, onder andere die van (naar later bleek) verdachte. Ook is daaruit gebleken dat [slachtoffer] tijdens het verblijf in de crisisopvang al regelmatig contact had met verdachte en dat zij regelmatig werd opgehaald door een man in een personenauto die verdachte in zijn bezit had.
Op 6 april 2009 werd er RCIE-informatie d.d. 2 april 2009 ontvangen met de mededeling dat [slachtoffer] in Amsterdam zou werken als prostituee voor verdachte. Naar aanleiding daarvan is besloten dat een kort tactisch onderzoek diende te worden gedaan of [slachtoffer] inderdaad werd uitgebuit door verdachte. Hiervoor werd een opsporingsteam samengesteld. Bij proces-verbaal van 9 april 2009 heeft dit team een verzoek aan de officier van justitie gedaan tot bevel van een bijzonder opsporingsmiddel, omdat het team wilde vaststellen met wie [slachtoffer] en verdachte contact hadden, hoe zij onderling contact hadden en of er sprake was van dwang en uitbuiting.
De officier van justitie heeft vervolgens op 10 april 2009 een vordering machtiging bevel opnemen van telecommunicatie gedaan. De rechter-commissaris heeft op 10 april 2009 op vordering van de officier van justitie een machtiging verleend3, ingaande op 14 april 2009.
Gelet op de informatie die tot dan toe voorhanden was, was er naar het oordeel van de rechtbank op dat moment een redelijk vermoeden van schuld dat verdachte zich aan enig strafbaar feit schuldig zou maken en heeft de rechter-commissaris daarom in redelijkheid kunnen komen tot de beslissing om een machtiging te verlenen.
Het opnemen van de telecommunicatie is vervolgens vanaf 14 april 2009 gestart. Uit het dossier is niet gebleken dat er voordien zonder wettelijke basis opsporingshandelingen zijn verricht. Dat vaststaat, aldus de raadsman, dat er daarvoor al zonder enige wettelijke basis opsporingshandelingen zijn verricht, waarvan een verslaglegging in het proces-verbaal ontbreekt, is derhalve geenszins aannemelijk geworden. Dat wat er is gedaan door de politie is gerelateerd in het proces-verbaal en die eerste handelingen kunnen worden aangemerkt als handelingen die de politie uit hoofde van haar algemene politietaak heeft mogen doen.
Het openbaar ministerie is naar het oordeel van de rechtbank dan ook ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Bewijsoverwegingen4
Aanleiding van het onderzoek
Het Bureau mensenhandel en prostitutie van de politieregio Noord- en Oost Gelderland en hulpverlenende instanties hebben sinds eind 2005 cq begin 2006 bemoeienis gehad met [slachtoffer]. Dit betrof zedengerelateerde incidenten. [slachtoffer] gaf aan geen weerstand te kunnen bieden aan haar uitbuiters en zelf niet in staat te zijn keuzes te maken. De politie heeft op 12 maart 2009 de melding ontvangen dat [slachtoffer] met onbekende bestemming vertrokken was uit de crisisopvang waar zij op dat moment verbleef. De politie heeft gesproken met de leiding van de crisisopvang en op haar kamer werd een lijst met telefoonnummers aangetroffen, onder andere het nummer van verdachte. Ook is gebleken dat [slachtoffer] tijdens het verblijf in de crisisopvang al regelmatig contact had met verdachte en dat zij regelmatig werd opgehaald door een man in een personenauto die verdachte in zijn bezit had.
Er werd RCIE-informatie ontvangen dat [slachtoffer] in Amsterdam zou werken als prostituee voor verdachte. Naar aanleiding daarvan is besloten tot een kort tactisch onderzoek en vervolgens is een opsporingsteam samengesteld.
[slachtoffer] heeft eind mei 2009 aangifte gedaan tegen verdachte. [verdachte] is toen aangehouden en in verzekering gesteld.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten. Hij heeft dit gebaseerd op de verklaringen die het slachtoffer/aangeefster [slachtoffer] heeft afgelegd. Deze verklaringen worden op onderdelen ondersteund of bevestigd door de verklaringen van [getuige] en de telefoongesprekken die tussen aangeefster en verdachte zijn gevoerd. Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde mishandeling zijn er ook foto's, waarop letsel zichtbaar is.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat [slachtoffer] in de ten laste gelegde periode in de prostitutie werkte. Hij heeft dit niet aan haar voorgesteld en haar daar ook niet toe gedwongen. Hij heeft wel eens telefoonkaarten en geld van haar gekregen, maar heeft dit nooit van haar afgepakt of haar bedreigd dit aan hem af te geven. De relatie tussen hen bloeide toen weer op en ze zouden gaan samenwonen. In mei 2009 is hij een paar keer in Amsterdam geweest om haar op te halen. Zij hebben wel eens ruzie gehad, maar niet over geld. Hij heeft haar één maal een tik op de knie gegeven met zijn vuist. Dat was eind mei 2009 in Amsterdam. De aanleiding daartoe was dat zij aan het stuur trok terwijl hij de auto bestuurde. Hij heeft haar niet met een metalen voorwerp op het hoofd geslagen.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte de in de tenlastelegging gestelde middelen heeft gebruikt om [slachtoffer] te dwingen of te bewegen werkzaamheden in de prostitutie te verrichten. Aangeefster heeft verklaard deze werkzaamheden uit eigen beweging en zonder medeweten van verdachte te hebben gedaan.
Zij heeft verschillende verklaringen afgelegd over de vermeende mishandeling, de wijze van mishandeling en de ten gevolge daarvan opgelopen verwondingen. De verklaringen van [slachtoffer] zijn op tal van punten onduidelijk of onjuist dan wel spreken deze elkaar tegen, zodat deze niet als bewijs te gebruiken zijn. De stelling dat verdachte [slachtoffer] zou hebben bedreigd en zij angst voor hem had, is enkel gebaseerd op de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige]. De verklaringen van [getuige] zijn echter gebaseerd op vermoedens en aannames en zijn suggestief. De raadsman heeft gesteld dat er vrijspraak dient te volgen, tenzij het geven van een tik op de knie als mishandeling gekwalificeerd zou kunnen worden.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1:
Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend het onder 1 ten laste gelegde feit te hebben gepleegd.
Aangeefster [slachtoffer] is diverse malen gehoord5 bij de politie en is ook door de rechter-commissaris gehoord6.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen die [slachtoffer] heeft afgelegd op onderdelen tegenstrijdig zijn en inconsequenties bevatten en dat onderdelen daarvan zien op voorvallen die buiten de ten laste gelegde pleegperiode zouden hebben plaatsgevonden. Ook is aangeefster tijdens het verhoor door de rechter-commissaris teruggekomen op onderdelen van haar eerder afgelegde verklaringen. Dit heeft bij de rechtbank vragen opgeroepen die onbeantwoord zijn gebleven. Hoewel de oproeping van [slachtoffer] is bevolen om haar ter terechtzitting als getuige te horen en ondanks het feit dat daartoe ook tot twee maal toe haar medebrenging is gelast, is zij niet ter terechtzitting verschenen. De rechtbank heeft derhalve geen rechtstreeks contact met de aangeefster ter terechtzitting gehad, wat bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van haar diverse verklaringen onontbeerlijk is. De rechtbank moet dus terughoudend omgaan met het gebruik van de verklaringen van [slachtoffer] ten overstaan van de politie en de rechter-commissaris. Om te beoordelen welke (onderdelen) van haar verklaringen de juiste is/zijn, is de rechtbank afhankelijk van steunbewijs.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen7 van de getuige [getuige] eveneens zodanige tegenstrijdigheden en inconsequenties bevatten, dat deze niet als steunbewijs als hiervoor bedoeld kunnen dienen.
Uit de tapgesprekken tussen aangeefster en verdachte blijkt dat er wel is gesproken over geld en telefoonkaarten, maar niet dat er sprake is geweest van de in de tenlastelegging opgesomde middelen, waardoor verdachte aangeefster zou hebben gedwongen of bewogen in de prostitutie te werken.
Er is naar het oordeel van de rechtbank ook overigens onvoldoende wettig bewijs dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan. De verdachte dient derhalve van het onder 1 primair, onder 1 subsidiair, onder 1 meer subsidiair en onder 1 meer meer subsidiair ten laste gelegde vrijgesproken te worden.
Feit 2:
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft aangeefster bij de politie verklaard8 dat verdachte haar met een ijzeren staaf zou hebben geslagen. Op een later moment heeft zij bij de rechter-commissaris verklaard9 dat zij haar eerdere verklaring wat betreft de mishandeling wilde nuanceren. Zij heeft toen verklaard dat zij op 24 mei 2009 ruzie met verdachte heeft gehad en dat zij van hem een klap op het hoofd en een tik op of tegen de knie heeft gekregen. Zij heeft toen niet verklaard dat verdachte haar met een ijzeren staaf zou hebben geslagen, maar verklaard dat zij denkt dat zij is geslagen door middel van een elleboog en een klap van zijn hand op haar knie. Zij heeft niet verklaard dat zij daar letsel aan heeft overgehouden en/of daardoor pijn heeft ondervonden.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [slachtoffer] ook ten aanzien van dit feit vragen oproepen die onbeantwoord blijven.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 12 april 2011 verklaard dat hij eind mei 2009 te Amsterdam [slachtoffer] één maal een tik op de knie gegeven met zijn vuist. Hij ontkent haar met een metalen voorwerp op het hoofd te hebben geslagen.
Uit de tapgesprekken tussen aangeefster en verdachte blijkt dat zij wel telefonisch hebben gesproken over de ruzie die zij kort daarvoor hebben gehad. Ook daaruit valt echter niet af te leiden dat verdachte haar met een metalen voorwerp zou hebben geslagen.
De rechtbank is van oordeel dat uit het vorenstaande blijkt dat verdachte aangeefsters op 29 mei 2009 te Amsterdam tijdens een ruzie alleen een tik op de knie heeft gegeven. Het is geen feit van algemene bekendheid dat iemand door een tik op de knie, waarvan niet vaststaat of dit een harde tik is geweest, letsel bekomt of pijn ondervindt.
De verdachte dient derhalve ook van het onder 2 ten laste gelegde feit vrijgesproken te worden.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 17.000,-- ingediend (€ 12.000,-- materieel geleden schade en € 5.000,-- immaterieel geleden schade) ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
De benadeelde partij zal in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte wordt vrijgesproken van deze feiten.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair, onder 1 subsidiair, onder 1 meer subsidiair en onder 1 meer meer subsidiair en het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering met veroordeling van deze benadeelde partij in de proceskosten door verdachte gemaakt, tot op deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door mrs. Heenk, voorzitter, Van der Hooft en Ouweneel, rechters, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van
26 april 2011.
Mr.Ouweneel is buiten staat mede te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit delen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, als bijlagen opgenomen bij stamproces-verbaal nr. PL00664/09-204807 van de Regiopolitie Noord en Oost Gelderland, Team Regionale Recherche / Team Hagedis, gedateerd 21 juli 2009 (voor zover niet anders is vermeld)
2 Stamproces-verbaal, pag. 3-4
3 BOB-dossier
4 Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit delen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, als bijlagen opgenomen bij stamproces-verbaal nr. PL00664/09-204807 van de Regiopolitie Noord en Oost Gelderland, Team Regionale Recherche / Team Hagedis, gedateerd 21 juli 2009 (voor zover niet anders is vermeld)
5 Processen-verbaal van verhoor/aangifte van [slachtoffer], pag. 24-46
6 Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] door de rechter-commissaris op 15 september 2009
7 Processen-verbaal van verhoor (met bijlagen) van [getuige], pag.580-629 en het proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris op 29 maart 2010
8 Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer], pag. 30-34
9 Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] door de rechter-commissaris op 15 september 2009