ECLI:NL:RBZUT:2011:BQ3024

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
2 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/940285-10
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Gilhuis
  • A. van der Hooft
  • J. Knoop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord op echtgenote door financiële problemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 2 februari 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord op zijn echtgenote. De verdachte, die in financiële problemen verkeerde, had het plan opgevat om zijn vrouw van het leven te beroven, zonder dat zij op de hoogte was van deze problemen. Op 12 juli 2010, terwijl zijn vrouw sliep, heeft hij geprobeerd haar te doden door haar met een moker op het hoofd te slaan en haar vervolgens te verstikken met beddengoed. Het slachtoffer overleefde de aanval dankzij de tussenkomst van hun zoon. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een psychotherapeutische behandeling. De rechtbank hield rekening met de sterke vermindering van de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, zoals blijkt uit de rapporten van deskundigen. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en de psychische problemen, een lagere straf rechtvaardigden. De benadeelde partij, de echtgenote, heeft een schadevergoeding van € 4.650,-- gevorderd, die door de rechtbank werd toegewezen, inclusief wettelijke rente vanaf de datum van het delict. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om aan de Staat een bedrag te betalen ten behoeve van het slachtoffer, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/940285-10
Uitspraak d.d.: 2 februari 2011
Tegenspraak / dip
Na aanhouding: verschenen / oip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats op 1950],
wonende te [plaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring te Doetinchem.
Raadsman: D.P. Hein advocaat te Amsterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 oktober 2011 en 19 januari 2011.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 juli 2010 te Apeldoorn,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en
met voorbedachten rade [slachtoffer], zijnde zijn, verdachtes echtgenote, van het
leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg
met een moker/hamer (die hij vantevoren had klaargelegd onder zijn bed) (met
kracht) op het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen toen zij in bed lag te
slapen en/of een kussen en/of een dekbed en/of een laken heeft gepakt om haar
te verstikken en/of - terwijl zij (op haar buik) (half) op de grond lag -
bovenop haar is gaan zitten en/of haar liggend op de grond heeft gehouden
en/of (toen) een dekbed en/of een laken om (een deel van) haar hoofd/gezicht
en/of om haar nek en/of hals heeft gedraaid en/of dat dekbed en/of dat laken
om/op (een deel van) haar hoofd/gezicht en/of om/op haar nek/hals heeft gedaan
en/of heeft aangetrokken en/of heeft aangetrokken gehouden en/of (daarna)
met die moker/hamer in zijn hand(en) achter haar is aangegaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Aanleiding onderzoek
Op 12 juli 2010 omstreeks 06.20 uur kregen twee verbalisanten de opdracht naar een adres in [plaats] te gaan omdat een vrouw geslagen zou zijn met een moker. De mogelijke dader zou al vertrokken zijn. De verbalisanten zijn naar het opgegeven adres gegaan en hebben een jongeman aantroffen die aangaf dat zijn vader zijn moeder iets wilde aandoen. Op aanwijzingen van de jongeman hebben de verbalisanten op de eerste verdieping een vrouw met een bloedende hoofdwond aangetroffen.
Verdachte is later die dag aangehouden en heeft direct bekend dat hij heeft geprobeerd zijn vrouw van het leven te beroven.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Hij baseert dit ondermeer op de bekennende verklaring van verdachte, zowel ter zitting als tegenover de politie.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte erkent dat hij heeft gepoogd zijn vrouw te doden door haar eerst met een moker op het hoofd te slaan en vervolgens te proberen haar te verwurgen.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft tegenover de politie2 en ter terechtzitting van 19 januari 2011 erkend dat hij heeft geprobeerd zijn echtgenote [slachtoffer] op 12 juli 2010 te [plaats] van het leven te beroven. Hij heeft op 11 juli 2010 een plan gemaakt en besloten dit op 12 juli 2010 om 06.00 uur uit te voeren. Zijn plan, dat een verdachte als een uitweg uit financiële problemen zag, was om zijn vrouw in haar slaap een klap op haar hoofd te geven, zodat zij bewusteloos zou raken, zodat hij haar vervolgens met een kussen zou kunnen smoren. Zijn plan behelsde voorts dat hij vervolgens zichzelf van het leven zou beroven. Voor zijn zoon zou hij een afscheidsbrief achterlaten, waarin deze geïnstrueerd zou worden de erfenis te verwerpen. Hij heeft haar volgens dat plan rond 06.00 uur met een die avond tevoren naast zijn bed klaargelegde moker op het hoofd geslagen terwijl zij nog lag te slapen. Zijn vrouw raakte echter niet bewusteloos van de klap met de moker, maar werd wakker. Vervolgens ontstond een worsteling tussen beiden, waarbij zijn vrouw op de grond naast het bed is komen te liggen. Verdachte heeft, terwijl hij op haar rug zat, geprobeerd haar met beddengoed, te weten een laken, te verstikken door dat beddengoed om haar hoofd te draaien. Zijn echtgenote bleef zich verzetten. Hun zoon is op het geluid afgekomen en heeft ingegrepen.
Voorts is de bewezenverklaring gebaseerd op:
- het proces-verbaal van aangifte en het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer]3;
- de medische gegevens4 met betrekking tot [slachtoffer];
- het proces-verbaal van verhoor5 van [getuige].
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 12 juli 2010 te Apeldoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer], zijnde zijn, verdachtes echtgenote, van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een moker, die hij van tevoren had klaargelegd onder zijn bed, met kracht op het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen toen zij in bed lag te slapen en een dekbed heeft gepakt om haar te verstikken en - terwijl zij op haar buik halfop de grond lag - bovenop haar is gaan zitten en haar liggend op de grond heeft gehouden en toen een laken om een deel van haar hoofd/gezicht en om haar nek en/of hals heeft gedraaid en dat dekbed of dat laken om haar hoofd/gezicht en om haar nek/hals heeft gedaan en heeft aangetrokken en heeft aangetrokken gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
- poging tot moord.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat verdachte heeft gehandeld vanuit psychische overmacht. Verdachte verkeerde in paniek en kon daar geen weerstand aan bieden. Door zijn decompensatie en de daaruit voortvloeiende koker- danwel tunnelvisie was hij niet in staat om in vrije wil anders te beslissen. In alle redelijkheid kon en hoefde hij geen weerstand te bieden aan de druk van de omstandigheden en de emoties die hij ervoer. Hij verkeerde door de stress van het moment aldus in een gemoedstoestand dat hij niet anders kon of behoorde te handelen dan hij heeft gedaan.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er geen sprake was van een psychische overmacht. Verdachte heeft het plan een dag ervoor bedacht en veel momenten gehad om daar goed over na te denken. Er was geen sprake van een zodanige acute situatie dat verdachte daar geen weerstand aan kon bieden.
De rechtbank oordeelt dat voor psychische overmacht aannemelijk moet worden dat het handelen van verdachte het onmiddellijke gevolg is geweest van een van buiten komende dwang, waartegen verdachte redelijkerwijs geen weerstand had kunnen en behoeven te bieden. De drang moet acuut zijn en voor de dader onweerstaanbaar. Verdachte heeft verklaard dat hij zich zondagmiddag 11 juli 2010 zorgen heeft gemaakt over de financiële omstandigheden waarin hij reeds langer verkeerde. Hij wilde voorkomen dat zijn vrouw maandagochtend een telefoontje van de bank zou ontvangen in verband met het niet afbetalen van de hypotheek, aangezien zij niet op de hoogte was van de financiële problemen. Vervolgens heeft hij een plan uitgewerkt om zijn echtgenote van het leven te beroven en daarna zichzelf van het leven te beroven om van de financiële zorgen verlost te zijn. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is geweest van enige acute van buitenkomende dwang waaraan verdachte zich niet kon onttrekken. Verdachte had alternatieven om anders te kunnen handelen en ook had hij eerder andere maatregelen kunnen treffen, bijvoorbeeld door - toen hij voorzag dat er financiële problemen ontstonden door zijn vrouw deelgenoot te maken van de financiële problemen, het aannemen van een soberdere levensstijl, het verkopen van het huis of het (verder) zoeken naar een baan. Het beroep op psychische overmacht wordt dan ook verworpen.
Over verdachte is een multidisciplinair rapport opgemaakt door M. Drost, psychiater, gedateerd 10 november 2010 en door J.G. Fennema, GZ-psycholoog, gedateerd 23 november 2010. De deskundige Drost heeft geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van een aanpassingsstoornis, alsmede een gebrekkige ontwikkeling in de zin van een persoonlijkheidsstoornis NAO (Niet anders omschreven). De deskundige Fennema heeft geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van trekken van een pervasieve ontwikkelingstoornis niet anders omschreven, en een aanpassingsstoornis. Ook is er een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en borderline trekken. Daarvan was volgens de beide deskundigen ook ten tijde van het ten laste gelegde sprake en het handelen is bepaald door die stoornis. Door de bij verdachte aanwezige stoornissen werd verdachte in zijn voelen en handelen in sterke mate bepaald door een bewustzijnsvernauwing. Zijn vermogen om zich te corrigeren of alternatief gedrag te vertonen was tijdelijk beperkter dan voor hem normaal is op grond van zijn persoonlijkheid. Verdachte wordt ten aanzien van het ten laste gelegde door de beide deskundigen sterk verminderd toerekeningsvatbaar geacht.
De rechtbank kan zich met deze conclusie van de deskundigen verenigen en zij neemt die conclusie over.
Verdachte is strafbaar, nu overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar waarvan een half jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie heeft daaraan de bijzondere voorwaarden verbonden dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering en dat hij een psychotherapeutische behandeling moet volgen.
Ter toelichting op zijn eis heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een levensdelict, dat niet tot de dood van het slachtoffer heeft geleid, omdat verdachte in de uitvoering daarvan is gestoord. Het feit is situatief bepaald door frustraties in de relatie met zijn echtgenote, financiële problemen, en problemen met het krijgen van een baan. Verder heeft de officier van justitie rekening gehouden met het blanco strafblad van verdachte en de rapportage waaruit blijkt dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Bij volledige toerekeningsvatbaarheid zou een eis van minimaal 8 jaar gevangenisstraf gerechtvaardigd zijn, aldus de officier van justitie.
De raadsman heeft verzocht om een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van de ondergane voorlopige hechtenis. Een strafrestant zou het beste in de vorm van een voorwaardelijke straf opgelegd kunnen worden. De geringe kans op recidive, de initiële weigering van het slachtoffer om aangifte te doen en de bereidheid van verdachte om aan zichzelf te werken rechtvaardigen dat idee. Als voorwaarden zou gedacht kunnen worden aan hetgeen door de rapporteurs wordt geadviseerd, namelijk langdurig reclasseringscontact en psychotherapie.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bijzonder ernstig delict. Hij heeft uit financiële problemen het plan opgevat om zijn echtgenote, die niet eens op de hoogte bleek te zijn van die problemen, van het leven te beroven. Hij heeft haar, terwijl zij nog lag te slapen, met een moker op het hoofd geslagen met de bedoeling dat zij bewusteloos zou raken. Vervolgens heeft hij geprobeerd haar te verwurgen. Enkel door tussenkomst van hun zoon is voorkomen dat het slachtoffer is komen te overlijden. Verdachte heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Naast het lichamelijke letsel dat aangeefster hierbij heeft opgelopen leert de ervaring dat slachtoffers van geweldsmisdrijven daarvan ook nog lange tijd psychisch nadelige gevolgen kunnen ondervinden. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt ook dat daarvan sprake is bij het slachtoffer.
Het feit is dermate ernstig dat geen andere straf passend is dan een langdurige gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank ten voordele van verdachte laten meewegen dat hij blijkens zijn uittreksel justitiële documentatie niet eerder is veroordeeld. Ook houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat het bewezen verklaarde feit in sterk verminderde mate aan verdachte toegerekend kan worden. In de over verdachte opgemaakte rapportage wordt geadviseerd om bij een voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden op te leggen, waaronder een langdurige en intensieve psychotherapie. Deze dient gericht te zijn op het krijgen van inzicht in de factoren die aanleiding hebben gegeven tot plegen van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal deze voorwaarden verbinden aan het voorwaardelijk op te leggen strafdeel.
Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank een strafoplegging zoals door de officier van justitie is gevorderd passend en geboden.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 4.650,-- gevoegd in het strafproces ten aanzien van het tenlastegelegde.
Ook wordt de wettelijke rente gevorderd met ingang van de schadedatum. Tevens is verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij wegens onvoldoende onderbouwing niet-ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel afgewezen dient te worden. De materiële schade is niet met bonnen onderbouwd en het staat ook niet vast of die goederen wel aan het slachtoffer toebehoorden. Van de immaterieel gevorderde schade zijn de eventuele gevolgen voor het slachtoffer niet met een verklaring (van een psycholoog) onderbouwd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij, zoals deze heeft gesteld, als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade geleden. Voor wat betreft de omvang van de gevorderde materiële schade overweegt de rechtbank dat deze weliswaar is betwist, maar naar het oordeel van de rechtbank wel vaststaat dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden (te weten, het door bloedvlekken onbruikbaar worden van bedden- en nachtgoed). De rechtbank begroot deze schade ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek op € 100,--.
Het is een ervaringsgegeven dat een slachtoffer door een dergelijk handelen immateriële schade ondervindt. Zulks is uit de aangifte en de slachtofferverklaring ook gebleken. De rechtbank zal daarom de gevorderde immateriële schade geheel toewijzen. De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade.
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen met ingang van de pleegdatum van het feit, namelijk 12 juli 2010.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som geld ten behoeve van voornoemd slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 45, 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
- poging tot moord.
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
* bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
* stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering dit noodzakelijk oordeelt, een psychotherapeutische behandeling volgt;
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die hem voorts zullen worden gegeven door of namens de reclassering, zolang als de reclassering zulks nodig oordeelt;
* geeft de reclassering opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen;
* beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
* veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer], [adres, plaats], rekeningnummer [nummer], van een bedrag van € 4.600,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2010, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
* legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], een bedrag te betalen van € 4.600,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2010, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 55 (vijfenvijftig) dagen hechtenis;
* bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mrs. Gilhuis, voorzitter, Van der Hooft en Knoop, rechters, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van
2 februari 2011.
Mr. Van der Hooft is buiten staat mede te onderteken.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer PL0620 2010101743-1, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Apeldoorn, gesloten en ondertekend op 12 augustus 2010
2 Processen-verbaal van verhoor van verdachte, pag. 27-51
3 Proces-verbaal van verhoor van benadeelde en het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer], pag. 64-67 en 69-76
4 Proces-verbaal, pag. 140-151
5 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige], pag. 86-95