ECLI:NL:RBZUT:2011:BQ4793

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
17 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/940102-10
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • F. Feraaune
  • A. Troost
  • J. van de Wetering
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting en bedreiging met de dood

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 17 mei 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van brandstichting en bedreiging. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, voor het in brand steken van een auto en het versturen van een kogelbrief. De feiten vonden plaats in 2010, waarbij de verdachte op 20 februari brand stichtte in een auto die geparkeerd stond bij een woning in 's-Heerenberg. Dit leidde tot gemeen gevaar voor de woning en de bewoners. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was, waaronder vingerafdrukken van de verdachte op een aangetroffen plastic fles met brandbare vloeistof. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het bedreigen van [slachtoffer A] met de dood door het versturen van een kogel en een dreigbrief. De rechtbank vond de verklaringen van de getuigen en de aangifte van [slachtoffer A] overtuigend genoeg om tot een bewezenverklaring te komen. De verdachte ontkende de feiten, maar de rechtbank achtte zijn verweer niet geloofwaardig. De rechtbank legde ook schadevergoedingen op aan de benadeelde partijen [slachtoffer B] en [slachtoffer C] voor de geleden schade door de brandstichting. De rechtbank hield rekening met de psychische gesteldheid van de verdachte, maar vond de gepleegde feiten ernstig genoeg om een gevangenisstraf op te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/940102-10
Uitspraak d.d.: 17 mei 2011
tegenspraak
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats op 1989],
thans wonende te [plaats, adres].
Raadsman: mr. J. Zeegers, advocaat te Doetinchem.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 8 april 2011 en 3 mei 2011.
De tenlastelegging
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting is gewijzigd is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 februari 2010 te 's-Heerenberg, gemeente Montferland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een (bij een woning gelegen aan [adres]) geparkeerd staande auto, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk benzine, althans een brandbare stof, over (het dak van) die auto gegoten en/of die benzine, althans brandbare stof, aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die auto en/of een of meer ruiten van genoemde woning en/of een buitenlamp van die woning en/of een of meer struiken geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of de daarnaast gelegen woning en/of een of meer andere geparkeerd staande auto's, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in die woning en/of de daarnaast gelegen woning aanwezige personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 19 januari 2010 te Gaanderen, gemeente Doetinchem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een persoon, genaamd [slachtoffer A], heeft bedreigd met de dood, althans met zware mishandeling, immers heeft hij opzettelijk dreigend een envelop met als inhoud een kogel en/of een brief met de tekst: "Ik hoop dat de boodschap duidelijk is, voordat we verder moeten op minder leuke maatregelen...Denk aan je gezin" in de brievenbus van voornoemde [slachtoffer A] gestopt, althans verstuurd aan voornoemde [slachtoffer A];
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 15 december 2009 te 's-Heerenberg, gemeente Montferland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer B] en/of [slachtoffer C] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend een envelop met daarin een dode muis doorboort met een aardappelschilmes op de auto van voornoemde [slachtoffer C] gelegd/geplaatst;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit
Vaststaande feiten / aanleiding van het onderzoek1
Aanleiding voor het onderzoek was de aangifte door [slachtoffer B], waarin hij namens zijn dochter [slachtoffer C] aangifte heeft gedaan van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en personen op 20 februari 2010. Zijn dochter had de avond ervoor haar auto ongeveer 2 à 3 meter van de gevel van de gezinswoning geparkeerd. Omstreeks 4.00 uur werd aangever gewekt, omdat hij buiten lawaai hoorde en hij zag dat de auto van zijn dochter in brand stond.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard op basis van de aangifte van [slachtoffer B] en de kunststof frisdrankfles die enkele meters vanaf de brandhaard is aangetroffen waarop een vingerafdruk van verdachte is gevonden. Tevens is er een belastend daderspoor; de relatie met de dochter van aangever, [slachtoffer C], was enkele maanden daarvoor beëindigd door [slachtoffer C] en via MSN-berichten heeft verdachte bedreigingen geuit richting de dochter. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte strafbaar is omdat hij medepleger is van dit strafbare feit.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Hij heeft betoogd dat er mogelijk voldoende wettig bewijs aanwezig is om tot een bewezenverklaring te komen, maar dat de overtuiging dat verdachte zelf dit feit heeft gepleegd, dan wel medepleger is, ontbreekt. Verdachte heeft vanaf het begin stellig ontkend en hij is deze ontkenning blijven volhouden. Dat de vingerafdruk van verdachte op de frisdrankfles is aangetroffen, is te verklaren; hij heeft de fles vastgehad tijdens het drinken hieruit. Bovendien heeft niemand verdachte die nacht bij de auto gezien. Verdachte vermoedt dat een persoon die verdachte goed kent en die wist hoe verdrietig verdachte was na het beëindigen van de relatie door [slachtoffer C], maar van wie hij de naam niet wil noemen, dit strafbare feit heeft gepleegd. Er is geen sprake van medeplegen, er is geen bewuste en nauwe samenwerking, daarvoor zou er meer moeten zijn dan dat verdachte op de hoogte had kunnen zijn van een plan. Dit blijkt onvoldoende uit het dossier. Uit de MSN-berichten blijkt niet dat verdachte brand heeft gesticht.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank baseert zich hierbij op de aangifte van [slachtoffer B]2, het proces-verbaal van bevindingen waarin staat beschreven dat na de brandstichting een plastic fles in de goot langs de rijbaan is aangetroffen op ongeveer twee meter van het begin van de oprit waar de auto stond3, de kleurenfoto's in het dossier4, het rapport dactyloscopisch sporenonderzoek5 en het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut waaruit blijkt dat er in de frisdrankfles vluchtige stoffen afkomstig van ingedampte motorbenzine zijn aangetroffen6.
[slachtoffer B] heeft verklaard dat hij op 20 februari 2010 omstreeks 4.00 uur gewekt werd doordat hij lawaai hoorde bij zijn woning aan [adres te plaats]. Toen hij uit het raam keek, zag hij dat de personenauto van zijn dochter in brand stond. Zijn twee kinderen en zijn vrouw waren inmiddels ook wakker geworden. De personenauto stond zo'n twee tot drie meter van de gevel geparkeerd, op de oprit van de gezinswoning. Hij heeft met zijn zoon geprobeerd met een aantal brandblussers het vuur te doven, maar het vuur was hiermee niet te doven. Hij heeft de brandweer gebeld en zijn eigen personenauto, welke aan de linkerzijde van de personenauto van zijn dochter op de oprit geparkeerd stond, van de oprit afgereden om te voorkomen dat ook deze in brand zou vliegen. De brandweer is vervolgens ter plaatse gekomen en heeft het vuur geblust. De personenauto was geheel uitgebrand. Er waren twee ruiten in een deur van de schuur en twee ruiten in de voordeur van de woning gesprongen door de hitte. Op de kleurenfoto's is te zien dat de struik die naast de auto stond ook is verbrand. Verbalisant [verbalisant] was op zaterdag 20 februari 2010 rond 4.20 uur aanwezig op [adres] in 's-Heerenberg. Hij zag een plastic fles in de goot langs de rijbaan van [adres] liggen, ongeveer twee meter van het begin van de oprit van aangever. Hij zag dat er in de fles een kleine hoeveelheid doorzichtige vloeistof zat. De vloeistof uit de plastic fles is onderzocht en hierin zijn vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van ingedampte motorbenzine. Op de plastic fles zijn vingerafdrukken gevonden en één vingerafdruk is geïdentificeerd als de vingerafdruk van verdachte.
De rechtbank vindt het onaannemelijk dat de vingerafdruk van verdachte op deze plastic fles is gekomen door het drinken van frisdrank hieruit door verdachte, zoals betoogd door de raadsman, en zij zal de raadsman hierin dan ook niet volgen.
Dat dit strafbare feit zou zijn gepleegd door een persoon waarvan verdachte de naam niet durft te noemen, acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk en ongeloofwaardig.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit
Vaststaande feiten / aanleiding van het onderzoek7
Aanleiding voor het onderzoek was de aangifte van [slachtoffer A]. Op dinsdag 19 januari 2010 heeft hij een opvallende vochtige gekreukelde brief gevonden in zijn brievenbus. In de envelop bevonden zich een kogel en een briefje met de tekst "ik hoop dat de boodschap duidelijk is, voordat we verder moeten op minder leuke maatregelen.. denk aan je gezin"
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit. Hij is van mening dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
Ook de raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Hij is van mening dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen. Dat verdachte het telefoonnummer van [slachtoffer A] heeft opgezocht op internet en dat er een conflict was voorafgaande aan het versturen van de brief, acht de raadsman te dun en te weinig overtuigend om tot een bewezenverklaring te komen. Ook is in de envelop een ander soort munitie gevonden dan de munitie die bij verdachte is gevonden.
Beoordeling door de rechtbank
Anders dan de officier van justitie en de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat er wel voldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is om tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit te komen. Het bewijs kan gebaseerd worden op de aangifte van [slachtoffer A]8, het proces-verbaal van bevindingen met de verklaring van [getuige]9 en het proces-verbaal onderzoek digitale gegevens10.
Op dinsdag 19 januari 2010 heeft aangever de post uit zijn brievenbus gehaald. De laatste keer dat hij zijn brievenbus had geleegd, was op zaterdagavond 16 januari 2010. Hij zag een opvallende vochtige, gekreukelde brief zonder postzegel in de brievenbus. In de envelop zaten een kogel en een briefje met de tekst "Ik hoop dat de boodschap duidelijk is, voordat we verder moeten op minder leuke maatregelen.. denk aan je gezin". Aangever heeft verklaard dat hij lesgeeft op [school te plaats] en dat hij onder andere lesgeeft aan verdachte. Op 14 januari 2010 heeft hij een conflict met verdachte gehad in de klas. Op maandag 18 januari 2010 heeft verdachte aangever gebeld over dit conflict.
[getuige] heeft bij de politie verklaard dat hij geen getuigenverklaring wil afleggen tegen verdachte, omdat hij erg bang voor hem is. Blijkens het proces-verbaal heeft [getuige] de verbalisant verteld dat verdachte de donderdag nadat de brief bij [slachtoffer A] in de bus is gedaan, aan hem heeft verteld dat hij dit had gedaan. Verdachte heeft [getuige] verteld dat hij samen met een gestoorde man uit Arnhem een dreigbrief heeft gemaakt. Verdachte heeft ook aan [getuige] verteld dat hij op de bewuste zondagnacht samen met die gestoorde man uit Arnhem naar de woning van [slachtoffer A] is gegaan en die envelop in de brievenbus heeft gedaan. Verdachte heeft verder nog tegen [getuige] gezegd dat hij het adres van [slachtoffer A] op internet heeft gevonden via diens bedrijf. Verdachte heeft ook aan [getuige] verteld dat hij in die dreigbrief een kogel heeft gedaan.
De computer van verdachte is onderzocht; hieruit blijkt dat verdachte op 15 januari 2010 in de telefoongids heeft gezocht naar "[slachtoffer A]" en naar "[adres]", het adres van [slachtoffer A].
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit
Vaststaande feiten / aanleiding van het onderzoek11
Aanleiding voor het onderzoek was de aangifte van [slachtoffer B] op 6 maart 2010. De aangever heeft aangifte gedaan ter zake van bedreiging met de dood danwel mishandeling. Op dinsdag 15 december 2009 had zijn vrouw een doek van de auto van zijn dochter [slachtoffer C] gehaald. Zijn vrouw zag dat er een envelop lag op het dak van de auto lag met daarin een bebloede dode muis, doorboord met een aardappelschilmesje.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Hij is van mening dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen. Verdachte vermoedt dat een persoon die verdachte goed kent en die wist hoe verdrietig verdachte was na het beëindigen van de relatie door [slachtoffer C], maar van wie hij de naam niet wil noemen, dit strafbare feit heeft gepleegd. Verdachte ontkent de brief te hebben gestuurd en te hebben geweten wat er in de envelop zat.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard op grond van de aangifte van [slachtoffer B], de sms'jes die aan [slachtoffer C] zijn gestuurd, de mailtjes van verdachte aan [slachtoffer C] en de MSN-conversaties tussen verdachte en [slachtoffer C]. Verdachte heeft een [naam 1] en [naam 2] gevoerd. Verdachte heeft aangevoerd dat een andere persoon, van wie verdachte de naam niet durft te noemen, de brief namens hem heeft verstuurd, maar de officier van justitie acht dit niet aannemelijk. Dit verweer zal dan ook moeten worden verworpen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging gekregen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs is waaruit blijkt dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting uitdrukkelijk ontkend het ten laste gelegde feit te hebben gepleegd. Uit de mailberichten van 25 februari 2010 van verdachte aan [slachtoffer C] zou opgemaakt kunnen worden dat verdachte aan een onbekende persoon opdracht gegeven heeft een envelop naar [slachtoffer C] te brengen, maar niet blijkt dat verdachte wist wat zich in die envelop bevond, in het bijzonder niet dat er een dode muis doorboord met een aardappelschilmeisje in de envelop zou worden gestopt.
Bij deze stand van zaken moet vrijspraak volgen voor het onder 3 ten laste gelegde feit.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op 20 februari 2010 te 's-Heerenberg, gemeente Montferland, alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een (bij een woning gelegen aan [adres]) geparkeerd staande auto, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine, ten gevolge waarvan die auto en meer ruiten van genoemde woning en een of meer struiken geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en een andere geparkeerd staande auto, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in die woning aanwezige personen, in elk geval levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 19 januari 2010 te Gaanderen, gemeente Doetinchem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een persoon, genaamd [slachtoffer A], heeft bedreigd met de dood, immers heeft hij opzettelijk dreigend een envelop met als inhoud een kogel en/of een brief met de tekst: "Ik hoop dat de boodschap duidelijk is, voordat we verder moeten op minder leuke maatregelen...Denk aan je gezin" in de brievenbus van voornoemde [slachtoffer A] gestopt, althans verstuurd aan voornoemde [slachtoffer A].
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
Feit 1:
- Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar,gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander en gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
Feit 2:
- Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de bewezenverklaarde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat het zeer kwalijke feiten zijn. Hij heeft rekening gehouden met de psychische gesteldheid van verdachte en met het feit dat verdachte geen openheid over de gang van zaken heeft gegeven.
De raadsman heeft primair geconcludeerd tot vrijspraak van de ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat een gevangenisstraf vergaande gevolgen voor verdachte zal hebben. Verdachte heeft psychische problemen en problemen met drugs, maar het gaat nu goed met hem, hij woont op zichzelf en heeft een vaste baan. Door het opleggen van een gevangenisstraf zal verdachte zijn baan kwijtraken en zijn eigen woning verliezen. De raadsman vindt bij bewezenverklaring van de feiten een taakstraf, te weten een werkstraf van 200 uur, en een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden gezien de ernst van de feiten.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan twee ernstige feiten. Dergelijke feiten veroorzaken aanzienlijke schade, met name psychische schade, bij de slachtoffers. De brandstichting had zeer ernstig kunnen aflopen, indien de woning van de familie [slachtoffer B en C] vlam zou hebben gevat. Dit feit gebeurde midden in de nacht terwijl iedereen lag te slapen. Dit is zeer gevaarlijk. Het is aan het snelle handelen van [slachtoffer B] en de brandweer te danken dat er niet meer schade en ook geen gewonden zijn gevallen. Ook de bedreiging van [slachtoffer A] heeft bij hem en diens gezin veel onrust veroorzaakt, waardoor hij zelfs enige tijd niet heeft kunnen werken. De rechtbank acht het zeer kwalijk dat verdachte uit boosheid en/of rancune andere mensen angst heeft aangejaagd.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met zijn blanco strafblad.
Al het voorgaande in aanmerking nemend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden.
Vorderingen tot schadevergoeding
[slachtoffer B]
De benadeelde partij [slachtoffer B] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 470,00 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 en 3 tenlastegelegde.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks tot het gevorderde bedrag van € 200,00 schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering is voor toewijzing vatbaar vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2010.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, nu verdachte is vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
[slachtoffer C]
De benadeelde partij [slachtoffer C] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 770,00 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 en 3 tenlastegelegde.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks tot het gevorderde bedrag van € 500,00 schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering is voor toewijzing vatbaar vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2010.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, nu verdachte is vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van genoemde benadeelde partijen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f, 57, 157, 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
Feit 1:
- Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar, gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander en gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
Feit 2:
- Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
* bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 4 (vier) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
* beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
* veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer B], [plaats, adres], rekeningnummer [nummer], van een bedrag van € 200,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2010 en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
* legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer B], een bedrag te betalen van € 200,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2010, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 4 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
* verklaart de benadeelde partij [slachtoffer B] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering;
* veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer C], [plaats, adres], rekeningnummer [nummer] van een bedrag van € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2010 en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
* legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer C], een bedrag te betalen van € 500,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2010, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 10 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
* verklaart de benadeelde partij [slachtoffer C] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Aldus gewezen door mrs. Feraaune, voorzitter, Troost en Van de Wetering, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Oosting, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 mei 2011.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer PL0640 2010024759, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Achterhoek, gesloten en ondertekend op 17 juni 2010.
2 Proces-verbaal van aangifte, p. 113-116
3 Proces-verbaal van bevindingen, p. 145
4 Fotoblad p. 140-144 en fotoblad p. 165-169
5 Rapport dactyloscopisch sporenonderzoek, p. 172-173
6 Verkorte rapportage betreffende onderzoek naar vluchtige stoffen, naar aanleiding van een brand in 's-Heerenberg op 20 februari 2010 van het Nederlands Forensisch Instituut, p. 174-175
7 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer PL0640 2010009122, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Achterhoek, gesloten en ondertekend op 17 juni 2010.
8 Proces-verbaal aangifte [slachtoffer A], p. 36-40
9 Proces-verbaal van bevindingen, p. 64-65
10 Proces-verbaal onderzoek digitale gegevens, bijlage 1.1, p. 196
11 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer PL0640 2009108452, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Achterhoek, gesloten en ondertekend op 17 juni 2010.