ECLI:NL:RBZUT:2011:BQ5768

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
24 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/485003-09 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Valderen
  • A. Prisse
  • F. Follender Grossfeld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 24 mei 2011 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde, die zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland was. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, behandeld, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat op € 916.177,80. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder oplichting en verduistering, en had als directeur-grootaandeelhouder van een vennootschap de verkregen bedragen voor privédoeleinden aangewend. De rechtbank oordeelde dat het voornoemde bedrag volledig aan de veroordeelde kon worden toegerekend, ondanks de verdediging die aanvoerde dat een deel van het bedrag aan de vennootschap toekwam. De rechtbank nam de ontnemingsrapportage als uitgangspunt voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en concludeerde dat de kosten die de veroordeelde had gemaakt ter voltooiing van de delicten, tot een bedrag van € 36.822,20, in mindering konden worden gebracht. De rechtbank weigerde de terugbetalingsverplichting op nihil te stellen, ondanks het faillissement van de veroordeelde, en oordeelde dat er onvoldoende reden was om te veronderstellen dat de veroordeelde in de toekomst geen inkomen zou kunnen genereren. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op om het geschatte bedrag aan de Staat te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/485003-09 (ontneming)
Uitspraak d.d.: 24 mei 2011
Tegenspraak / onip
VONNIS
De rechtbank heeft te beslissen op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van
Strafrecht van de officier van justitie, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk
verkregen voordeel in de strafzaak tegen:
[veroordeelde],
geboren te [plaats op 1960],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
verder te noemen: veroordeelde.
Raadsman: mr. A.C. Huisman, advocaat te Deventer.
Procesgang
Bij vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken in deze rechtbank van 3 augustus 2010 is de veroordeelde, voorzover hier van belang, ter zake van het in zijn strafzaak bewezenverklaarde, gekwalificeerd als:
feit 1 : oplichting, meermalen gepleegd en verduistering, meermalen gepleegd;
feit 2 : oplichting, meermalen gepleegd;
feit 3 : oplichting, meermalen gepleegd en verduistering, meermalen gepleegd;
feit 4 : van het plegen van witwassen, een gewoonte maken, meermalen gepleegd;
feit 5 : opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl
het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een
rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden
gedraging;
tot straf veroordeeld.
Onderzoek van de zaak1
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van de ontnemingsrapportage2, de in het openbaar gehouden terechtzitting van 20 juli 2010, de nadien schriftelijk ingediende stukken van de zijde van veroordeelde van 31 augustus 2010 en de officier van justitie van 1 oktober 2010 en de in het openbaar gehouden terechtzitting van 26 april 2011, waarbij zijn gehoord de officier van justitie en de raadsman van veroordeelde.
Vordering van het Openbaar Ministerie
De schriftelijke vordering van het Openbaar Ministerie houdt in dat aan veroordeelde als wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden ontnomen een bedrag van € 953.000,-. In de schriftelijke reactie van 1 oktober 2010 heeft de officier van justitie de vordering verminderd tot een bedrag van € 916.117,80.
Standpunt van de verdediging
Door de raadsman van veroordeelde is aangevoerd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 747.298,97 bedraagt. Door de verdediging is onder meer aangevoerd dat de bedragen verkregen als gevolg van het bewezen verklaarde handelen in eerste instantie zijn overgemaakt op rekening van [Naam BV]. Derhalve kan ook niet het gehele bedrag van verkregen gelden aan veroordeelde als privépersoon worden toegerekend als wederrechtelijk verkregen voordeel. Tevens dient er rekening te worden gehouden met de kosten die veroordeelde als privépersoon heeft aangewend ten behoeve van de voltooiing van de delicten.
Verder is aangevoerd dat veroordeelde als rechtstreeks gevolg van de strafbare feiten failliet is gegaan en dat veroordeelde voor de schulden van [Naam BV] persoonlijk aansprakelijk is. Gelet op de hoogte van de schuld waarmee veroordeelde uit het faillissement zal komen en zijn in redelijkheid te veronderstellen verdiencapaciteit is het niet redelijk om een terugbetalingsverplichting op te leggen. Primair dient de terugbetalingsverplichting dan ook op nihil worden gesteld, subsidiair op een bedrag van € 350.000,-- lager dan het daadwerkelijk behaalde voordeel.
Beoordeling van vordering
De rechtbank hanteert als uitgangspunt voor de schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel de ontnemingsrapportage.
Door de officier van justitie is in de schriftelijke reactie d.d. 1 oktober 2010 aangevoerd dat de benadeelden, als gevolg van de bewezen verklaarde oplichting, dan wel verduistering, een bedrag hebben betaald van € 953.000,--. Deze bedragen zijn overgeboekt op de rekening van [Naam BV]. Ook uit de ontnemingsrapportage blijkt dat veroordeelde dit bedrag heeft verkregen.3 Door en namens veroordeelde is bevestigd dat de bedragen die de benadeelden in totaal hebben betaald voornoemd bedrag vormen.4 Bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel neemt de rechtbank dit bedrag dan ook als uitgangspunt.
Door de raadsman is aangevoerd dat, nu de benadeelden hebben betaald op een bankrekening van [Naam BV], onderscheid gemaakt moet worden tussen de bedragen die veroordeelde in privé zijn toegekomen en het bedrag dat aan de voornoemde vennootschap is toegekomen. De rechtbank is echter van oordeel dat het voornoemd bedrag in het geheel aan veroordeelde is toegekomen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Veroordeelde was directeur-grootaandeelhouder van de vennootschap en had uit dien hoofde volledige zeggenschap over de vennootschap. Veroordeelde kon dan ook vrij over het vermogen van de vennootschap beschikken. In het vonnis van 3 augustus 2010 heeft de meervoudige strafkamer ook reeds geoordeeld dat veroordeelde de verkregen bedragen, die waren overgemaakt op de rekening van de vennootschap, voor privédoeleinden heeft gebruikt. Tevens overweegt de rechtbank hierbij dat veroordeelde als privépersoon is veroordeeld voor de oplichting, dan wel de verduistering, als gevolg waarvan hij over de bedragen heeft kunnen beschikken. Veroordeelde heeft daarnaast ook zelf verklaard dat de vennootschap dienstig was aan hem als privépersoon.5 De bedragen die veroordeelde via zijn vennootschap incasseerde werden ook onmiddellijk voor zijn privé-uitgaven aangewend.6
De kosten die zijn gemaakt en die in directe relatie staan tot de voltooiing van de afzonderlijke delicten zijn begroot op € 36.822,20. Deze berekening is tot stand gekomen op grond van met name de verklaringen die zijn afgelegd door veroordeelde.7 Nu de kosten mede zijn gebaseerd op de verklaringen van veroordeelde zelf is de rechtbank van oordeel dat deze kosten reëel zijn. De rechtbank neemt het voornoemde bedrag dan ook op als de kosten die door veroordeelde zijn gemaakt ter voltooiing van de bewezen verklaarde delicten. Voorzover door de raadsman is betoogd dat veroordeelde nog in privé kosten heeft gemaakt ter voltooiing van de delicten, ter grote van € 15.000,-- en € 3.000,-- is de rechtbank van oordeel dat deze bedragen onvoldoende zijn onderbouwd.
De rechtbank stelt het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van € 953.000,-- minus de kosten ter grote van € 36.822,20. Het te ontnemen wederrechtelijke verkregen voordeel bedraagt derhalve € 916.177,80.
Door de verdediging is aangevoerd dat de terugbetalingsverplichting op nihil moet worden gesteld, dan wel op een bedrag van € 350.000,-- lager dan het daadwerkelijk behaalde voordeel. Hiertoe is onder meer aangevoerd dat veroordeelde als rechtstreeks gevolg van de strafbare feiten in staat van faillissement is gesteld.
De rechtbank van oordeel dat er thans onvoldoende reden is om over te gaan tot op nulstelling of matiging van het ontnemingsbedrag op grond van het draagkrachtcriterium. Niet valt uit te sluiten dat veroordeelde in de toekomst over inkomen uit arbeid zal beschikken, dan wel over een inkomen uit andere bron. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking de leeftijd van veroordeelde en de hoge waarschijnlijkheid dat het faillissement binnen niet al te lange tijd zal worden opgeheven wegens gebrek aan baten.
Gelet op het bovenstaande oordeelt de rechtbank dan ook als volgt.
Beslissing
De rechtbank:
- schat de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 916.177,80 (negenhonderdzestienduizend honderdzevenenzeventig euro en tachtig eurocent) en stelt het voordeel op dit bedrag vast;
- legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, te betalen het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel is geschat.
Aldus gewezen door mrs. Van Valderen, voorzitter, Prisse en Follender Grossfeld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Meerdink, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 mei 2011.
Mr. Follender Grossveld is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige kamer voor strafzaken
Voetnoten:
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij relaas proces-verbaal, onderzoek Ferrari [[nummer]], nummer [nummer], gesloten en ondertekend op 26 oktober 2009.
2 Proces-verbaal ontnemingsrapportage, dossierpagina 80 001 t/m 80 008
3 Proces-verbaal ontnemingsrapportage, dossierpagina's 80 006 en 80 007
4 Schriftelijke reactie d.d. 31 augustus 2010
5 Proces-verbaal verhoor , dossierpagina 10 196, 10 202, 10 224 en 10 234
6 Proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 60 204 e.v.
7 Proces-verbaal ontnemingsrapportage, dossierpagina's 80 004 en 80 007