ECLI:NL:RBZUT:2011:BQ6648

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
31 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/850652-10
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. van de Wetering
  • A. Gilhuis
  • M. Ouweneel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke schennis van de eerbaarheid door verdachte gepleegd leidt tot een voorwaardelijke werkstraf en een geldboete

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 31 mei 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van opzettelijke schennis van de eerbaarheid. De verdachte, geboren in 1991 en woonachtig in [plaats], werd ervan beschuldigd op 14 juni 2010 in Elburg, op de Puttenerallee, zich met ontbloot geslachtsdeel te hebben bevonden, wat leidde tot een melding bij de politie door twee hardloopsters. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit, op basis van de verklaringen van de aangevers en de bekennende verklaring van de verdachte zelf. De rechtbank oordeelde dat de bekennende verklaring van de verdachte bruikbaar was voor de bewijsvoering, ondanks de bezwaren van de verdediging over de betrouwbaarheid van de aangiften en de omstandigheden waaronder de bekentenis was afgelegd.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 20 uur, met een vervangende hechtenis van 10 dagen indien de straf niet naar behoren wordt verricht. Daarnaast is er een geldboete van € 250,- opgelegd. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met het feit dat de verdachte een 'first offender' is en dat de schennispleging door de aangevers als schokkend werd ervaren. De rechtbank heeft de strafmaat gematigd in vergelijking met de eis van de officier van justitie, die een zwaardere straf had gevorderd. De beslissing is genomen in het belang van de verdachte, met het oog op de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/850652-10
Uitspraak d.d.: 31 mei 2011
tegenspraak / dnip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats op 1991],
wonende te [plaats, adres].
Raadsman: mr. Th. H. Meeuwis, advocaat te Dronten.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
17 mei 2011.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 juni 2010 te Elburg, in ieder geval in Nederland,
op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de
Puttenerallee,
opzettelijk de eerbaarheid heeft geschonden,
door zich daar met ontbloot geslachtsdeel te bevinden;
art 239 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
A. Aanleiding van het onderzoek 1
Op 14 juni 2010 kwam bij de politie via de meldkamer een melding binnen dat personen een man vast hadden, die schennis zou hebben gepleegd vlakbij [camping] jegens twee vrouwen die daar aan het hardlopen waren, door aan hen zijn geslachtsdeel te tonen. Nadat verbalisanten ter plaatse aangekomen waren en het verhaal van de twee hardlopers hadden aangehoord, werd verdachte aangehouden.
B. Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit bewezen kan worden op basis van de beide aangiften, alsmede op basis van de verklaringen die verdachte hierover heeft afgelegd. De officier van justitie acht de bekennende verklaring van verdachte, zoals aanvankelijk door hem bij de politie afgelegd bruikbaar, nu in het proces-verbaal van de aanhouding - bij ambtseed opgemaakt - staat dat verdachte is gewezen op zijn recht op telefonische consultatiebijstand door een raadsman. De officier van justitie is van mening dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat verdachte in zijn belangen is geschaad.
C. Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu het wettig en overtuigend bewijs dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd, ontbreekt. Beide aangevers hebben immers gehandeld uit een vorm van sensatiezucht, waardoor de aangiftes onbetrouwbaar zijn en zodoende niet kunnen bijdragen tot de bewijslevering. Daarnaast is de raadsman van mening dat de bekentenis van verdachte een zogenaamde ondeugdelijke bekentenis betreft, nu deze door verdachte is afgelegd met het doel zo snel mogelijk weg te komen van het politiebureau. Voorts kan deze verklaring niet bijdragen aan het bewijs nu in het proces-verbaal aanhouding niet is opgenomen de reden waarom verdachte voorafgaand aan zijn verhoor heeft afgezien van zijn recht op consultatie van zijn raadsman, welke reden erin gelegen lag dat aan verdachte was medegedeeld dat de raadsman pas de volgende ochtend aanwezig kon zijn. Daar komt nog bij dat verdachte heeft betwist dat aan hem mondeling is medegedeeld dat hij zijn consultatierecht ook telefonisch mocht uitoefenen.
De verdachte ontkent dat hij het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Ten aanzien van de door hem aanvankelijk afgelegde bekennende verklaring, heeft hij ter terechtzitting verklaard dat hij deze onder druk en in paniek heeft afgelegd. Hij heeft tevens hiertoe verklaard dat hem weliswaar is gewezen op het recht van consultatie van een advocaat, maar dat hem daarbij is medegedeeld dat hij in dat geval wel tot de volgende ochtend moest wachten. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij tevens heeft gezegd dat hij geen advocaat nodig had, omdat hij toch niets had gedaan. Ten aanzien van het tenlastegelegde feit heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij aan het pad waar aangevers aan het hardlopen waren, stond te plassen bij een boom. Daarbij stond hij met zijn zij naar het pad gekeerd en heeft hij één keer opzij gekeken en ,,Hoi" gezegd.
D. Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de ten laste gelegde feiten uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In het dossier bevinden zich verschillende stukken, waaronder de verklaringen van verdachte en de verklaringen van aangevers, zoals hierna zakelijk en verhalenderwijs weergegeven:
Verdachte heeft ter gelegenheid van zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij op 14 juni 2010 rond 19:00 uur in Elburg, is gaan fietsen. Hij is via 't Harde door het bos gefietst. Tijdens het fietsen, moest hij naar de WC en toen is hij tegen een boom gaan plassen. Hij heeft aangevers toen gezien. Tijdens het plassen, had hij met zijn rechterhand zijn piemel vast en is hij zo gaan staan dat aangevers zijn piemel zagen. Hij heeft verklaard dat hij zo'n drie meter van aangevers afstond toen zij hem konden zien. Hij heeft tevens verklaard dat het hem een kick geeft als andere mensen zijn piemel kunnen zien, dat dat voelt als een soort attractie en dat hem dat opwindt2.
Aangever [aangever A] heeft verklaard dat zij op 14 juni 2010 omstreeks 19:00 uur en 19:30 uur over de Puttenerallee te Elburg aan het hardlopen was samen met een vriendin, [aangever B]. Zij heeft verklaard dat zij verdachte op de fiets voorbij zag rijden en hem vervolgens een stukje verderop bij een boom zag staan. Zij dacht dat hij stond te plassen. Zij heeft verklaard dat toen zij ongeveer tien meter bij hem vandaan was, hij zich van de boom afdraaide en de voorzijde van zijn lichaam richting haar draaide. Hij had toen zijn handen in de buurt van zijn penis en keek haar aan3.
Aangever [aangever B] heeft verklaard dat zij op 14 juni 2010 te Elburg omstreeks 18:30 uur samen met [aangever A] aan het hardlopen was. Aangever heeft verklaard dat zij daar verdachte zag fietsen en hem later bij een boom zag staan met zijn handen bij zijn geslachtsdeel. Verdachte draaide zich naar haar toe, glimlachte vies en zei ,,Hallo"4.
Op grond van het vorenstaande kan tot een bewezenverklaring worden gekomen. De rechtbank acht de door verdachte afgelegde bekennende verklaring bruikbaar voor de bewijsvoering. Wat er ook zij van het betoog van de verdediging dat het door verdachte afzien van zijn recht op consultatie van zijn raadsman zou zijn ingegeven door een mededeling van verbalisanten, uit de bij ambtseed opgemaakte processen-verbaal met nummers PL0617 2010086717-3 en PL0621 2010086717-9 blijkt dat verdachte op juiste wijze op zijn rechten is gewezen alvorens hij voornoemde verklaring heeft afgelegd. Gelet op eerder genoemde processen-verbaal, mede in aanmerking genomen de verklaring van verdachte ter zitting dat hij tegen verbalisanten heeft gezegd dat hij geen advocaat nodig had, omdat hij niets had gedaan, is de rechtbank van oordeel dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat verdachte in zijn belangen is geschaad, waardoor er geen uitsluiting van de betreffende verklaring dient te volgen. Naar het oordeel van de rechtbank is ook overigens geen sprake van een ondeugdelijke bekentenis die niet als bewijsmiddel gebruikt mag worden, nu niet valt in te zien dat verdachte de gedetailleerde verklaringen die hij op het politiebureau, waarbij hij ook rept over eerdere gevallen van schennis, verzonnen zou hebben om snel heengezonden te worden.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 14 juni 2010 te Elburg, op een plaats voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de Puttenerallee, opzettelijk de eerbaarheid heeft geschonden, door zich daar met ontbloot geslachtsdeel te bevinden.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 60 uur, subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 30 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat aangevers erg geschrokken zijn toen zij aan het hardlopen waren en met de schennispleging door verdachte werden geconfronteerd.
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de strafmaat, nu hij vrijspraak heeft bepleit.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schennispleging, ten overstaan van twee vrouwen, hetgeen door hen als schokkend ervaren is. In het algemeen geldt dat de algemene publieke moraal door dit soort seksueel gedrag kan worden aangetast.
In het voordeel van verdachte weegt dat hij, gezien het hem betreffende Uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 april 2011, niet eerder is veroordeeld terzake dit soort delicten.
Door de reclassering, Adviesunit Zutphen, is op 28 maart 2011 een reclasseringsadvies over verdachte uitgebracht. Geadviseerd wordt om, mocht verdachte schuldig worden bevonden, verdachte geen verplicht reclasseringscontact op te leggen. Het gaat om een ontkennende verdachte. Betrokkene heeft geen hulpvragen en is niet-ontvankelijk voor begeleiding door de reclassering. Toezicht op bijzondere voorwaarden en directe interventies/ behandelingen zijn niet geïndiceerd.
Verdachte heeft aangegeven dat hij zich kan vinden in de strekking van voornoemde rapportage en het gegeven advies.
De rechtbank zal opleggen een voorwaardelijke werkstraf van 20 uur, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaar. Dit om verdachte in de toekomst te weerhouden van het opnieuw plegen van (soortgelijke) strafbare feiten. Daarnaast zal de rechtbank hem een geldboete van € 250,- opleggen.
De rechtbank wijkt hierbij af van de straf zoals door de officier van justitie geëist, met name omdat het een "first offender" betreft. De rechtbank acht deze beslissing passend en in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c en 239 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd;
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 20 (twintig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 10 (tien) dagen.
* bepaalt, dat de taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
* veroordeelt verdachte tot het betalen van een geldboete van € 250,-, waarbij vervangende hechtenis geldt van 5(vijf) dagen bij niet voldoening daarvan.
Aldus gewezen door mrs. Van de Wetering, voorzitter, Gilhuis en Ouweneel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Banga, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 mei 2011.
Mr. Ouweneel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer PL0617 2010086717-8 , Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Noordwest Veluwe, gesloten en ondertekend op 28 juli 2010, door [hoofdagent].
2 Verklaring verdachte, doorgenummerde dossierpag. 19-21 en 22.
3 Aangifte van [aangever A], doorgenummerde dossierpag. 28 en 29.
4 Aangifte van [aangever B], doorgenummerde dossierpag. 34.