ECLI:NL:RBZUT:2011:BQ9144

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
20 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-187
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep tegen last onder dwangsom en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 20 april 2011 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Epe. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarbij een last onder dwangsom was opgelegd om een met het bestemmingsplan strijdig gebruik van een perceel te beëindigen. Dit besluit was genomen op 2 oktober 2009. Verweerder verklaarde het bezwaar van eiser tegen dit besluit ongegrond bij een besluit van 30 december 2009.

De zitting vond plaats op 6 januari 2011, waar eiser werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. S.H.J. Buitenkamp, en verweerder werd vertegenwoordigd door mr. K.A. Weerts. Tijdens de zitting werd het onderzoek geschorst voor nader overleg, waarna partijen instemden met het achterwege laten van een nadere zitting. De rechtbank sloot het onderzoek en deed uitspraak.

De rechtbank constateerde dat verweerder op 25 januari 2011 de opgelegde last onder dwangsom had opgeheven, omdat er een jaar was verstreken zonder dat een dwangsom was verbeurd. Hierdoor had eiser geen procesbelang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en veroordeelde verweerder tot vergoeding van het betaalde griffierecht en de proceskosten van eiser, die in totaal € 874,00 bedroegen. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. J.H. van Breda en in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: 10/187
Uitspraak in het geding tussen:
[eiser]
te [plaats],
eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van Epe
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 oktober 2009 heeft verweerder eiser een last onder dwangsom opgelegd om binnen twee dagen na dagtekening van het besluit het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van het perceel – het nuttigen van te verkopen waren ter plaatse – te beëindigen.
Bij besluit van 30 december 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 6 januari 2011, waar eiser is verschenen, bijgestaan door mr. S.H.J. Buitenkamp, advocaat te Epe. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.A. Weerts.
Ter zitting is het onderzoek geschorst voor nader overleg. Daarna hebben partijen toestemming gegeven om te bepalen dat een nadere zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
De rechtbank stelt vast dat verweerder bij besluit van 25 januari 2011 op verzoek van eiser de bij besluit van 2 oktober 2009 opgelegde last heeft opgeheven aangezien een jaar was verstreken zonder dat een dwangsom was verbeurd.
Gelet daarop heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet langer belang bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit, waarbij het besluit van 2 oktober 2009 in stand is gelaten. Het beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser in verband met de onderhavige procedure heeft moeten maken. Eiser heeft na het nemen van het besluit van 2 oktober 2009 – onbetwist – de geconstateerde overtreding van het bestemmingsplan beëindigd. Het had op de weg van verweerder gelegen dit te betrekken in zijn heroverweging van dat besluit. Nu hij dit niet, althans niet kenbaar, heeft gedaan, kan niet worden gezegd dat het beroep tevergeefs is ingesteld. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden ter zake van rechtsbijstand 2 punten toegekend (beroepschrift 1 punt en verschijnen ter zitting 1 punt), waarbij een wegingsfactor 1 wordt gehanteerd.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 150,00 aan eiser vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 874,00, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 april 2011.