RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/950630-10
Uitspraak d.d.: 21 juni 2011
Tegenspraak / dip - oip
[verdachte],
geboren te [plaats op 1987],
thans gedetineerd in Huis van Bewaring Doetinchem.
Raadsman: mr. B.J. Sanders, advocaat te Zutphen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 juni 2011.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 05 september 2010 te Zutphen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer A] van het leven te beroven,
met dat opzet die [slachtoffer A] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp, in de buik(streek) en/of het been en/of elders
in het lichaam heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 05 september 2010 te Zutphen
aan [slachtoffer A] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een of meer steekwonden in
de buik en/of het been), heeft toegebracht,
door deze opzettelijk meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp, in de buik(streek) en/of het been te steken;
hij op of omstreeks 05 september 2010 te Zutphen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd [slachtoffer A], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat
opzet die [slachtoffer A] meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp
en/of puntig voorwerp in de buik(streek) en/of het been en/of elders in het
lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 05 september 2010 te Zutphen
[slachtoffer B] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met
zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [slachtoffer B] een mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp, getoond en/of voorgehouden en/of is verdachte
met dat mes in de hand op die [slachtoffer B] toegelopen en/of heeft verdachte met dat
mes een of meer zwaaiende en/of stekende bewegingen naar/in de richting van
die [slachtoffer B] gemaakt;
3.
hij op of omstreeks 04 september 2010 te Lochem
opzettelijk en wederrechtelijk een scooter (Yamaha), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer C], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar
gemaakt;
4.
hij op of omstreeks 04 september 2010 te Lochem,
[slachtoffer C] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans
met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [slachtoffer C] een mes getoond,
althans dat mes duidelijk zichtbaar voor die [slachtoffer C] vastgehouden;
5.
hij op of omstreeks 30 mei 2010 te Zutphen
opzettelijk mishandelend [slachtoffer D] (met kracht) bij de haren heeft beetgepakt
en/of tegen het gezicht heeft gestompt/geslagen en/of een zgn. knietje in de
buik(streek) heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn
heeft ondervonden.
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Aanleiding van het onderzoek
Op 5 september 2010 kregen verbalisanten het verzoek om naar de Rijkenhage te Zutphen te gaan. Ter plaatse bleek dat ene [slachtoffer A] was gestoken met een mes.2
Standpunt van het openbaar ministerie
Ten aanzien van het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Hiertoe heeft de officier van justitie onder meer het volgende aangevoerd. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend het slachtoffer met het mes te hebben gestoken. Daarnaast heeft getuige [getuige A] een gedetailleerde verklaring afgelegd over de ten laste gelegde feiten. Ook indien verdachte niet had bekend, levert de verklaring van [getuige A] tezamen met de overige verklaringen voldoende bewijs op voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Hiertoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat de afgelegde verklaringen met betrekking tot dit feit voldoende duidelijk zijn en dat de politie de scooter in het water heeft aangetroffen.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft de officier van justitie gesteld dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Uit de verklaringen volgt weliswaar dat verdachte een mes heeft getoond, maar hij heeft dat slechts tegen de eigen wang gehouden en daarbij gezegd zijn broer wat aan te doen. Verdachte dient van dit feit te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden, gelet op de aangifte, de getuigenverklaring en het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot getuige
[slachtoffer C]
Standpunt van de verdachte / de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij het slachtoffer een paar keer met een mes heeft gestoken. Het was niet de bedoeling van verdachte om iemand met het mes te verwonden of om het leven te brengen, het was bedoeld om zichzelf te verweren.
Door en namens verdachte is ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde aangevoerd dat het opzet van verdachte er niet was op gericht om iemand van het leven te beroven. Het mes was te klein om een dodelijke steekwond toe te kunnen brengen. De verklaring van de deskundige, inhoudende dat als de bovenste steekwond aan de voorzijde van de buik circa 1 centimeter lager zou zijn toegebracht de milt zou kunnen zijn geraakt, is onjuist. De informatie van de deskundige komt niet overeen met informatie afkomstig van Wikipedia. Uit deze informatie blijkt dat een messteek van 2 centimeter diep de milt niet zou hebben kunnen bereiken. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Tevens is aangevoerd dat er geen sprake was van voorwaardelijk opzet gericht op de dood. Door het kleine mes te hanteren heeft verdachte niet willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever om het leven zou kunnen komen.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde is aangevoerd dat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Uit de geneeskundige rapportage blijkt dat de forensisch arts enkele weken als termijn voor herstel heeft genoemd. Verder blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring dat het letsel na enkele weken was hersteld. Evenmin is er sprake van (al dan niet voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft met het mes enkel getracht om zijn opponenten van zich af te houden. Verdachte dient dan ook van het onder 1 subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde is door en namens verdachte aangevoerd dat uit de stukken slechts kan blijken dat verdachte de scooter in het water heeft geduwd. Niet is aangetoond dat de scooter is vernield, beschadigd of onbruikbaar gemaakt. De enkele handgeschreven krabbel "totaal loss" met een stempel van [naam bedrijf] is onvoldoende om als bewijs daarvan te dienen. Tevens is de scooter niet van grote hoogte in het water terecht gekomen en is deze er de volgende dag weer uitgehaald. Zonder deugdelijke aanwijzingen voor het tegendeel moet het ervoor gehouden worden dat de scooter na op het droge te zijn gehaald weer gebruikt kon worden.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde is door en namens verdachte aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer C] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling. Uit de handelingen die verdachte met het mes heeft verricht kon bij [slachtoffer C] niet de redelijke vrees ontstaan dat verdachte haar iets aan zou doen. Het enige bewijsmiddel daarvoor vormt de verklaring van [getuige B]. Bij gebrek aan steunbewijs dient verdachte dan ook te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde bedreiging.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer D] een duw heeft gegeven. Verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer D] heeft mishandeld, zoals is tenlastegelegd. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feit 4
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 4 ten laste gelegde. De rechtbank overweegt hiertoe dat door [slachtoffer C] geen aangifte is gedaan van bedreiging. Evenmin blijkt uit haar verklaring dat er sprake is geweest van een bedreiging zoals ten laste gelegd. De enkele verklaring van [getuige B] is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit te kunnen komen.
De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 en 2
Door [slachtoffer A] is aangifte gedaan van een poging tot doodslag.3 Hij heeft het volgende verklaard.
Op 5 september 2010 is [slachtoffer A] samen met onder meer [slachtoffer B]][naam 1] naar [café te plaats] geweest.4 Omstreeks 3.15 uur is [slachtoffer A] samen met [slachtoffer B] en [naam 1] naar buiten gegaan. Ze zijn op de fiets gestapt en reden over de Beukerstraat in de richting van de HEMA. Tegenover de HEMA, ter hoogte van de Hunkemöller, stonden twee jongens. De twee jongens begonnen in het Spaans tegen de andere groep te roepen, een van de jongens riep 'puta madre'. De groep fietste door.5
Ter hoogte van de Free Record Shop zag [slachtoffer A] dat de twee jongens achter hen aan renden. Een jongen rende voor de andere jongen uit. [slachtoffer A] bleef rustig door fietsen. Toen [slachtoffer A] achterom keek zag hij een van de jongens op ongeveer één meter achter hem. Vrijwel direct voelde [slachtoffer A] in zijn rechterzij een voet tussen zijn buik en borstkast in.6Als gevolg van de trap raakte [slachtoffer A] uit balans. De jongen die had getrapt, stond op het moment van de trap rechts achter hem.
[slachtoffer B] stond rechts naast [slachtoffer A] op een afstand van ongeveer twee meter. [slachtoffer B] liep in de richting van de jongen die [slachtoffer A] had getrapt en gaf hem een klap in zijn gezicht. [slachtoffer A] heeft zijn fiets weggezet en is vervolgens op jongen afgerend. Hij probeerde [slachtoffer B] en de jongen uit elkaar te halen. Hij liep om de jongen heen en probeerde hem van [slachtoffer B] los te rukken.7
Op enig moment had [slachtoffer B] de jongen losgelaten. De jongen stond voorovergebogen en had iets in zijn rechterhand. Vrijwel direct voelde [slachtoffer A] een harde stoot in zijn zij. [slachtoffer B] riep op dat moment: "een mes, hij heeft een mes". Op dat moment stond [slachtoffer A] één meter voor de jongen. [slachtoffer B] duwde [slachtoffer A] naar achteren, weg van de jongen. De jongen bleef staan met het mes in zijn rechterhand. Het mes leek op een stiletto.8
Kort nadat [slachtoffer B] voor [slachtoffer A] was gaan staan voelde [slachtoffer A] een warm gevoel bij zijn lies van het rechter bovenbeen. Hij voelde bloed lopen en er zat een grote bloedvlek in zijn broek. [slachtoffer A] is weggefietst in de richting van de Rijkenhage.9
Uit de letselrapportage opgesteld door forensisch arts O.L. Sijperda blijkt dat bij [slachtoffer A] vijf verwondingen waarneembaar waren, te weten op de borst, buik en het rechterbeen, alle met scherpe randen. De diepte liep uiteen van 0,5 tot ongeveer 2 centimeter. De wonden imponeren als steekwonden.10
De bovenste wond op de voorzijde van het lichaam ligt tegen de onderzijde van de onderste rib en is vermoedelijk hiertegen afgeketst. Iets lager (1 centimeter, aldus Sijperda) toegebracht zou de vermoedelijke steek de direct daar onder liggende milt hebben kunnen raken met een grote kans op een zeer ernstige en mogelijk dodelijke verbloeding. Aan de binnenzijde van het rechter bovenbeen bevindt zich ook een verwonding met het aspect van een steekwond. De locatie is dichtbij de grote vaten loge, zodat ook hier het risico op een grote verbloeding vrij groot was.11
Bij het slachtoffer was sprake van ernstig bloedverlies uit alle zichtbare verwondingen. Daarnaast is hij buiten kennis geweest door het bloedverlies.12
Door getuige [slachtoffer B] is het volgende verklaard. Op 5 september 2010 was [slachtoffer B] samen met onder meer [slachtoffer A] in [café in plaats]. Omstreeks 3.15 uur fietste [slachtoffer B], samen met [slachtoffer A] en [slachtoffer A]'s oom [naam 1], door de binnenstad richting shoarmatent De Piramide.13
Ter hoogte van de HEMA fietsten ze langs twee jongens. Een van de jongens stak schuin over, waardoor [slachtoffer A] vlak langs de jongen heen fietste. De jongen begon in het Spaans te schreeuwen, waaronder 'puta madre'. [slachtoffer A] en [naam 1] riepen iets naar de jongen terug. Op dat moment fietsten ze nog steeds in de richting van de shoarmazaak.14
De jongen begon achter de fietsers aan te sprinten. De jongen haalde hen in en gaf een karatetrap in de rechterzij van [slachtoffer A]. [slachtoffer A] fietste door. [slachtoffer B] heeft zijn fiets op de standaard gezet en is naar de jongen toegelopen. Hij heeft de jongen meerdere malen met zijn vuisten geslagen.15
Toen de jongen overeind kwam staan had hij een mes in zijn rechterhand. Hij stak het mes voor zich uit, in de richting van [slachtoffer A] en [slachtoffer B]. De jongen maakte meerdere malen stekende bewegingen in de richting van de buik van [slachtoffer A]. [slachtoffer B] kon niet zien of [slachtoffer A] werd geraakt. [slachtoffer B] wenkte [slachtoffer A] naar achteren en ging voor hem staan. De jongen met het mes kwam dreigend op getuige af gelopen. [slachtoffer A] en [slachtoffer B] zijn op fiets gesprongen en richting de shoarmatent gefietst. Bij de shoarmatent hoorde getuige [slachtoffer A] roepen 'ik ben gestoken, ik ben gestoken'.16
Door [slachtoffer B] is ook aangifte gedaan van bedreiging.17 Door [slachtoffer B] is onder meer het volgende verklaard.
Toen [slachtoffer B] voor [slachtoffer A] was gaan staan, heeft hij tegen de jongen met het mes gezegd: "als je dan toch iemand neer moet steken, dan pak je mij maar". De jongen kwam langzaam dreigend op [slachtoffer B] afgelopen. Hij hield het mes voor zich uit in de richting van [slachtoffer B]. De jongen maakte langzaam zwaaiende bewegingen met het mes. De manier waarop de jongen het mes bewoog kwam bedreigend op [slachtoffer B] over, alsof hij een plaats zocht waar hij het mes bij hem kon steken. [slachtoffer B] is een paar meter achteruit gelopen. De jongen bleef op [slachtoffer B] af komen.18
Door getuige [getuige A] is verklaard dat hij getuige was van de steekpartij op de kruising vlak voor de Free Record Shop in de binnenstad van Zutphen.19
Getuige [getuige A] was op 5 september 2010 in het centrum van Zutphen. Op de Houtmarkt kwam hij [verdachte] tegen.20 Bij de HEMA in het centrum kwamen zij drie fietsers tegen. [verdachte] begon op het moment dat de fietsers passeerden tegen de fietsers te schreeuwen. Toen de fietsers gepasseerd waren, schreeuwden zij iets terug. [verdachte] werd helemaal gek en begon achter ze aan te rennen. [verdachte] haalde een de fietsers in en sprong op een van de fietsers.21
Getuige zag vervolgens dat [verdachte] met twee van de drie fietsers aan het vechten was. Getuige is er naar toe gerend. Hij heeft geroepen dat ze moesten stoppen. Hij stond op dat moment ongeveer twee meter van de vechtende mannen af. De jongens stopten toen. Op dat moment kwam een van de jongens op getuige aflopen. Getuige zag toen dat [verdachte] een mes in zijn rechterhand had. Getuige zag toen dat [verdachte] vijf of zes stekende bewegingen maakte naar een jongen. Ook maakte [verdachte] met het mes een slaande beweging naar het hoofd van deze jongen. [verdachte] heeft de jongen zeker een keer geraakt toen hij stekende bewegingen maakte. Hij heeft de jongen in de buik geraakt. De jongen pakte vervolgens de fiets en fietste samen met de twee andere jongens weg.22
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij ook wel [verdachte] wordt genoemd. Hij heeft voorts verklaard dat hij op 5 september 2010, samen met [getuige A], in het centrum van Zutphen was. Bij de HEMA kwamen zij een aantal jongens tegen. Deze jongen begon tegen verdachte te schelden. Verdachte is achter de jongens aangerend en heeft een trap tegen de bagagedrager van de fiets van een van de jongens gegeven. Deze jongen en een andere jongen begon hem te slaan. Ze sloegen en schopten hem tegelijkertijd. Op een gegeven moment, het was twee tegen een, heeft verdachte een mes gepakt en heeft een van de jongens met het mes gestoken. Hij heeft een keer of vijf met het mes gestoken. Verdachte heeft ook verklaard dat, toen [slachtoffer B] op hem af kwam lopen, hij het mes aan [slachtoffer B] heeft getoond.
Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van bovenstaande bewijsmiddelen het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigd bewezen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag.
Door en namens de verdachte is aangevoerd dat het gebruikte mes niet geschikt was om een dodelijke steekwond toe te kunnen brengen. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de milt niet geraakt had kunnen worden door het steken van verdachte met het mes. De raadsman heeft het verweer onderbouwd door overlegging van informatie over de ligging van de milt, welke informatie afkomstig is van Wikipedia.
De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsman.
De letselrapportage is opgesteld door een forensisch arts, te weten O.L. Sijperda. De rechtbank is van oordeel dat er van uit moet worden gegaan dat de forensisch arts deskundig is op het gebied van forensische geneeskunde. De enkele onderbouwing door middel van een artikel afkomstig van een website als Wikipedia is onvoldoende om een verklaring van een deskundige op het gebied van forensische geneeskunde ter zijde te schuiven. De rechtbank gaat derhalve uit van de letselrapportage, waaruit blijkt dat als de bovenste (waarschijnlijk op een rib afgeketste) steekwond op de borst een centimeter lager zou zijn toegebracht, de steek vermoedelijk de direct daar onder liggende milt zou hebben kunnen raken, met als gevolg een grote kans op een zeer ernstige en mogelijk dodelijke verbloeding.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is dat het met een mes insteken op een persoon, zeker als deze persoon in het bovenlichaam en de buik wordt gestoken, zoals hier het geval was, levensgevaarlijk is. Ook als er sprake is van een mes met een beperkte lengte kan een steekwond, door het raken van vitale delen, de dood tot gevolg hebben. Verdachte heeft bewust met het mes op [slachtoffer A] ingestoken. Aldus heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat door zijn, verdachtes, toedoen de dood van [slachtoffer A] kon intreden. Hierdoor is bij verdachte minst genomen sprake geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer A]. Het verweer dat er geen sprake zou zijn van opzet op de dood van [slachtoffer A] wordt door de rechtbank dan ook verworpen.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 3
Door [slachtoffer C] is aangifte gedaan van vernieling van haar scooter van het merk Yamaha.23
Terzake heeft [slachtoffer C] het volgende verklaard.24 Op 4 september 2010 zat [slachtoffer C] samen met onder meer [getuige B] bij het bankje aan de gracht in Lochem.25 Op een gegeven moment heeft [getuige B] [verdachte] opgehaald. [verdachte] en [slachtoffer C] kregen ruzie, omdat [verdachte] op de scooter van [slachtoffer C] had gereden. Op een bepaald moment wilde [slachtoffer C] iets uit de buddyseat van de scooter pakken. [verdachte] liet dat niet toe en ging er boven op zitten. [verdachte] wilde de sleutel hebben, maar [slachtoffer C] gaf deze niet af. [verdachte] zei dat [slachtoffer C] binnen tien tellen de sleutel moest geven, omdat hij anders de scooter in het water zou gooien. [slachtoffer C] gaf de sleutel niet en [verdachte] telde tot tien. Nadat hij tot tien had geteld haalde [slachtoffer C] de scooter van de standaard af en duwde hij de scooter in het water. [slachtoffer C] probeerde dat te voorkomen, maar omdat [verdachte] sterker was lukte het hem om de scooter in het water te gooien. [slachtoffer C] zag dat de scooter in het geheel onder water verdwijnen.26
Door [getuige B] is over het tenlastegelegde feit het volgende verklaard.27 Op 4 september 2010 was [getuige B] samen met onder meer [slachtoffer C]. Hij heeft op enig moment Inki [verdachte] opgehaald met de scooter van [slachtoffer C].28 [verdachte] ging samen met [slachtoffer C] op een bankje zitten en ze begonnen met elkaar te praten. [getuige B] hoorde op enig moment [verdachte] tegen [slachtoffer C] schelden. De rest van de groep liep hierop weg. [slachtoffer C] en [getuige B] pakten de scooter van [slachtoffer C] en liepen achter de groep aan. [verdachte] wilde op enig moment de sleutels van de scooter van [slachtoffer C] hebben. [slachtoffer C] wilde de sleutel niet geven. [verdachte] zat op dat moment al op de scooter. [verdachte] stapte van de scooter af en vroeg [slachtoffer C] weer om de sleutels. Toen hij ze niet kreeg hoorde [getuige B] [verdachte] zeggen dat hij de scooter in de sloot zou gooien als hij de sleutels niet kreeg. Hierop zag [getuige B] dat [verdachte] de scooter het water in duwde.
Uit de schade-opgave van [naam bedrijf], blijkt dat schade aan de scooter hoger is dan de dagwaarde van de scooter. De scooter is total loss.29
Verdachte bekent dat hij de scooter in het water heeft geduwd.
Door de raadsman is aangevoerd dat niet is gebleken dat er schade is aan de scooter.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de schade-opgave van [naam bedrijf] blijkt dat nu de schade aan de scooter hoger is dan de dagwaarde, de scooter total loss is. Hieruit blijkt naar oordeel van de rechtbank voldoende dat de scooter onbruikbaar is geworden. De stelling dat aan deze brief geen bewijskracht zou toekomen is door de raadsman onvoldoende onderbouwd. Het hieromtrent gevoerde verweer wordt door de rechtbank dan ook verworpen. De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat bewezenverklaard kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling van de scooter.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 5
Door [slachtoffer D] is aangifte gedaan van mishandeling.30 Zij heeft verklaard dat zij op 30 mei 2010 samen met een vriendin naar het centrum van Zutphen fietste. Op de Spittaalstraat zag zij toen [slachtoffer C] en [verdachte] lopen. Toen [slachtoffer D] [slachtoffer C] zag riep zij naar haar. [slachtoffer D] stapte van haar fiets af en liep naar [slachtoffer C] toe.31
[slachtoffer D] hoorde [verdachte] opeens zeggen dat [slachtoffer D] een hoer was. [verdachte] trapte ook meermalen tegen haar fiets aan. [slachtoffer D] ging naast haar fiets staan. [verdachte] begon [slachtoffer D] in het gezicht te spugen. [slachtoffer D] zei dat [verdachte] moest ophouden. Hierop begon [verdachte] te schelden en bleef spugen. [slachtoffer D] duwde [verdachte] hierop van zich af. [verdachte] bleef maar spugen. [slachtoffer D] heeft [verdachte] vervolgens met haar hand in zijn gezicht weggeduwd. Hierop trok [verdachte] [slachtoffer D] aan de haren naar beneden. Zij voelde ook een vuistslag aan de rechterkant van haar gezicht en een knietje in haar buik. De klap en knietje deden pijn.32
Door getuige [getuige D] is over de mishandeling het volgende verklaard.33 Op 30 mei 2010 fietste ze samen met haar vriendin [slachtoffer D] naar het centrum van Zutphen. Op de Spittaalstraat zag [slachtoffer D] een vriendin van haar, [slachtoffer C]. [slachtoffer C] was samen met een vriend. [slachtoffer D] stapte van haar fiets af. [slachtoffer D] gaf [slachtoffer C] een knuffel en een zoen op haar wang. Op dat moment werd de jongen die bij [slachtoffer C] was erg boos. [getuige D] hoorde de jongen zeggen dat [slachtoffer D] een hoer was. De jongen trapte ook tegen de fiets van [slachtoffer D]. Ook spuugde hij [slachtoffer D] in het gezicht. [slachtoffer D] zei tegen de jongen dat hij op moest houden met spugen.34
[slachtoffer D] duwde de jongen van haar af. De jongen bleef maar spugen. [slachtoffer D] probeerde de jongen te slaan, maar raakte de jongen niet. De jongen werd erg boos en pakte de haren van [slachtoffer D] los en trok haar naar beneden. Vervolgens sloeg hij haar met zijn rechtervuist tegen haar hoofd. Nadat hij had geslagen gaf hij een knietje in de buik van [slachtoffer D]. Zij zag dat hij dit met kracht deed.35
Door verdachte is ter terechtzitting verklaard dat hij ruzie had met [slachtoffer D] en dat hij haar alleen een duw heeft gegeven.
Gelet op de verklaringen van aangeefster en de getuige [getuige D] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster heeft mishandeld door haar aan haar haren te trekken, tegen het gezicht te stompen en een knietje te geven. Ook uit de verklaring van verdachte ter zitting blijkt dat hij enig geweld tegen aangeefster heeft gebruikt. Dat dit beperkt zou zijn gebleven tot een duw, acht de rechtbank in het licht van de aangehaalde verklaringen niet aannemelijk geworden.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1 primair.
hij op 5 september 2010 te Zutphen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer A] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer A] meermalen, met een mes, in de buikstreek en/of het been heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 5 september 2010 te Zutphen [slachtoffer B] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [slachtoffer B] een mes getoond en is verdachte met dat mes in de hand op die [slachtoffer B] toegelopen en heeft verdachte met dat
mes zwaaiende bewegingen in de richting van die [slachtoffer B] gemaakt;
3.
hij op 4 september 2010 te Lochem opzettelijk en wederrechtelijk een scooter (Yamaha), toebehorende aan [slachtoffer C], onbruikbaar heeft gemaakt;
5.
hij op 30 mei 2010 te Zutphen opzettelijk mishandelend [slachtoffer D] (met kracht) bij de haren heeft beetgepakt en tegen het gezicht heeft gestompt en een knietje in de buik heeft gegeven, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Standpunt van de verdachte / de verdediging
Door en namens verdachte is ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde een beroep gedaan op noodweer. De verdediging heeft met nadruk gesteld dat géén sprake is geweest van noodweer-exces. Hoewel verdachte zonder redelijke aanleiding [slachtoffer A] (of diens fiets) heeft getrapt, was er geen noodzaak om de confrontatie voort te zetten. [slachtoffer A] en [slachtoffer B] kozen er voor om de confrontatie met verdachte aan te gaan en daarbij waren de rollen direct omgekeerd. Uit de verklaringen blijkt dat het twee tegen een was. Verdachte bleek niet bij machte om zich tegen [slachtoffer B] te verweren. Verdachte werd van twee kanten, zowel door [slachtoffer B] als door [slachtoffer A], aangevallen. Verdachte zag geen andere mogelijkheid om zich tegen deze ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding te verdedigen dan door het mes uit zijn broekzak te halen met de bedoeling om [slachtoffer B] en [slachtoffer A] daarmee af te schrikken. Tijdens deze handeling wordt verdachte opnieuw geslagen door zowel [slachtoffer B] als [slachtoffer A]. Het is aannemelijk dat [slachtoffer A] de steekwonden tijdens deze laatste aanval heeft opgelopen en dat verdachte slechts getracht heeft zich te verweren tegen het niet-aflatende geweld dat op hem werd toegepast.
Tijdens het noodweer heeft verdachte de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht genomen. Verdachte dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Uit de verklaringen blijkt dat er sprake was van een gewone vechtpartij. Het steken met een mes kan niet worden gezien als proportioneel geweld. Tevens blijkt uit de verklaringen dat verdachte heeft gestoken toen het vechten al was afgelopen. Daarnaast heeft verdachte de vechtpartij zelf uitgelokt, er sprake is van culpa in causa.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte zelf op een confrontatie uit was. Hij heeft de slachtoffers uitgescholden, is er achteraan gerend en heeft als eerste aangever tegen het bovenlichaam geschopt. Verdachte heeft zich zelf dus in de situatie gebracht waarin de ruzie ontstond. Er is in zoverre geen sprake geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachte.
Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat verdachte vervolgens zodanig in het nauw, zonder enige kans om weg te komen, werd gedreven dat het zonder enige waarschuwing trekken en het meermalen gebruiken van een mes een gerechtvaardigde verdediging oplevert. Daarbij is mede van belang dat getuige [getuige A] heeft verklaard dat de jongens na zijn aanroepen om te stoppen, stopten (met vechten), en dat verdachte toen een mes in handen had en daarmee stak. Verdachte heeft dan ook disproportioneel gehandeld.
Het beroep op noodweer faalt derhalve.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
feit 1 primair: poging tot doodslag;
feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort onbruikbaar maken;
feit 5: mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Omtrent verdachte is een rapport pro justitia opgemaakt door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), locatie Pieter Baan Centrum (PBC). Uit het rapport blijkt het volgende.
Verdachte leed op het moment waarop het ten laste gelegde werd gepleegd aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis, die bij hem onder andere gekenmerkt werd door forse problemen in de agressieregulatie. Betrokkene leeft structureel in een verhoogde staat van agressieve paraatheid, is geneigd om snel het conflict te zoeken en wanneer dat conflict door anderen wordt aangegaan, loopt de agressieve opwinding bij betrokkene snel op tot grote hoogten. Het trekken van een mes volgt dan vrijwel automatisch. Alcohol kan daarbij de rol van aanjager vervullen, maar vormt niet de primaire bron. Dat is zijn persoonlijkheidsstoornis. Vanwege het feit dat zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken en forse agressieregulatieproblematiek in aanzienlijke mate heeft doorgewerkt in alle ten laste gelegde feiten, wordt geadviseerd om betrokkene ten aanzien van het plegen van die feiten verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank neemt deze conclusies over en is derhalve van oordeel dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van de tijd door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht en tot de oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Hiertoe heeft de officier van justitie onder meer aangevoerd dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt feiten die de maatschappij ernstig schokken. In het bijzonder is het onder 1 ten laste gelegde feit zeer ernstig. Tevens is aan verdachte eerder een PIJ-maatregel opgelegd voor een zeer ernstige mishandeling. Er is sprake van groot recidivegevaar. De maatschappij dient beveiligd te worden tegen verdachte. Ook dient verdachte behandeld te worden voor zijn problematiek.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met het feit dat verdachte werd aangevallen door een tweetal personen en dat er slechts sprake is van gering letsel. Tevens dient rekening te worden gehouden met het feit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
Ten aanzien van de maatregel tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging heeft de raadsman voorts onder meer het volgende aangevoerd. De basis waarop de onderzoekers van het NIFP tot hun conclusie komen dat er sprake is van een persoonlijkheidsstoornis is erg smal. De observatieperiode van verdachte heeft geen bruikbare aanwijzingen opgeleverd voor psychiatrische afwijkingen. De conclusie van de deskundigen wordt vooral vastgesteld aan de hand van eerder uitgebrachte adviezen van voor de beëindiging van de PIJ-maatregel. Daarbij komt dat met een langdurig behandeltraject met dwangverpleging verdere hospitalisering van verdachte in de hand wordt gewerkt. De vordering tot oplegging van TBS met dwangverpleging dient te worden afgewezen. Als alternatief zou het openbaar ministerie op grond van artikel 15a van het Wetboek van Strafrecht voorwaarden kunnen stellen aan de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Deze bijzondere voorwaarden zouden onder meer deelname aan programmatische activiteiten gericht op de terugkeer in de maatschappij of het ondergaan van bijzondere zorg kunnen inhouden.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte zich in korte tijd schuldig heeft gemaakt aan meerdere gewelddadige strafbare feiten, namelijk een poging tot doodslag, een bedreiging, een vernieling en mishandeling. Met name de poging tot doodslag, gepleegd in de nacht van zaterdag op zondag in het centrum van Zutphen in de nabijheid van het uitgaansgebied, rechtvaardigt een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van aanzienlijke duur. Verdachte heeft met een mes meermalen op het slachtoffer ingestoken, nadat verdachte zelf de confrontatie had gezocht. Het slachtoffer heeft daardoor letsel opgelopen, dat door toeval niet ernstiger heeft uitgepakt; een messteek is waarschijnlijk afgeketst op een rib en heeft de milt op een centimeter gemist.
Een steekpartij als deze, in het centrum van een stad en tijdens het uitgaan, leidt tot onrust en gevoelens van onveiligheid in de directe (woon)omgeving. Het gemak waarmee verdachte een mes heeft gebruikt om een door hemzelf uitgelokte ruzie te beslechten, acht de rechtbank bijzonder zorgelijk.
De rechtbank houdt tevens ten nadele van verdachte rekening met zijn strafblad, waaruit blijkt dat verdachte zich reeds eerder schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke feiten. Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is te achten.
Uit het omtrent verdachte opgemaakte hiervoor reeds vermelde NIFP-rapport blijkt, naast hetgeen hiervoor onder het kopje "strafbaarheid van de verdachte" daaruit al is weergegeven, het volgende.
De maatregel van terbeschikkingstelling is op zijn plaats. Geredeneerd vanuit de aard van betrokkenes pathologie - de karakterstructuur is actief op zoek naar prikkeling en conflicten en er is slechts een geringe prikkel vanuit de omgeving nodig om betrokkenes gedrag te doen escaleren - wordt de kans op een recidive van soortgelijke delicten als thans ten laste gelegd ingeschat als groot. Het kader van de maatregel van terbeschikkingstelling is voor de door onderzoekers voorgestelde behandelingen het meest geschikt.
Naar de mening van de onderzoekers is verpleging van overheidswege bij verdachte geïndiceerd. Een behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt onvoldoende geacht met het oog op inperking van het recidivegevaar. Hierbij zijn afgewogen de ernst van verdachtes stoornis, het afwezig zijn van lijdensdruk, het ontbreken van intrinsieke behandelmotivatie, zijn geringe draagkracht en responsiviteit voor behandeling. Verdachtes neiging tot agressief reageren zal ook binnen de behandeling een rol gaan spelen, waardoor de behandelsetting maximaal tegemoet zal moeten kunnen komen aan de eisen van veiligheid en beheersbaarheid die verdachtes pathologie stelt. Een behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is dan ook noodzakelijk om het hiervoor geschetste recidivegevaar te beperken.
De rechtbank neemt deze conclusies en adviezen en de gronden waarop zij berusten over en maakt deze tot de hare. Naar oordeel van de rechtbank zijn de conclusies van de deskundigen voldoende duidelijk en gemotiveerd. De stelling van de raadsman dat de basis waarop de deskundigen hun conclusies hebben gebaseerd erg smal is, wordt door de rechtbank dan ook verworpen.
De rechtbank overweegt dat het onder 1 primair bewezen verklaarde feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld terwijl, mede gelet op de door de deskundige ingeschatte kans op recidive, de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist en het een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen.
Gelet op het vooroverwogene is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren passend en geboden is. Daarnaast zal de rechtbank zoals hiervoor overwogen aan verdachte de maatregel tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging opleggen. Met een andere of lichtere strafoplegging en/of maatregel kan niet worden volstaan gezien de ernst van de feiten en de ernst van de bij verdachte aanwezige problematiek, waaronder het recidivegevaar en de langdurige behandelnoodzaak binnen een gedwongen setting en welke problematiek ondanks een eerdere plaatsing in een inrichting voor jeugdigen niet tot aanvaardbare proporties is teruggebracht.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer A]
De benadeelde partij [slachtoffer A] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 1.714,45, bestaande uit € 1250,-- immateriële schade en € 464,45 materiële schade, gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding van de materiële schade in zijn geheel dient te worden toegewezen en voor zover betreffende de immateriële schade tot een bedrag van € 750,--,dit omdat het slachtoffer zelf ook gevochten heeft en dat wellicht gevolgen moet hebben. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Door de raadsman is aangevoerd dat, nu er bij de benadeelde sprake is van een aandeel eigen schuld, de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij, zoals deze heeft gesteld, als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De vordering is voldoende duidelijk en onderbouwd. Voorzover er al sprake zou zijn van eigen schuld bij de benadeelde partij, valt deze in het niet bij de schuld van verdachte (bestaande uit het pakken van een mes en het tot vijf keer steken daarmee). De verdachte is dan ook voor de schade - naar burgerlijk recht - volledig aansprakelijk. De rechtbank zal de gehele vordering van de benadeelde partij dan ook toewijzen vermeerderd met de wettelijke rente met ingang vanaf 5 september 2010.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer C]
De benadeelde partij [slachtoffer C] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 1.700,--, bestaande uit € 250,-- immateriële schade en € 1450,-- materiële schade, gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 3 en 4 ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot een bedrag van € 1.450,-- dient te worden toegewezen. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. De immateriële schade komt niet voor vergoeding in aanmerking nu het slachtoffer niet heeft verklaard bang te zijn geweest en voor feit 4 vrijspraak moet volgen.
Door de raadsman is aangevoerd dat de vordering onvoldoende deugdelijk is onderbouwd. Dat de scooter als gevolg van het te water raken total loss raakt, is uiterst onaannemelijk. Tevens is de dagwaarde van de scooter te hoog begroot. Ook is de gestelde immateriële schade onvoldoende onderbouwd. De vordering dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij, zoals deze heeft gesteld, als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden. De stelling dat de scooter niet total loss zou zijn, is onvoldoende onderbouwd. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de scooter, zoals kan blijken uit de onderbouwing van de vordering, total loss is als gevolg van het handelen van verdachte.
De rechtbank gaat bij de vaststelling van de schade uit van een nieuwwaarde van de scooter van een bedrag van € 2.500,--. Over een periode van twee jaar acht de rechtbank een afschrijving van 33% redelijk. De rechtbank stelt de dagwaarde van de scooter derhalve vast op een bedrag van € 1.675,--. Uit de onderbouwing van de vordering blijkt dat de restwaarde van de scooter € 500,-- bedroeg. De schade aan de scooter wordt door de rechtbank dan ook vastgesteld op een bedrag van € 1.175,--. De rechtbank zal dit bedrag dan ook toewijzen vermeerderd met de wettelijke rente met ingang vanaf 4 september 2010. Voor het meerdere zal de rechtbank de vordering ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal de vordering tot immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren, nu zij verdachte van feit 4 zal vrijspreken.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van genoemde slachtoffers.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24c, 36f, 37, 37a, 37b, 45, 57, 287, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
* verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 5 ten laste gelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
feit 1 primair : poging tot doodslag;
feit 2 : bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3 : opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort onbruikbaar maken;
feit 5 : mishandeling;
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren;
* beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
* gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
* veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer A] ([adres, plaats], bankrekening [nummer]), van een bedrag van € 1.714,45, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2010 en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
* legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer A] (voornoemd), een bedrag te betalen van € 1.714,45 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2010, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 27 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
* bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
* veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer C] ([adres, plaats]), van een bedrag van € 1.175,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 september 2010 en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
* verklaart de benadeelde partij [slachtoffer C] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering;
* legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer C] (voornoemd), een bedrag te betalen van € 1.175,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 september 2010, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 21 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
* bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mrs. Gilhuis, voorzitter, Van der Mei en Van der Hooft, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Demmers, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 juni 2011.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal, registratienummer PL0630 2010158906, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, gesloten en ondertekend op 8 november 2010.
2 Stamproces-verbaal, dossierpagina 5
3 Proces-verbaal van aangifte, dossierpagina 40
4 Proces-verbaal van aangifte, dossierpagina 40
5 Proces-verbaal van aangifte, dossierpagina 41
6 Proces-verbaal van aangifte, dossierpagina 41
7 Proces-verbaal van aangifte, dossierpagina 42
8 Proces-verbaal van aangifte, dossierpagina 42
9 Proces-verbaal van aangifte, dossierpagina 42
10 Letselrapportage, dossierpagina 79
11 Letselrapportage, dossierpagina 80
12 Letselrapportage, dossierpagina 80
13 Proces-verbaal verhoor [slachtoffer B], dossierpagina 171
14 Proces-verbaal verhoor [slachtoffer B], dossierpagina 171
15 Proces-verbaal verhoor [slachtoffer B], dossierpagina 172
16 Proces-verbaal verhoor [slachtoffer B], dossierpagina 172
17 Proces-verbaal van aangifte, dossierpagina 415
18 Proces-verbaal van aangifte, dossierpagina 417
19 Proces-verbaal van verhoor [getuige A], dossierpagina 187
20 Proces-verbaal van verhoor [getuige A], dossierpagina 187
21 Proces-verbaal van verhoor [getuige A], dossierpagina 188
22 Proces-verbaal van verhoor [getuige A], dossierpagina 188
23 Proces-verbaal van aangifte, dossierpagina 438
24 Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer C], dossierpagina 442
25 Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer C], dossierpagina 442
26 Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer C], dossierpagina 443
27 Proces-verbaal van verhoor [getuige B], dossierpagina 448
28 Proces-verbaal van verhoor [getuige B], dossierpagina 448
29 Schriftelijk bescheid d.d. 7 september 2010, dossierpagina 441
30 Proces-verbaal van aangifte, dossierpagina 459
31 Proces-verbaal van aangifte, dossierpagina 459
32 Proces-verbaal van aangifte, dossierpagina 460
33 Proces-verbaal van verhoor [getuige D], dossierpagina 465
34 Proces-verbaal van verhoor [getuige D], dossierpagina 465
35 Proces-verbaal van verhoor [getuige D], dossierpagina 466