ECLI:NL:RBZUT:2011:BR0270

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
6 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
114490 / HA ZA 10-1508
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van studiekosten en schadevergoeding door NCOI Opleidingsgroep B.V. na beëindiging van de studie door de gedaagde

In deze zaak vorderde NCOI Opleidingsgroep B.V. betaling van studiekosten en schadevergoeding van de gedaagde, die halverwege het tweede studiejaar zijn studie had beëindigd. De rechtbank Zutphen oordeelde dat NCOI recht had op een deel van de factuur die verband hield met gederfde winst en geleden verlies, maar wees de rest van de vordering af. De procedure volgde op een tussenvonnis van 9 maart 2011, waarin NCOI werd gevraagd om toelichting te geven op de verhouding tussen de factuur en het door haar geleden verlies. De rechtbank stelde vast dat NCOI slechts de kosten van de eerste twee studiejaren in rekening had gebracht, met een opslag van 40%. De rechtbank oordeelde dat NCOI kosten had bespaard door de opzegging van de gedaagde en dat bepaalde kosten, zoals inschrijfgeld en examenkosten, niet in rekening konden worden gebracht, aangezien de gedaagde niet meer zou worden ingeschreven of examens zou afleggen. Na aftrek van deze kosten resteerde een bedrag van € 2.709,18, dat NCOI toekwam als vergoeding voor gederfde winst. De rechtbank wees dit bedrag toe en matigde de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten tot € 384,00. De wettelijke rente werd toegewezen met ingang van 7 september 2009 voor een deel van de vordering en met ingang van 6 juli 2011 voor de incassokosten. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.270,00 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken door mr. M. Engelbert-Clarenbeek op 6 juli 2011.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 114490 / HA ZA 10-1508
Vonnis van 6 juli 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NCOI OPLEIDINGSGROEP B.V.,
gevestigd te Hilversum,
eiseres,
advocaat mr. C.C. Scheepens-Minnen te ‘s-Gravenhage
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. J.H. van den Sigtenhorst te Zutphen.
Partijen zullen hierna NCOI en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 maart 2011
- de akte van NCOI
- de antwoord-akte van [gedaagde].
2. De verdere beoordeling van het geschil
2.1. Bij voormeld vonnis is NCOI in de gelegenheid gesteld een toelichting te geven op de verhouding tussen haar factuur en het door haar geleden verlies en gederfde winst.
2.2. Bij haar akte heeft NCOI toegelicht dat zij aan [gedaagde] halverwege het tweede studiejaar de studie heeft beëindigd en dat zij - hoewel [gedaagde] op grond van de overeenkomst gehouden was de kosten van de volledige driejarige opleiding te voldoen - slechts het restant van de studiekosten van het eerste en tweede studiejaar in rekening heeft gebracht, zij het met een boete-opslag van 40%. Voort heeft NCOI aangevoerd dat zij door de opzegging schade lijdt, nu zij de zaalhuur, de inroostering van leraren en dergelijke op het aantal cursisten heeft toegepast en zij bovendien de opleidingsplaats had kunnen geven aan een cursist die wel drie jaar zou hebben kunnen voltooien.
2.3. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat NCOI met deze reactie volledig voorbijgaat aan de vraag die haar in het vonnis van 9 maart 2011 werd gesteld.
2.4. Thans staat tussen partijen vast dat slechts de eerste twee studiejaren door NCOI in rekening zijn gebracht met een opslag van 40%.
Het ligt voor de hand dat NCOI kosten heeft bespaard door opzegging, in ieder geval de kosten van de individuele begeleiding van [gedaagde]. Die kosten bedragen blijkens haar eigen opgave € 1.703,33. Ook valt niet in te zien waarom aan [gedaagde] nog inschrijfgeld (voor het derde jaar?) en examenkosten in rekening worden gebracht, nu immers vaststaat dat hij niet meer zal worden ingeschreven en ook geen examen meer zal doen. Hetzelfde geldt voor literatuurkosten, het avondarrangement en de reprorechten en handouts. Onder aftrek van die kosten resteert € 2.709,18, waarbij ervan is uitgegaan dat de in rekening gebrachte omzetbelasting betrekking heeft op niet afgenomen lesmateriaal. In dit bedrag zit reeds een opslag van 40%, als vergoeding voor de door NCOI gederfde winst over het derde jaar. Hoewel NCOI heeft nagelaten de precieze omvang van de gederfde winst toe te lichten, is een dergelijke opslag, gezien de hoogte van het lesgeld per studiejaar, niet onredelijk. Het spreekt immers voor zichzelf dat een ‘extra’ leerling geen verdere kosten met zich zal brengen voor het klassikale onderwijs, zoals de kosten van de docent en de zaalhuur, terwijl die extra leerling wel inkomsten in de vorm van lesgelden genereert.
Het bedrag van € 2.709,18 zal dan ook worden toegewezen.
2.5. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden gematigd tot € 384,00.
2.6. Aangezien de rentevordering van NCOI onbegrijpelijk is, zal niet de contractuele maar de wettelijke rente worden toegewezen met ingang van 7 september 2009.
2.5. [gedaagde] zal worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten bedragen € 1.270,- (griffierecht € 314,- en 2,5 x 384,00).
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan NCOI te betalen een bedrag van € 3.093,18, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 2.709,18 met ingang van 7 september 2009 en over een bedrag van € 384,00 met ingang van 6 juli 2011;
3.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van NCOI, tot op heden begroot op € 1.270,00;
3.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2011.