RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/922035-09
Uitspraak d.d.: 5 juli 2011
Tegenspraak / dip - oip
[verdachte],
geboren te [plaats op 1971],
wonende te [plaats, adres],
raadsvrouw: mr. P. de Haas, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 februari 2011 en 21 juni 2011.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer verschillende tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
01 januari 2006 tot en met 4 juli 2008, in de gemeente Ermelo en/of Barneveld e
Veenendaal en/of Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met
een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) als degene die ingevolge de
Belastingwet verplicht was tot het voeren van een administratie overeenkomstig
de daaraan bij of krachtens de Belastingwet gestelde eisen, opzettelijk een
zodanige administratie, binnen de eenmanszaak [eenmansbedrijf A], niet heeft gevoerd,
terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
hebbende het niet voeren van een zodanige administratie (in ieder geval)
hierin bestaan dat er geen volledig(e) kasadministratie en/of kassta(a)t(en)
en/of loonadministratie en/of inkoopboek en/of inkopen en/of verkoopboek en/of
verkopen werd(en) bijgehouden;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is
gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 68 lid 2 ahf/ond d Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 69 lid 1 Algemene wet inzake rijksbelastingen
2.
hij op een of meer verschillende tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
30 juli 2006 tot en met 25 april 2007, in de gemeente Apeldoorn, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
als ondernemer in de zin van de Wet op de Omzetbelasting 1968 (telkens)
opzettelijk een of meer bij de belastingwet voorziene aangifte(n) als bedoeld
in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de aangifte voor de
omzetbelasting, (met betrekking tot de eenmanszaak [eenmansbedrijf A]), over het tweede
kwartaal van 2006 en/of het derde kwartaal van 2006 en/of het vierde kwartaal
van 2006 en/of het eerste kwartaal van 2007, onjuist of onvolledig heeft
gedaan bij de Inspecteur der belastingen / de Belastingdienst te Apeldoorn,
terwijl dat feit/die feiten (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting
wordt geheven, hebbende die onjuistheid of onvolledigheid (telkens) hierin
bestaan, dat in de/het aangiftebiljet(ten) over dat/die kwarta(a)al(en)
(telkens) een te laag, althans een onjuist bedrag aan te betalen
omzetbelasting werd vermeld;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is
gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 68 lid 2 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen
3.
hij op een of meer verschillende tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
01 juni 2008 tot en met 14 april 2009, in de gemeente Ermelo, althans in
Nederland, (telkens) als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was
tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of
krachtens de Belastingwet gestelde eisen, opzettelijk een zodanige
administratie, binnen de eenmanszaak [eenmansbedrijf B], niet heeft gevoerd,
terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd
geheven, hebbende het niet voeren van een zodanige administratie (in ieder
geval) hierin bestaan dat er geen volledig(e) kasadministratie en/of
kassta(a)t(en) en/of loonadministratie en/of inkoopboek en/of inkopen en/of
verkoopboek en/of verkopen werd(en) bijgehouden;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is
gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 68 lid 2 ahf/ond d Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 69 lid 1 Algemene wet inzake rijksbelastingen
4.
hij op of omstreeks 30 oktober 2008, in de gemeente Almere, althans in
Nederland, als ondernemer in de zin van de Wet op de Omzetbelasting 1968,
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de aangifte voor de
omzetbelasting, (met betrekking tot de eenmanszaak [eenmansbedrijf B]), over het
derde kwartaal van 2008, onjuist of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur
der belastingen / de Belastingdienst te Almere, terwijl dat feit ertoe strekte
dat te weinig belasting wordt geheven, hebbende die onjuistheid of
onvolledigheid hierin bestaan, dat in het aangiftebiljet over dat kwartaal een
te laag, althans een onjuist bedrag aan te betalen omzetbelasting werd vermeld;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is
gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 68 lid 2 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen
5.
hij op of omstreeks 01 februari 2009 in de gemeente Almere, althans in
Nederland, als ondernemer in de zin van de Wet op de Omzetbelasting 1968,
opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de
omzetbelasting, (met betrekking tot de eenmanszaak [eenmansbedrijf B]), over het
vierde kwartaal van 2008, niet of niet binnen de door de Inspecteur der
belastingen/de Belastingdienst te Almere gestelde termijn heeft gedaan,
terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting wordt geheven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is
gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 69 lid 1 Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 68 lid 2 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid officier van justitie
Standpunt van de verdachte / de verdediging
Door en namens verdachte is aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging. Hiertoe is onder meer het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten waren er bij aanvang van het onderzoek geen feiten of omstandigheden aanwezig waaruit een redelijk vermoeden van schuld kan zijn voortgevloeid. Eenzelfde conclusie kan nadien worden gesteld ten aanzien van de feiten 3, 4 en 5. |
Nu in ieder geval bij aanvang van het onderzoek geen redelijk vermoeden van schuld heeft (kunnen) bestaan op alle onderdelen van de tenlastelegging, heeft het strafrechtelijk onderzoek en de daaruit voortvloeiende vervolging ten onrechte plaatsgevonden. De officier van justitie dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in de gehele vervolging.
Tevens is aangevoerd dat de Aanmeldings-, Transactie- en Vervolgingsrichtlijnen voor
fiscale delicten en douanedelicten 2006 (verder: ATV-richtlijn) is geschonden.
Tijdens het selectie-overleg en het latere tripartiete overleg is er vanuit gegaan dat de onderhavige zaak een categorie II-zaak betrof. Het daadwerkelijke nadeel is echter minder, er is slechts sprake van een categorie I zaak. Daarnaast is het benadelingsbedrag te laag om strafrechtelijke vervolging te rechtvaardigen. Verder waren er ook geen andere aspecten aanwezig die een verdere strafrechtelijke vervolging rechtvaardigden.
Ten aanzien van [eenmansbedrijf A] is tevens aangevoerd dat niet is gebleken waar het opzet op is gebaseerd. Ook omtrent het mededaderschap van verdachte is niets gebleken. Waaruit een bewuste en nauwe samenwerking met betrekking tot het niet voeren van de vereiste administratie en het doen van de onjuiste aangiften volgt, is niet gegeven. Deze zaak had om die reden nooit geselecteerd mogen worden voor strafrechtelijke vervolging, althans niet voor wat betreft verdachte.
Ten aanzien van [eenmansbedrijf B] geldt bovendien dat het nadeel van € 4.372,-- over het derde kwartaal en het niet doen van aangifte over het vierde kwartaal ad € 7.183,-- een vervolging niet rechtvaardigen, immers in totaal blijft het bedrag beneden de drempel van € 12.500,--. Ook wordt in het proces-verbaal geen opzet vermeld. Daarnaast hadden de feiten 3, 4 en 5 terzake [eenmansbedrijf B] in een apart tripartiete overleg aangebracht moeten worden. Dit is niet gebeurd en derhalve had voor deze feiten geen strafvervolging mogen plaatsvinden.
Nu de ATV-richtlijnen de vervolging niet rechtvaardigen dient de officier van justitie niet-ontvankelijk te woorden verklaard in zijn vervolging.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw ook aangevoerd dat er aan verdachte een naheffingsaanslag was opgelegd vanwege het te laat doen van de aangifte omzetbelasting. Daarnaast zou bij een tweede verzuim, naast de naheffingsaanslag, een boete worden opgelegd. Op grond van deze aanslag mocht verdachte erop vertrouwen dat hij niet meer vervolgd zou worden voor het te laat doen van de aangifte omzetbelasting.
Standpunt van de officier van justitie
Door de officier van justitie is aangevoerd dat er wel sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. Dit vermoeden is ook feitelijk onderbouwd. Er zijn in het dossier ook feiten en omstandigheden aanwezig die in de richting van verdachte wezen. Er waren dermate veel aanwijzingen dat er gekozen is voor een strafrechrechtelijk onderzoek. Verdachte gaf feitelijk leiding aan het medeplegen van belastingdelicten. Het onderzoeksteam putte uit de hen ter beschikking staande gegevens. Daaruit kon een redelijk vermoeden van schuld ten aanzien van verdachte blijken.
Tevens heeft de officier van justitie aangevoerd dat er geen schending is geweest van de ATV-richtlijnen. Op grond van de voorhanden zijnde gegevens is een benadelingsbedrag berekend van € 69.852,--. Dit bedrag vormde de grondslag voor de vervolgingsbeslissing. Daarnaast waren er twee andere aspecten die strafrechtelijke vervolging rechtvaardigden, immers was er door het staken van [eenmansbedrijf A] geen verhaal meer mogelijk op [eenmansbedrijf A] en geeft strafvordering meer mogelijkheden zoals bijzondere opsporingsmiddelen tot waarheidsvinding dan het bestuursrecht. Derhalve is terecht besloten tot vervolging. Er is geen sprake van schending van de ATV-richtlijnen.
Beoordeling door de rechtbank
Naar aanleiding van een melding van de Duitse belastinginstanties is gebleken van een mismatch tussen de (intracommunautaire) leveringen zoals deze werden opgegeven door de Duitse leverancier van [eenmansbedrijf A], te weten [merk] GmbH, en de verwervingen welke door [eenmansbedrijf A] BV werden opgegeven. Uit een brief van [merk] GmbH d.d. 14 augustus 2008 bleek dat verdachte zijn medeverdachte [medeverdachte], formeel bestuurder van [eenmansbedrijf A], bij [merk] heeft geïntroduceerd. Verdachte was verantwoordelijk voor de buitendienst van [eenmansbedrijf A] en [medeverdachte] voor de binnendienst. Daarbij komt dat verdachte al reeds vanaf 1997 bezig is met de handel in stofzuigers van het merk [merk].
Uit deze omstandigheden kon en mocht de opsporingsinstantie afleiden dat er sprake zou kunnen zijn van betrokkenheid van verdachte bij het plegen van fiscale delicten, met name gericht op de omzetbelasting en was er sprake van een redelijk vermoeden van schuld ten aanzien van verdachte.
Het verweer van de raadsvrouw wordt dan ook verworpen.
Op grond van de gegevens die het onderzoeksteam voorhanden had, met name de gegevens van [merk], mocht worden uitgegaan van een verdenking van overtreding van artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelasting. De gegevens die het onderzoeksteam op dat moment voorhanden had, te weten de leveringen door [merk] over 2006 en 2007 en de op basis daarvan berekende niet afgedragen omzetbelasting, rechtvaardigden een verdenking van benadeling tot een bedrag dat valt in categorie II van de ATV-richtlijnen. Ten aanzien van die categorie geldt dat strafrechtelijke vervolging het uitgangspunt is. Daarbij komt dat de ATV-richtlijn, naast het benadelingsbedrag, meerdere aspecten hanteert voor de bepaling of strafrechtelijk handhaven gerechtvaardigd is. Een van deze aspecten is dat er geen verhaal van de mogelijke belastingschuld mogelijk zou zijn. Gelet op het persoonlijk faillissement van verdachte is aan dit aspect voldaan. Daarnaast kan strafrechtelijk optreden gerechtvaardigd zijn in het kader van de waarheidsvinding. Door over te gaan tot strafrechtelijk handhaven kon het onderzoeksteam gebruik maken van de bevoegdheden die het team op grond van strafvordering ter beschikking stond.
De beslissing om over te gaan tot strafrechtelijke vervolging is derhalve, nu het gaat om een benadeling uit categorie II met daarbij 2 aspecten, gerechtvaardigd. Dat naar later blijkt dat het benadelingsbedrag lager uitvalt en er dan sprake zou zijn van een categorie I-zaak, maakt deze vervolgingsbeslissing niet anders. Gelet op het voorgaande is de rechtbank ook van oordeel dat door de officier van justitie niet ten onrechte is overgegaan tot vervolging van verdachte.
Tevens is de rechtbank van oordeel dat er voor de onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten geen apart tripartiete overleg behoefde plaats te vinden. Deze feiten zijn juist in het kader van de opsporing de feiten 1 en 2 aan het licht gekomen. In die omstandigheid is er geen rechtsregel die dwingt tot een nader bedoeld overleg.
Het verweer van de raadsvrouw wordt dan ook verworpen.
Ten aanzien van het verweer met betrekking tot het onder 5 ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende. Aan verdachte is geen bestuursrechtelijke boete ter zake van het niet of niet binnen de gestelde termijn doen van aangifte omzetbelasting opgelegd. Nu deze niet is opgelegd is er geen sprake van een bestuursrechtelijke afdoening van dit feit, er is geen sprake van schending van het una via-beginsel.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de brief van de belastingdienst, dat pas bij een tweede verzuim een boete zou worden opgelegd, niet het vertrouwen bij verdachte kon doen ontstaan dat er geen strafrechtelijke vervolging meer zou plaatsvinden. Uit de brief kan slechts worden afgeleid dat er geen bestuursrechtelijke boete zou worden opgelegd. Over een strafrechtelijk traject wordt in de brief in zijn geheel niet gesproken.
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Hiertoe heeft hij het volgende aangevoerd.
Verdachte was de (mede-)verantwoordelijk ondernemer van [eenmansbedrijf A]. Hoewel de onderneming formeel op naam van [medeverdachte] stond, was verdachte de stuwende ondernemer achter [eenmansbedrijf A]. Verdachte was verantwoordelijk voor de ondernemingsbeslissingen die in [eenmansbedrijf A] werden genomen. Verdachte had als werkelijk ondernemer de verantwoordelijkheid voor het juist voeren van de administratie. Verdachte wist dat [medeverdachte] niet veel wist van de administratie. Verdachte had ook de gelegenheid om het goed te organiseren. Door dit na te laten heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat de administratie niet op orde zou komen en er ook geen of geen juiste aangiften omzetbelasting zouden kunnen worden ingediend.
Ten aanzien van de feiten 3, 4 en 5 heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte rechtstreeks verantwoordelijk was voor [eenmansbedrijf B]. Derhalve kunnen deze feiten dan ook wettig en overtuigend bewezen worden.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Hiertoe is het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde is door en namens verdachte aangevoerd dat verdachte geen normadressant van de bepaalde in artikel 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen was. [medeverdachte] was de eigenaar van de eenmanszaak en dus ook de normadressant van deze bepalingen.
Ook was er geen sprake van een nauwe en volledige samenwerking. Dat verdachte de in- en verkoop van de stofzuigers grotendeels voor zijn rekening nam, maakt niet dat hij daarmee de adminstratieplichtige was en/of betrokken was bij het (niet) voeren van de administratie of het indienen van de aangiften omzetbelasting. Daarnaast kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat Mohouty opzet had op het niet voeren van de vereiste administratie. Ook kan uit het dossier niet blijken dat verdachte wist dat de administratie niet juist werd bijgehouden en daar bovendien zijn medewerking aan heeft verleend.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde is daarnaast nog aangevoerd dat verdachte geen enkele bemoeienis heeft gehad met de opstelling en indiening van de aangiften omzetbelasting. Zodoende kan niet worden gesteld dat hij betrokken is geweest bij de uitvoering. Verdachte was hierbij niet of te beperkt betrokken.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde is door en namens verdachte aangevoerd dat de administratieplicht niet in detail is omschreven. Het betreft een open norm. De opzet van de administratie en de frequentie waarin deze wordt bijgewerkt moeten zodanig zijn dat van de administratieplichtige voor wat betreft onder meer zijn vermogenstoestand en van alles betreffende zijn bedrijf, zelfstandig beroep of werkzaamheid te allen tijde zijn rechten en verplichtingen daaruit blijken. Indien er tekortkomingen of fouten in de administratie zijn, moeten deze worden hersteld. Daarvoor heeft verdachte een goede adviseur in de arm genomen, die de administratie in orde heeft gebracht. Fouten moeten vergaand ondeugdelijk zijn en/of materieel onbetrouwbaar, wil de administratie niet kunnen dienen als basis voor de winstbepaling. Daaromtrent is niets gesteld door de FIOD of het OM. De enkele onregelmatigheden maakt niet dat er een administratie is gevoerd die niet voldoet aan de eisen van de wet.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde is gesteld dat niet gebleken is dat de aangifte onjuist was en ook niet dat dit opzettelijk is gebeurd. Van een onjuiste aangifte over het derde kwartaal was geen sprake. Er zou hoogstens gesteld kunnen worden dat verdachte, als privé-persoon, in het tweede kwartaal als BTW-ondernemer heeft gehandeld.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde is aangevoerd dat verdachte slechts een keer een herinnering heeft gehad. Een tweede aanmaning is uitgebleven. Door verdachte is uiteindelijk aangifte gedaan. Het bedrag van de verschuldigde omzetbelasting wordt niet bestreden.
Beoordeling door de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feit 4
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende. In de administratie van [eenmansbedrijf B] zijn voor 21 stofzuigers verkoopfacturen aangetroffen. Uit de in- en verkoopadministratie en de garantieadministratie kan echter worden afgeleid dat er meer stofzuigers moeten zijn verkocht dan het aantal dat blijkt uit de aangetroffen verkoopfacturen. Dat er meer zijn verkocht kan ook worden afgeleid uit de aangifte omzetbelasting over het derde kwartaal 2008. Het opgegeven bedrag aan af te dragen omzetbelasting is immers hoger dan het bedrag aan omzetbelasting dat is te relateren aan en ontvangen door middel van de verkoop van 21 stofzuigers. Op grond van het dossier kan echter niet worden vastgesteld hoeveel stofzuigers [eenmansbedrijf B] in het derde kwartaal exact zou hebben verkocht. Ook anderszins is niet vast te stellen hoe hoog het bedrag aan omzetbelasting is dat [eenmansbedrijf B] zou hebben moeten afdragen over het derde kwartaal. Niet valt uit te sluiten dat dit bedrag het reeds aangegeven bedrag benadert.
Nu niet precies kan worden vastgesteld hoeveel stofzuigers door [eenmansbedrijf B] zijn verkocht kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte een te laag of onjuist bedrag heeft opgegeven. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 4 ten laste gelegde.
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis wordt gehecht.
Overwegingen ten aanzien van feiten 1 en 2
De rol van verdachte in de onderneming [eenmansbedrijf A] was dusdanig dat wettig en overtuigend bewezen bewezen kan worden dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte] en verdachte.
Uit de verklaring van [medeverdachte] valt af te leiden dat zij [eenmansbedrijf A] samen met verdachte heeft opgezet. Hoewel [medeverdachte] formeel de eigenaar was van de onderneming, werd zij, omdat zij beginnend ondernemer was, hierin begeleid door verdachte. Door verdachte is ook verklaard dat hij [medeverdachte] hielp met het opzetten van de onderneming, omdat zij geen ondernemer was. Verdachte heeft zelf ook verklaard dat hij [medeverdachte] zou leren hoe zij een onderneming moest leiden en hoe zij de administratie zou moeten doen. Uit diverse verklaringen blijkt ook dat de administratie deels gedaan werd door de echtgenote van verdachte.
Daarnaast heeft verdachte nadrukkelijk invloed gehad op de bedrijfsactiviteiten van het bedrijf. Hoewel [medeverdachte] in eerste instantie een uitzendbureau wilde opzetten, werd begonnen met het verkopen van stofzuigers. Door [eenmansbedrijf A] werd gehandeld in stofzuigers van [merk]. Dit betrof feitelijk een voortzetting van activiteiten die eerder door verdachte werden verricht in [naam]. Verdachte zorgde voor onder meer het verkoopnetwerk, deed de inkoop bij de leverancier, welke aan hem het importeurschap had verleend, bepaalde verkoopmarges, bepaalde of en tot welk bedrag door verkopers kortingen aan klanten konden worden gegeven, en onderhield vrijwel exclusief de contacten met [merk] GmbH. Verder liepen de contante betalingen van klanten voor geleverde stofzuigers meestens via verdachte en beschikte hij onder meer over de betaalpas bij de bankrekening van [eenmansbedrijf A]. Verdachte was betrokken bij alle ondernemersbeslissingen, zoals bijvoorbeeld de uitbreiding naar de klusactiviteiten, welke hijzelf uitvoerde. Tevens nam hij personeel aan.
Gelet op al deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte feitelijk samen met [medeverdachte] het ondernemerschap uitoefende en eigenaar was van [eenmansbedrijf A]. Hoewel [medeverdachte] als bestuurder van [eenmansbedrijf A] formeel het aanspreekpunt was van de belastingdienst en ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet Omzetbelasting 1968, was verdachte, gelet op zijn rol in de onderneming, evenals [medeverdachte] verantwoordelijk voor onder meer de administratie. De rol van verdachte was zo omvangrijk en van dien aard dat er geen sprake kan zijn van gescheiden verantwoordelijkheden. Verdachte was, evenals [medeverdachte], verantwoordelijk voor de gehele onderneming en derhalve ook voor de administratieve verplichtingen.
Hieraan kan niet afdoen dat verdachte een schriftelijke arbeidsovereenkomst had gesloten met [medeverdachte], nu deze feitelijk, gezien zijn kennis, ervaring, invloed op [medeverdachte] alsmede de onderneming en de daarin te nemen beslissingen, niet de kenmerken draagt van het als werknemer verrichten van arbeid onder gezag van een werkgever.
Uit verdachtes eigen verklaring blijkt dat hij wist dat de administratie niet goed werd gedaan. Verdachte was in staat in te grijpen in deze situatie. Hiertoe was hij, gelet op positie zijn binnen [eenmansbedrijf A], ook gehouden. Door ondanks zijn wetenschap niet in te grijpen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard op de gevolgen, te weten dat er geen administratie werd gevoerd overeenkomstig de wet en dat er geen of onjuiste aangiftes omzetbelasting werden gedaan.
Overwegingen ten aanzien van feiten 3 en 5
Voldoende duidelijk is gebleken dat door verdachte geen administratie is gevoerd overeenkomstig de eisen van de wet. Door verdachte is verklaard dat hij "een zooitje" van de administratie heeft gemaakt. Hij heeft verklaard dat de administratie niet verwerkt was tot een boekhouding en dat er geen basis was om aangifte te doen. Ook heeft verdachte verklaard dat hij aan het begin van [eenmansbedrijf B] geld van [eenmansbedrijf A] heeft gebruikt om stofzuigers aan te schaffen en dat hij machines heeft gekocht en verkocht, zonder daar een administratie van bij te houden. Gelet hierop kan ook niet gesteld worden dat verdachte een administratie heeft bijgehouden waaruit de te allen tijde de rechten en verplichtingen van [eenmansbedrijf B] duidelijk blijken.
Verdachte wist dat de administratie niet op orde was, dit is door hem ook verklaard. Verdachte was als eigenaar van [eenmansbedrijf B] verplicht in te grijpen in deze situatie. Door desondanks niet in te grijpen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard op de gevolgen, te weten dat er geen administratie werd gevoerd overeenkomstig de wet.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 4 juli 2008, in de gemeente Ermelo en/of Barneveld en/of Veenendaal en/of Apeldoorn, tezamen en in vereniging met een ander, als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de Belastingwet gestelde eisen, opzettelijk een
zodanige administratie, binnen de eenmanszaak [eenmansbedrijf A], niet heeft gevoerd, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, hebbende het niet voeren van een zodanige administratie hierin bestaan dat er geen volledige kasadministratie en kasstaten en loonadministratie en inkoopboek en inkopen en verkoopboek en verkopen werden bijgehouden;
2.
hij in de periode van 30 juli 2006 tot en met 25 april 2007, in de gemeente Apeldoorn, tezamen en in vereniging met een ander, als ondernemer in de zin van de Wet op de Omzetbelasting 1968 opzettelijk een of meer bij de belastingwet voorziene aangiften als bedoeld
in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de aangifte voor de omzetbelasting, met betrekking tot de eenmanszaak [eenmansbedrijf A], over het tweede kwartaal van 2006 en het derde kwartaal van 2006 en het vierde kwartaal van 2006 en het eerste kwartaal van 2007, onjuist of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen / de Belastingdienst te Apeldoorn,
terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting wordt geheven, hebbende die onjuistheid of onvolledigheid hierin bestaan, dat in de aangiftebiljetten over die kwartalen een te laag, althans een onjuist bedrag aan te betalen omzetbelasting werd vermeld;
3.
hij tijdstippen in de periode van 1 juni 2008 tot en met 14 april 2009, in de gemeente Ermelo, als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de Belastingwet gestelde eisen, opzettelijk een zodanige administratie, binnen de eenmanszaak [eenmansbedrijf B], niet heeft gevoerd, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, hebbende het niet voeren van een zodanige administratie hierin bestaan dat er geen volledige kasadministratie en kasstaten en loonadministratie en inkoopboek en inkopen en verkoopboek en verkopen werden bijgehouden;
5.
hij op 1 februari 2009 in de gemeente Almere, als ondernemer in de zin van de Wet op de Omzetbelasting 1968, opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de omzetbelasting, met betrekking tot de eenmanszaak [eenmansbedrijf B], over het vierde kwartaal van 2008, niet binnen de door de Inspecteur der belastingen/de Belastingdienst te Almere gestelde termijn heeft gedaan, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting wordt geheven.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
1. medeplegen van ingevolge de belastingwet verplicht zijnde een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen te voeren, een zodanige administratie opzettelijk niet voeren, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;
2. medeplegen van het opzettelijk een bij de belastingdienst voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
3. ingevolge de belastingwet verplicht zijnde een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen te voeren, een zodanige administratie opzettelijk niet voeren, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;
5. opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet binnen de daarvoor gestelde termijn doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een werkstraf voor de duur van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis.
Door de officier van justitie is aangevoerd dat er sprake is van een benadelingsbedrag van € 32.231,--. Voor de strafmaat heeft de officier van justitie aansluiting gezocht bij "Straftoemeting bij Fraudedelicten", Trema Straftoemetingsbulletin nr. 1, 2010. Daarnaast heeft de officier van justitie rekening gehouden met het blanco strafblad en het reclasseringsadvies.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat bij de straftoemeting de persoon van de verdachte een belangrijke rol speelt. Bij de oplegging van de straf dient rekening te worden gehouden met het voorlichtingsrapport, zoals opgesteld door een kantoorgenoot van de raadsvrouw.
Daarnaast dient er rekening te worden gehouden met het feit dat het strafrechtelijk onderzoek, de doorzoeking, een enorme impact heeft gehad op het gezin van verdachte. Verdachte gaat zeer gebukt onder de strafvervolging, waarmee hij al vele jaren wordt geconfronteerd. Verdachte prefereert een taakstraf boven een onherroepelijke vrijheidsstraf.
Ook heeft de raadsvrouw aangevoerd dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met de gevoerde niet-onvankelijkheidsverweren, in die zin dat deze moeten leiden tot strafvermindering. Daarnaast dient er rekening te worden gehouden met de schending van de redelijke termijn.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft meermalen niet voldaan aan de verplichting een inzichtelijke administratie bij te houden. Daarnaast heeft verdachte niet voldaan aan de verplichting om tijdig en juiste aangiften omzetbelasting te doen. Door het niet juist voeren van een administratie en het niet tijdig of onjuist doen van aangiften is de fiscus niet in staat juiste belastingverplichtingen vast te stellen en aanslagen op te leggen. Dit doet afbreuk aan de belastingmoraal en brengt de overheid en daarmee de gehele samenleving nadeel toe.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat aan [medeverdachte], in het kader van een OM-transactie, een werkstraf voor de duur van vijftig uren is opgelegd.
De rechtbank acht gelet op het vooroverwogene in beginsel een werkstraf voor de duur van 80 uren passend en geboden.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van vormverzuimen, zoals reeds eerder overwogen. De gevoerde verweren met betrekking tot de ontvankelijkheid van de officier van justitie kunnen dan ook niet leiden tot strafvermindering.
De rechtbank stelt vast dat op 15 april 2009 een onder leiding van een rechter-commissaring een doorzoeking heeft plaatsgevonden in de woning welke toen feitelijk in gebruik was bij verdachte. Dit valt aan te merken als het moment waaraan verdachte voor het eerst de gedachte mocht ontlenen dat jegens hem een strafvervolging zou worden ingesteld. Het proces verbaal is op 7 december 2009 gesloten. Sedertdien is tot en met de datum van de eerste behandeling op 15 februari 2011 14 maanden verstreken.
Op de datum uitspraak van heden is in zijn totaliteit een periode van 26 maanden en 20 dagen verstreken. Dit betekent dat de redelijke termijn voor het behandelen van de strafzaak, welke in beginsel 24 maanden bedraagt, met 2 maanden en 20 dagen is overschreden. De rechtbank stelt daarbij vast dat de overschrijding in beperkte mate mede een gevolg is van door (de raadsvrouw) van verdachte ingediende onderzoekswensen, welke onder meer hebben geleid tot het horen van een getuige ter terechtzitting van 21 juni 2011. Alles afwegende zal de rechtbank de overschrijding verdisconteren middels een korting van 5% op de oorspronkelijk op te leggen straf
De rechtbank komt dan ook tot het opleggen van een werkstraf van 76 uur.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 47, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 68, 69 en 72 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
* verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
1. medeplegen van ingevolge de belastingwet verplicht zijnde een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen te voeren, een zodanige administratie opzettelijk niet voeren, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;
2. medeplegen van het opzettelijk een bij de belastingdienst voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
3. ingevolge de belastingwet verplicht zijnde een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen te voeren, een zodanige administratie opzettelijk niet voeren, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;
5. opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet binnen de daarvoor gestelde termijn doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.
* verklaart de verdachte strafbaar;
* veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 76 (zesenzeventig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 38 (achtendertig) dagen;
Aldus gewezen door mrs. Van de Wetering, voorzitter, Van der Hooft en Draisma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Demmers, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 juli 2011.
Mr. Draisma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.