Onder Diagnostische overwegingen wordt het volgende opgemerkt:
“Het is zeer twijfelachtig dat algemeen psychiatrisch onderzoek de inconsistenties van het indertijd uitgevoerde neuropsychologisch onderzoek kan ondervangen. In ieder geval worden er bij betrokkene geen actuele ‘grotere’ psychiatrische stoornissen waargenomen. Ook lijken die in het verleden niet te hebben gespeeld. Hetzelfde kan opgemerkt worden over persoonlijkheidsstoornissen. In psychologisch opzicht maakt betrokkene een gezonde indruk. Als het neuropsychologisch onderzoek op het punt van betrouwbaarheid veel vragen laat, maar wel leidt tot de conclusie van een matig ernstige depressie en een posttraumatische stressstoornis, dan frappeert datzelfde onderzoek omdat een vragenlijst naar psychopathologie uitwijst dat er zwakke aanwijzingen voor een stemmingsstoornis en een angststoornis zijn. Een depressieve stoornis is een stemmingsstoornis. Een posttraumatische stressstoornis is een angststoornis. Wij vinden zelf geen aanwijzingen voor stemmingsstoornissen of angststoornissen.
Qua persoonlijkheidspathologie worden er geen afwijkingen vastgesteld. Betrokkene komt uit een stabiele en duidelijke gezinssituatie met psychologisch hoogwaardige contacten met haar vader en met haar moeder. De suggestie over pre-existente persoonlijkheidsproblematiek kan worden afgestreept.
Ze heeft de pijn van een relatiebreuk en de gang van haar zoon dientengevolge maar is daarmee op een gezonde manier omgegaan. Psychische schade in pathologische zin heeft een en ander niet veroorzaakt. Deze gebeurtenissen zijn beslist niet beeldbepalend.
Wel zijn er duidelijk problemen die in het psychiatrische vlak getrokken zouden kunnen worden. Dan gaat het om problemen met concentratie, met geheugen, met overzicht, met combineren, en enige verhoogde prikkelbaarheid.
Opvallend in een betrekkelijke lange lijst van behandelaren (…) is dat geen van hen enige aarzeling heeft bij de evidentie van de klachten en van de beperkingen van betrokkene, terwijl geen enkel meetinstrument dat zij hanteerden in staat lijkt te zijn geweest om die klachten te objectiveren.
De klachten kunnen kennelijk wel meetellen binnen de diagnose postwhiplashsyndroom zoals die binnen de neurologie opgeld doet.
(…)
Dat spreekt temeer daar betrokkene de klap beschrijft als een klap met het hoofd naar achteren op de hoofdsteun, en een klap naar voren, en weer een klap naar achteren op de hoofdsteun. Als men zich voorstelt dat hersenen in een hersenpan liggen, en dat een hersenpan twee betrekkelijk hoge richels heeft, dan kunnen zich juist daar waar de hersenen door een daverende klap heen en weer botsen tegen en rond deze richels, beschadigingen ontstaan, maar juist dan ook ter hoogte van plekken in de hersenen waar de ‘bekabeling’ ligt voor hogere psychische functies als plannen, overzicht, leren en concentratie en combineren. Met oriënterend neurologisch onderzoek komen deze beschadigingen niet aan het licht.
In deze context past precies wat betrokkene aangeeft aan wezenlijke beperking bij het instuderen van een muziekstuk. Voor het ongeval ging dat als het ware laagje voor laagje zodat zij na meerdere instudeerrondes het stuk volledig beheerste. Na het ongeval is die leercurve er niet meer. Wat ze vandaag opbouwt is morgen weg. Het gaat hier eigenlijk om de kernvaardigheid van haar loonvormende arbeid als musicus.
Het kan maar zo zijn, en dat met een grote mate van waarschijnlijkheid, dat betrokkene op het niveau van die ‘bekabeling’ beschadigd is geraakt door de klap die zij doormaakte. Een botsing waarbij een auto met een kennelijke vaart van 60 kilometer op haar auto klapte, genereert grote krachten en energie die de betreffende neuronale structuren gemakkelijk kunnen beschadigen. Betrokkene is bepaald niet de eerste in de wereldgeschiedenis die een dergelijke beschadiging als gevolg van een dergelijke klap zou hebben opgelopen.
(…)
De pijnklachten die niet herleidbaar zouden zijn op een lichamelijke afwijking, zouden eventueel ook in het psychiatrische vlak getrokken kunnen worden. In dat geval zou er in psychiatrisch opzicht een al of niet ongedifferentieerde somatoforme stoornis zijn. De diagnose ‘Pijnstoornis gebonden aan zowel psychische factoren als een somatoforme aandoening’ kan als een variant daarvan aangemerkt worden. Het lijkt er echter op dat het stellen van een dergelijke diagnose dubbelop is, en kan vervallen als dezelfde klachten ook in het meer neurologische kader van een postwhiplashsyndroom geplaatst lijken te kunnen worden.
Al met al doet het beeld van betrokkene heel sterk aan als een organisch-psychosyndroom ofwel een scala aan psychisch disfunctioneren dat herleidbaar is op beschadigingen door accelaratieletsel aan een orgaan, in haar geval van haar brein.
In dat zeer waarschijnlijke geval zou er volgens de psychiatrische DSM-IV-classificatie sprake zijn van een Cognitieve Stoornis Niet Anders Omschreven (…).
Deze stoornis raakt zoals gezegd de kernvaardigheid van betrokkene als musicus.
De prognose van een dergelijke stoornis kan niet zo gemakkelijk worden vastgesteld.
Een behandeling van een dergelijke stoornis is gericht op [het] verbetering van het cognitieve functioneren door middel van training. Of een dergelijke training aanslaat moet worden afgewacht.”