ECLI:NL:RBZUT:2011:BR5594

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
23 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/950028-11
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Verheul
  • A. Ouweneel
  • F. Grossfeld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot diefstal en afpersing met geweld, gebruik van nepvuurwapen

Op 23 augustus 2011 heeft de Rechtbank Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen verdachte D, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een nepvuurwapen en het medeplegen van een poging tot roofoverval op de stiefmoeder van een vriend. De feiten vonden plaats op 10 januari 2011 te Zutphen, waar de verdachte samen met meerdere medeverdachten een overval op de woning van het slachtoffer heeft gepleegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als chauffeur van de vluchtauto, een actieve rol had in de voorbereiding en uitvoering van de overval. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan de uitvoering voorwaardelijk werd opgelegd met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast kreeg hij een taakstraf van 240 uur en werd hij verplicht om een schadevergoeding van € 1.000,-- aan het slachtoffer te betalen. De rechtbank overwoog dat de impact van de overval op het slachtoffer aanzienlijk was, ondanks het gebruik van een nepvuurwapen. De verdachte had eerder geweldsmisdrijven gepleegd, wat meegewogen werd in de strafmaat. De rechtbank achtte de rol van de verdachte minder zwaar dan die van de medeverdachten, maar vond toch dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet op zijn plaats was, gezien de omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/950028-11
Uitspraak d.d.: 23 augustus 2011
Tegenspraak / nb
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte D]
geboren te [plaats, adres],
wonende te [adres, plaats].
Raadsman: mr. E. J. Verster, advocaat te Zutphen
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 augustus 2011.
De tenlastelegging
Nadat de tenlastelegging ter terechtzitting is gewijzigd is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 10 januari 2011 te Zutphen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of een gouden ketting en/of één of meer goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan mevrouw [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- met een vijftal, althans met meerdere personen, in een auto naar (een locatie in de nabijheid van) de woning van die [slachtoffer] is gereden, waarna verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s)
- (een) bivakmuts(en) heeft/hebben opgezet en/of
- (vervolgens) bij de woning heeft/hebben aangebeld en/of
- (vervolgens) nadat de deur door die [slachtoffer] was geopend, die [slachtoffer] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben getoond en heeft/hebben gezegd dat hij/zij geld moest(en) hebben en/of
- met kracht aan de (gouden) ketting van die [slachtoffer] heeft/hebben getrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 312 lid 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 wetboek van Strafrecht
en/of
hij, op of omstreeks 10 januari 2011 te Zutphen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld mevrouw [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van geld en/of een gouden ketting en/of één of meer goed(eren), in elk geval van enig goed, geheel of te dele toebehorende aan mevrouw [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
- met een vijftal, althans met meerdere personen, in een auto naar (een locatie in de nabijheid van) de woning van die [slachtoffer] is gereden, waarna verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s)
- (een) bivakmuts(en) heeft/hebben opgezet en/of
- (vervolgens) bij de woning heeft/hebben aangebeld en/of
- (vervolgens) nadat de deur door die [slachtoffer] was geopend, die [slachtoffer] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben getoond en heeft/hebben gezegd dat hij/zij geld moest(en) hebben en/of
- met kracht aan de (gouden) ketting van die [slachtoffer] heeft/hebben getrokken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
art 317 Wetboek van Strafrecht
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
[medeverdachte C] en/of [medeverdachte A] en/of [medeverdachte B] en/of een of meer ander(en) op of omstreeks 10 januari 2011 in de gemeente Zutphen, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of een gouden ketting en/of één of meer goed(eren), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan mevrouw [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte C] en/of [medeverdachte A] en/of [medeverdachte B] en/of zijn/hun mededader(s) en/of aan verdachte, welke voorgenomen diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn/hun mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en)
dat die [medeverdachte C] en/of die [medeverdachte A] en/of die [medeverdachte B] en/of een of meer ander(en)
- in een auto naar (een locatie in de nabijheid van) de woning van die [slachtoffer] zijn gereden, waarna die [medeverdachte C] en/of die [medeverdachte A] en/of die [medeverdachte B] en/of een of
meer ander(en)
- (een) bivakmuts(en) heeft/hebben opgezet en/of
- (vervolgens) bij de woning heeft/hebben aangebeld en/of
- (vervolgens) nadat de deur door die [slachtoffer] was geopend, die [slachtoffer] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben getoond en heeft/hebben gezegd dat hij/zij geld moest(en) hebben en/of
- met kracht aan de (gouden) ketting van die [slachtoffer] heeft/hebben getrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 10 januari 2011 te Zutphen en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door die [medeverdachte C] en/of die [medeverdachte A]
en/of die [medeverdachte B] en/of een of meer ander(en) met een auto naar en/of van (de nabijheid van) de woning van die [slachtoffer] te vervoeren,
en/of
[medeverdachte C] en/of [medeverdachte A] en/of [medeverdachte B] en/of een of meer ander(en) op of omstreeks 10 januari 2011 in de gemeente Zutphen, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door met geweld en/of bedreiging met geweld mevrouw [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van geld en/of een gouden ketting en/of één of meer goed(eren), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan mevrouw [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte C] en/of die [medeverdachte A] en/of die [medeverdachte B] en/of een of meer ander(en) en/of aan verdachte,
- in een auto naar (een locatie in de nabijheid van) de woning van die [slachtoffer] zijn gereden, waarna die [medeverdachte C] en/of die [medeverdachte A] en/of die [medeverdachte B] en/of een of
meer ander(en)
- (een) bivakmuts(en) heeft/hebben opgezet en/of
- (vervolgens) bij de woning heeft/hebben aangebeld en/of
- (vervolgens) nadat de deur door die [slachtoffer] was geopend, die [slachtoffer] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben getoond en heeft/hebben gezegd dat hij/zij geld moest(en) hebben en/of
- met kracht aan de (gouden) ketting van die [slachtoffer] heeft/hebben getrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 10 januari 2011 te Zutphen en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door die [medeverdachte C] en/of die [medeverdachte A]
en/of die [medeverdachte B] en/of een of meer ander(en) met een auto naar en/of van (de nabijheid van) de woning van die [slachtoffer] te vervoeren,
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 24 januari 2011 te Zutphen (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten een speelgoedpistool (gelijkend op een pistool van het merk Beretta, model 92FS Inox), zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en) voorhanden heeft gehad.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Aanleiding van het onderzoek
Op 10 januari 2011 heeft aangeefster [slachtoffer] bij de politie gemeld dat een groep jongens haar heeft geprobeerd te beroven. Aangeefster heeft verklaard dat de jongens die bij haar woning aan [adres in plaats] aan de deur kwamen een vuurwapen hadden, bivakmutsen droegen en geld eisten, ook is haar ketting vastgegrepen. Aangeefster heeft aangegeven dat haar stiefzoon [medeverdachte A] één van de daders moest zijn, omdat hij de gouden ketting van zijn overleden vader wilde hebben die één van de daders had vastgegrepen.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Hiertoe heeft de officier van justitie onder meer het volgende aangevoerd.
Feit 1
Aangeefster heeft verklaard dat er meerdere overvallers voor haar deur stonden, met donkere kleding, bivakmutsen, capuchons en eentje met een pet. Zij is bedreigd met een vuurwapen en één van de overvallers heeft haar gouden ketting vastgepakt. Zij vermoedt dat haar stiefzoon [medeverdachte A] achter de zaak zit, omdat hij de ketting die aangeefster draagt wil, omdat die van zijn overleden vader is geweest. Aangeefster verklaart dat één van de overvallers een blauw/wit vest met een soort 'wybertjes' droeg. Na de overval is de politie bij het Vijverpad in Warnsveld gaan kijken alwaar medeverdachte [medeverdachte A] gewoonlijk verblijft en gezien wordt dat daar om 21.45 uur een Fiat Brava aan komt rijden. Daar stapt een bijrijder uit die schichtig om zich heen kijkt. De auto wordt verder gevolgd en vijf minuten later wordt - na kentekenbevraging en HKS-bevraging van de tenaamgestelde - de bestuurder van de auto, zijnde verdachte/[verdachte D], staande gehouden. [verdachte D] die een pet draagt, toont desgevraagd zijn rijbewijs. De politie ziet in de auto een jas die overeenkomt met het signalement zoals aangeefster gaf. De politie hoort ondertussen per portofoon dat de uitgestapte persoon [medeverdachte A] was, fouilleert [verdachte D] en doorzoekt de auto van [verdachte D], op grond van de Wet wapens en munitie. De politie treft een bivakmuts aan en een aantal donkere kledingstukken en houdt verdachte aan.
Verdachte ontkent betrokkenheid bij de overval, maar verklaart wel dat hij vijf jongens naar de Braamkamp heeft gebracht, omdat één van hen wat moest halen op [adres]. Op de Braamkamp zijn vier jongens uitgestapt.
De officier heeft aangevoerd dat de belastende verklaringen van [medeverdachte E], [medeverdachte C] en [medeverdachte B] bijdragen aan het bewijs, waarmee er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het onder 1, primair, tenlastegelegde.
Feit 2
Op basis van CIE-informatie is de moeder van verdachte verzocht een balletjespistool uit te leveren. Zij gaf niet het zwarte balletjespistool van feit 1, maar een grijs balletjespistool. Verdachte bekent dit balletjespistool zes jaar eerder gekocht te hebben in België.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
Feit 1
Door en namens verdachte is vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde. Daartoe is naar voren gebracht dat verdachte geen opzet kon hebben op dit feit, nu hij op geen moment voor, tijdens of na het delict heeft geweten dat er sprake was van een delict. Verdachte is als eerste aangehouden en daarna hebben de medeverdachten velerlei mogelijkheden voor overleg gehad. Desondanks lopen hun verklaringen vaak zo volstrekt uiteen, dat het erg moeilijk is de waarheid te achterhalen. Waar zijn medeverdachten het wel over eens zijn, is dat verdachte pas in beeld kwam nadat de heer [medeverdachte A] hem kort voor het delict opbelde en vroeg hen te vervoeren. Bij de twee overlegmomenten voor dit telefoongesprek was verdachte niet aanwezig. Ook zijn de medeverdachten het erover eens dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte E] de auto niet hebben verlaten nadat deze op de Braamkamp was geparkeerd.
Waar de medeverdachten over van mening verschillen is of verdachte nu wel of niet van het delict wist en zo ja, wanneer hij dat dan wist. Is er in de auto vooraf over de overval gesproken of kon dat niet doordat de radio hard stond? Werd er überhaupt wel gesproken in de auto? Het wordt niet duidelijk uit de verklaringen. Overigens zijn de door medeverdachten genoemde aanwijzingen van wetenschap van de overval - de auto achteruit inparkeren, hard wegrijden en jongelui in de winter donkergekleed zien gaan - geen aanwijzingen voor wetenschap van een overval, maar gebruikelijke handelingen voor verdachte. Medeverdachte [medeverdachte E] - die aangeeft dat verdachte hem van de overval vertelde - is een onbetrouwbare getuige, omdat hij zegt dat hij daarvóór niets van de overval wist. Dit wordt door de anderen - niet verdachte - tegengesproken; [medeverdachte E] was wel op de hoogte. Namens verdachte is er geconcludeerd dat verdachte niet op de hoogte hoeft te zijn geweest van het geplande delict, dat er dus te weinig bewijs is voor het tenlastegelegde onder feit 1 en voor dat feit vrijspraak dient te volgen.
Feit 2
Door en namens verdachte is aangegeven dat het tweede feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Daartoe is naar voren gebracht dat verdachte erkent het speelgoedwapen zes jaar geleden gekocht te hebben.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard2 dat er werd aangebeld, zij opende haar voordeur en zag een jongen met een bivakmuts recht voor haar neus staan, met daarnaast een andere jongen die een zwart pistool op mijn borst richtte. Daarachter stonden jongens die zij niet goed kon zien, ze hadden allemaal iets op hun hoofd. Een jongen schreeuwde om geld en toen begon aangeefster te schreeuwen, ook pakte een jongen haar beet bij haar ketting en trok, waardoor haar T-shirt scheurde. Daarop draaiden de achterste jongens van haar weg, zij duwde een jongen weg en de jongen met het wapen had het nog op haar gericht als zij de voordeur met een klap dichtgooit.
Medeverdachte [medeverdachte C] heeft verklaard3 dat [verdachte D] de chauffeur was van de vluchtauto. [medeverdachte C] heeft verklaard niet te weten of verdachte wist dat zij een overval gingen plegen, maar dat verdachte wel wist dat zij iets strafbaars gingen doen en dat hij als vluchtauto zou dienen. [medeverdachte C] heeft verklaard4, dat als [naam] zegt dat verdachte die avond het vest droeg, wat door aangeefster is herkend als het vest dat één van de overvallers droeg, dat dan niet juist is. Verdachte was niet bij de overval zelf, hij wilde wel rijden, maar verder niet. [medeverdachte C] heeft verklaard dat hij het pistool had, dat zij met zijn vieren waren, hijzelf, [medeverdachte B], [medeverdachte A] en [naam] en dat [medeverdachte B] aanbelde. Toen aangeefster de deur opende kwamen de andere drie ook naar voren en zei hij - [medeverdachte C] - 'Geef me je geld'. Toen kwam [medeverdachte A] naar voren en deed een greep naar de ketting5.
Medeverdachte [medeverdachte B] heeft verklaard6 dat verdachte van tevoren wist dat zijn rol was de chauffeur te zijn van de vluchtauto. Volgens [medeverdachte B] heeft [medeverdachte A] in de auto met verdachte besproken dat zij een overval gingen plegen en dat verdachte met zijn auto als chauffeur van de vluchtauto zou dienen. [medeverdachte B] heeft aangegeven dat in de auto op weg naar de overval werd besproken wat zij gingen doen en dat zij op dat moment allemaal al zwarte kleding aanhadden. Verdachte parkeerde vervolgens achteruit in zodat hij snel weg kon rijden. [medeverdachte B] heeft verklaard dat hij, zijn broer [medeverdachte C], [medeverdachte A] en [naam] Schrage uit de auto stapten om de overval te doen. [medeverdachte B] had naast de zwarte kleding een zwarte muts op met één gat erin7. [medeverdachte B] heeft verklaard8 dat hij en [medeverdachte A] als eerste terug bij de auto aangerend kwamen, dat verdachte al wat aan het rijden was toen [medeverdachte C] en [naam] teruggerend kwamen en dat [naam] naar binnen sprong op de benen van de jongens achterin. Verdachte reed vervolgens met zeer hoge snelheid weg. [medeverdachte B] heeft verklaard dat [medeverdachte E] hem vertelde dat verdachte het te lang vond duren en dat hij al eerder weg had willen rijden. [medeverdachte B] heeft verklaard dat [medeverdachte E] de zwarte bivakmuts die maandagmiddag had geprepareerd. En dat toen [medeverdachte E] niet meer mee wilde, [medeverdachte C] die bivakmuts van [medeverdachte E] mee heeft gekregen, dat was bij de auto van Rudi op de Braamkamp.
De rechtbank acht op basis van hierboven genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, primair, ten laste gelegde heeft begaan.
Feit 2
De rechtbank acht voor het bewijs van het onder 2 ten laste gelegde feit aanwezig de navolgende redengevende feiten en omstandigheden:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting;
- het relaas van verbalisant [verbalisant] inhoudende onderzoek van het wapen:
het op 24 januari 2011 te Zutphen in beslag genomen voorwerp betreft een speelgoedwapen - dat in het geheel niet meer werkt - wat betreft vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een pistool van het merk Beretta, model 92FS Inox, derhalve is dit een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie I onder 7 van de Wet wapens en munitie9.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op 10 januari 2011 te Zutphen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of een gouden ketting en/of één of meer goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan mevrouw [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om het bezit van het gestolene te verzekeren,
- met meerdere personen in een auto naar een locatie in de nabijheid van de woning van die [slachtoffer] is gereden, waarna verdachte en/of een of meer van zijn mededaders
- bivakmutsen hebben opgezet en
- vervolgens bij de woning heeft/hebben aangebeld en
- vervolgens nadat de deur door die [slachtoffer] was geopend, die [slachtoffer] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben getoond en heeft/hebben gezegd dat hij/zij geld moest(en) hebben en
- met kracht aan de gouden ketting van die [slachtoffer] heeft/hebben getrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
hij op 10 januari 2011 te Zutphen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld mevrouw [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van geld en/of een gouden ketting en/of één of meer goed(eren), in elk geval van enig goed, geheel of te dele toebehorende aan mevrouw [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders,
- met meerdere personen, in een auto naar een locatie in de nabijheid van de woning van die [slachtoffer] is gereden, waarna verdachte en/of een of meer van zijn mededaders
- bivakmutsen hebben opgezet en
- vervolgens bij de woning heeft/hebben aangebeld en
- vervolgens nadat de deur door die [slachtoffer] was geopend, die [slachtoffer] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben getoond en heeft/hebben gezegd dat hij/zij geld moest(en) hebben en
- met kracht aan de gouden ketting van die [slachtoffer] heeft/hebben getrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij in de periode van 1 januari 2011 tot en met 24 januari 2011 te Zutphen een wapen van categorie I onder 7°, te weten een speelgoedpistool (gelijkend op een pistool van het merk Beretta, model 92FS Inox), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
feit 1, primair: poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf voor de feiten 1, primair, en 2.
Zij heeft hierbij in overweging genomen, enerzijds de impact van een overval in je eigen woning door meerdere jongens met bivakmutsen en een wapen en het strafblad van verdachte. Anderzijds het feit dat verdachte zijn baan is verloren door het voorarrest en dat zijn rol een andere, lichtere, was dan die van bijvoorbeeld medeverdachte [medeverdachte A]. De reclassering heeft - evenals bij het trajectconsult - aangegeven dat men niet goed kan rapporteren over verdachte, nu hij ontkent. Het herhalingsgevaar wordt op hoog gemiddeld ingeschat.
De raadsman heeft namens verdachte aangegeven dat in geval van een veroordeling voor feit 1 meegewogen dient te worden dat verdachte door de voorlopige hechtenis zijn werk kwijt is geraakt en dat hij een geringe rol speelde bij het delict. Dit dient naar mening van de verdediging niet tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf te leiden, maar tot een taakstraf.
Ten aanzien van feit 2 is namens verdachte naar voren gebracht dat verdachte niet meer wist dat hij het wapen nog had. Hij dacht het weggegooid te hebben omdat het kapot was. Nu verdachte zonder feit 1 een transactie had gekregen van de officier van justitie, wordt namens verdachte wordt verzocht feit 2 - indien verdachte wordt vrijgesproken voor feit 1 - dan ook met een boete af te doen.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij haar straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van de maximale werkstraf in combinatie met een voorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - dat verdachte door te handelen als bewezen verklaard, niet alleen inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, maar ook heeft bijgedragen aan in de maatschappij heersende gevoelens van onrust en onveiligheid. In het bijzonder heeft verdachte het gevoel van veiligheid van het slachtoffer aangetast. De omstandigheid dat het gebruikte wapen geen echt vuurwapen betrof, doet aan de impact niet af, temeer nu het imitatiewapen niet van echt te onderscheiden was door het slachtoffer. Verdachte en zijn mededaders hebben met hun handelwijze op geen enkele wijze rekening gehouden met de gevolgen die hun handelen voor het slachtoffer zou kunnen hebben. Het is bekend dat slachtoffers een dergelijke ingrijpende gebeurtenis als traumatisch ervaren en dat zij nog lange tijd last kunnen hebben van gevoelens van onveiligheid.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een op een wapen gelijkend voorwerp.
De rechtbank heeft in het nadeel van verdachte acht geslagen op het op naam van verdachte gestelde uittreksel justitiële documentatie van 14 januari 2011, waaruit blijkt dat verdachte reeds tweemaal eerder ter zake van een geweldsmisdrijf is veroordeeld. Blijkbaar hebben deze veroordelingen, waarvoor verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde nog in een proeftijd liep, hem er niet van weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
De rechtbank heeft bij bovengenoemde afwegingen, in het voordeel van verdachte rekening gehouden met zijn beperktere rol binnen de onderlinge rolverdeling zoals door medeverdachten aangegeven.
In beslag genomen voorwerpen
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen op het volgende standpunt gesteld. Het hemd/vest/jas kan naar verdachte terug. De andere kledingstukken - muts, groene handschoen en blauwe handschoen - dienen verbeurd te worden verklaard. Het pistool moet worden onttrokken aan het verkeer.
Verdachte heeft zich ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen als volgt uitgelaten. Het pistool mag weg en van de kleding is alleen het geruite vest van hem.
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven bivakmuts, met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Het in beslag genomen en nog niet teruggegeven balletjespistool, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast van de blauw geblokte jas/vest, de groene en de blauwe handschoen aan veroordeelde.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij mevrouw [slachtoffer] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 1.000,00 - vermeerderd met de wettelijke rente - gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde. Daarnaast is verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot het gevraagde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie acht verdachte hoofdelijk aansprakelijk.
De raadsman van verdachte stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient worden verklaard in haar vordering, nu hij vrijspraak heeft bepleit van het ten laste gelegde feit.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1, primair, bewezen verklaarde handelen rechtstreeks tot het gevorderde bedrag immateriële schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De rechtbank zal de verzochte immateriële schade van € 1.000,00 toewijzen, nu zij dit bedrag alleszins redelijk en billijk acht. Daarnaast zal de wettelijke rente vanaf 10 januari 2011 over voormeld bedrag worden toegewezen. De verdachte is voor de schade - naar burgerlijk recht - hoofdelijk aansprakelijk.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
Vordering tenuitvoerlegging ten aanzien van parketnummer 06/940251-10
Door de officier van justitie is gevorderd de vordering tot gehele tenuitvoerlegging van de door de politierechter te Zutphen op 9 november 2010 voorwaardelijk opgelegde straf toe te wijzen, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Door en namens verdachte is bepleit de vordering af te wijzen, nu om uitsluitend op basis van het tweede feit de oude straf integraal tenuitvoer te leggen te zwaar is. Verdachte heeft dit als kind aangeschafte wapen nooit gebruikt en dacht dat hij het niet meer had, omdat het kapot was. Bovendien heeft verdachte - als hij voor feit 1 wordt vrijgesproken - daar ten onrechte flinke tijd voor in voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvoor bij een veroordeling voor feit 2 geen compensatie mogelijk is.
Nu is gebleken dat verdachte de hiervoor bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de gestelde proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van voormelde straf, met dien verstande dat de rechtbank - gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte - deze straf zal omzetten in een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 14h, 14i, 14j, 22c, 22d, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 36f, 45, 57, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 55 en 56 van de Wet wapens en munitie.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde onder 1, primair, en 2 heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
feit 1, primair: poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
* bepaalt, dat de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
* veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen (honderdtwintig);
* beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
* veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij mevrouw [slachtoffer], wonende aan [adres, plaats] (bankrekeningnummer [nummer]), van een bedrag van € 1.000,00, hoofdelijk, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2011 en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
* legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer mevrouw [slachtoffer], een bedrag te betalen van € 1.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2011, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 20 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
* verstaat dat indien en voor zover door de mededader en/of mededaders de betreffende schadebedragen zijn betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd;
* bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
* beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een bivakmuts;
- balletjespistool;
* gelast de teruggave van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan veroordeelde, te weten:
- de blauw geblokte jas/ vest;
- de groene handschoen;
- de blauwe handschoen;
* gelast, in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Zutphen van 9 november 2010, in de zaak onder parketnummer 06/940251-10:
een taakstraf, te weten een werkstraf gedurende 180 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 dagen.
Aldus gewezen door mrs. Verheul, voorzitter, Ouweneel en Follender Grossfeld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Demmers, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 augustus 2011.
Mr. Follender Grossfeld is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal, nummer PL0600/2011-004615, Regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland, Team Regionale Recherche, gesloten en ondertekend op 8 maart 2011.
2 Proces-verbaal van aangifte p. 55
3 Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte C], p. 523
4 Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte C], p. 524
5 Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte C], p. 522.
6 Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte B], p. 732
7 Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte B], p. 729
8 Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte B], p. 731
9 Proces-verbaal van onderzoek wapen, p. 214