ECLI:NL:RBZUT:2011:BR6640

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
2 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/940089-10 en 06/800518-08 (TUL)
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van der Mei
  • A. Prisse
  • J. Verheul
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man tot 6 jaar gevangenisstraf en TBS voor poging tot moord op buurman

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 2 september 2011 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 48-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot moord op zijn buurman op 4 maart 2010 in Vaassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een woordenwisseling met het slachtoffer, met een jachtgeweer op hem heeft geschoten, waarbij het slachtoffer ernstig gewond raakte. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van opzet en voorbedachten rade, en dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel heeft aanvaard. De verdachte heeft tijdens het proces verklaard dat hij zich bedreigd voelde door het slachtoffer, wat leidde tot zijn handelen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar en terbeschikkingstelling (TBS) met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd, gezien de psychische problematiek van de verdachte en het risico op recidive. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze zich al tot de civiele rechter had gewend. De uitspraak is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummers: 06/940089-10 en 06/800518-08 (TUL)
Uitspraak d.d.: 2 september 2011
tegenspraak / dip / oip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] (Nederlandse Antillen) op [1962],
wonende te [adres]
thans gedetineerd in PI Overijssel - HvB Zwolle.
Raadsman: J.H. van Dijk, advocaat te Amsterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 21 mei 2010, 23 juni 2010, 17 september 2010, 22 november 2010, 4 februari 2011, 4 maart 2011,
1 juni 2011 en 19 augustus 2011.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 04 maart 2010 te Vaassen, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, (meermalen) (vanaf een korte afstand) met een (enkelloops) (hagel)(jacht)geweer, althans met een vuurwapen, op en/of in de richting van het hoofd en/of (boven)lichaam en/of in het hoofd/gezicht (lip) en/of in de (linker)arm en/of (linker)pols en/of (linker)hand en/of in (één of meerdere) vinger(s) van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 04 maart 2010, te Vaassen, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet (meermalen) (vanaf een korte afstand) met een (enkelloops) (hagel)(jacht)geweer, althans met een vuurwapen, op en/of in de richting van het hoofd en/of het (boven)lichaam en/of in het hoofd/gezicht (lip) en/of in de (linker)arm en/of (linker)pols en/of (linker)hand en/of in (één of meerdere) vinger(s) van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 04 maart 2010, te Vaassen, althans in Nederland, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [slachtoffer] doordat hij met dat opzet (meermalen) (vanaf een korte afstand) met een (enkelloops) (hagel)(jacht)geweer, althans met een vuurwapen, op en/of in de richting van het hoofd en/of (boven)lichaam en/of in het hoofd/gezicht (lip) en/of in de (linker)arm en/of (linker)pols en/of (linker)hand en/of in (één of meerdere) vinger(s) van die [slachtoffer] heeft geschoten;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 04 maart 2010 te Vaassen, althans in Nederland, een of meer wapen(s) van categorie II (onder 3) en/of categorie III, te weten een (enkelloops) (hagel) jachtgeweer (met afgezaagde loop), en/of munitie van categorie II en/of III, te weten (één of meer) hagelpatro(o)n(en), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Aanleiding van het onderzoek
Op donderdag 4 maart 2010 te 12.22 uur is er een melding bij de politie binnengekomen dat er een man was beschoten door zijn buurman. [slachtoffer] zou zijn beschoten door verdachte. De politie is ter plaatse gegaan. Onderweg heeft de politie te horen gekregen dat verdachte zich had gemeld bij basisschool "[basisschool]" te Vaassen. Omstreeks 13.40 uur is verdachte door het arrestatieteam aangehouden.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde poging tot moord. Het bewijs kan gebaseerd worden op de aangifte, de eigen verklaring van verdachte, de getuigenverklaringen zoals afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris en de bevindingen van de politie ter plaatse. Tussen verdachte en [slachtoffer] was sprake van langlopende irritaties, ruzies en oplopende spanningen. Op 4 maart 2010 is er een woordenwisseling tussen beiden geweest, waarna beiden terug zijn gelopen naar de eigen woning. Na die eerste confrontatie is verdachte [slachtoffer] weer op gaan zoeken, is hij hem op korte afstand genaderd, heeft verdachte zijn vuurwapen uit zijn broeksband gehaald, op [slachtoffer] gericht en geschoten. Daarmee staat de voorbedachten rade vast, aldus de officier van justitie.
Tevens heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat op grond van de bevindingen van het Nederlands Forensisch Instituut het onder 2 ten laste gelegde verboden wapen- en munitiebezit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde poging tot moord en poging doodslag. Ten aanzien van de ten laste gelegde poging tot moord heeft de raadsman betoogd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er sprake is van opzet en voorbedachten rade. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag ontbreekt volgens de raadsman het opzet, zodat ook dit feit niet bewezen kan worden. Wel is er voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor de meer subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling en het onder 2 ten laste gelegde wapenbezit.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1 primair
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde. De rechtbank acht derhalve bewezen de poging tot moord. De rechtbank baseert dit oordeel op de aangifte van [slachtoffer]3, de verklaring van verdachte bij de politie4 en ter terechtzitting5, de verklaring van getuige [getuige A]6, het resultaat van het sporenonderzoek7, de rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut8 en de geneeskundige verklaring9.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 4 maart 2010 bij zijn buurvrouw [buurvrouw A] aan de [adres] te Vaassen was geweest en via haar voordeur naar buiten is gelopen, naar zijn eigen voordeur. Op dat moment heeft hij gezien dat verdachte buiten stond met de Turkse buurvrouw van [adres]. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte ruzie met hem begon te maken. Verdachte heeft gezegd dat [slachtoffer] de auto's weg moest halen, omdat de brandweer er niet door kon. Verdachte is kwaad geworden en heeft gezegd: "Je bent van mij, ik maak je kapot." Verdachte is naar zijn eigen woning gelopen. [slachtoffer] is ook zijn eigen woning ingegaan en hij heeft een schroevendraaier gepakt omdat hij van een oude Mercedes de contactpunten moest stellen. Hij is weer naar buiten gelopen met de schroevendraaier in zijn linkerhand. Hij heeft de motorkap opengedaan, de contactpunten bijgesteld en is in de auto gaan zitten om de auto te starten. Aangever zag dat verdachte aan kwam lopen in zijn ([slachtoffer]]) richting10. Verdachte had een fotocamera in zijn hand. [slachtoffer] is uit de auto gekomen en hij heeft iets gezegd van "Hoepel op". [slachtoffer] wilde weglopen. Hij zag toen dat verdachte met zijn rechterhand achter zijn rug iets pakte vanuit zijn broeksband. Verdachte haalde een soort wapen achter zijn rug vandaan en richtte het wapen op [slachtoffer]. [slachtoffer] zag dat verdachte de haan achterover haalde en het wapen spande. Direct daarna hoorde hij een hele harde knal.11 [slachtoffer] verklaarde meteen heel veel pijn in zijn gezicht en in zijn linkerarm te hebben gevoeld. Hij zag veel bloed. Verdachte is naar [buurvrouw A] gelopen en hij heeft tegen haar gezegd: "Bel de ambulance". Verdachte is meteen weggelopen.12 [slachtoffer] heeft verklaard dat toen verdachte het wapen pakte er tussen hen een meter of drie/vier zat. Verdachte heeft éénmaal geschoten.
Verdachte heeft erkend dat hij op [slachtoffer] heeft geschoten. Hij dacht dat [slachtoffer] uit zijn jas-/borstzak zijn eigen wapen wilde pakken. [slachtoffer] heeft verdachte wel eens een klein vuurwapen laten zien. Verdachte heeft verder verklaard dat hij dacht dat [slachtoffer] misschien een mes wilde pakken, omdat hij had gezegd dat hij verdachte open zou snijden. Verdachte heeft toen zijn wapen gepakt. Hij was sneller dan [slachtoffer], aldus verdachte.13 Verdachte heeft verklaard dat hij op dat moment geen wapen bij [slachtoffer] heeft gezien. Verdachte denkt dat hij [slachtoffer] in zijn bovenlichaam heeft geraakt omdat hij het wapen recht voor zich hield. Toen verdachte schoot was de afstand tot [slachtoffer] ongeveer 6 meter 14. Volgens verdachte is het wapen dat in zijn woning is aangetroffen, het wapen dat hij heeft gebruikt. Hij heeft verklaard dat hij met het wapen is weggerend. Hij heeft het wapen in de thuis in een mand gegooid. Vervolgens is hij naar de school gerend.15
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij het wapen al bij zich had gestoken voordat hij [slachtoffer] trof terwijl verdachte bij getuige [getuige A] aan de deur was. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij het wapen altijd bij zich heeft, meestal in de auto.16 Verdachte heeft het wapen gekocht omdat [slachtoffer] een wapen had, aldus verdachte.17 Verder heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij [slachtoffer] wilde afschieten voordat deze zijn wapen zou pakken.18
Getuige [getuige A] heeft verklaard dat verdachte op 4 maart 2010 omstreeks 12.10 uur bij haar heeft aangebeld. Hij zei haar dat hij foto's maakte van auto's die aan de overkant stonden. Hij had een fotocamera bij zich. [getuige A] had de indruk dat verdachte drugs had gebruikt. Hij zou de foto's naar de gemeente opsturen om een parkeerverbod te krijgen. Verder sprong hij van de hak op de tak. Tijdens het gesprek kwam [slachtoffer] naar buiten. Hij kwam uit het huis van de buren van [adres]. Er gingen wat woorden heen en weer tussen [slachtoffer] en verdachte. Verdachte zei tegen [slachtoffer]: "Jij hebt mij geduwd en ik ga het jou nog erger maken. Jij komt ook nog wel aan de beurt." [slachtoffer] heeft gezegd: "Je moet me niet bedreigen.".19 [slachtoffer] is de woning ingegaan en verdachte is richting zijn eigen woning gelopen. Vijf minuten later gebeurde het schietincident. [getuige A] zat op de bank en heeft gehoord dat [slachtoffer] weer naar buiten is gegaan. Zij heeft gezien dat [slachtoffer] naar de overkant is gelopen, naar een groene Mercedes. Hij opende de motorkap. Zij heeft gezien dat verdachte is komen aanlopen. [getuige A] heeft niet gezien dat hij iets in zijn handen had. Een boom stond in de gezichtslijn tussen het pad waar verdachte vandaan kwam en de Mercedes. Verdachte is in stevige pas recht op een doel af afgelopen. Verdachte liep op [slachtoffer] toe.20 Het kwam op [getuige A] over of het (latere schot) gepland was en gericht was op [slachtoffer].
[slachtoffer] stond aan de rechterkant van zijn auto met zijn hoofd gericht op de motorkap. Verdachte kwam aanlopen. [slachtoffer] schrok. [getuige A] heeft gezien dat [slachtoffer] een beweging maakte om weg te rennen, maar hij struikelde en kwam tegen de auto aan. Op het moment dat [slachtoffer] tegen de auto aan kwam, zag zij dat verdachte zijn arm oprichtte. Hij heeft daarmee in de richting van [slachtoffer] gewezen. Verdachte is komen aanlopen met zijn handen vrij, dus niet in zijn zakken. Hij liep stevig door, zijn armen gingen daarbij heen en weer in de looppas. Verdachte richtte zijn arm op, op ongeveer 6 meter afstand van [slachtoffer]. Toen hoorde [getuige A] een knal. De knal was op het moment dat [slachtoffer] een afwerend gebaar maakte met zijn handen voor zich.21 [getuige A] heeft gezien dat [slachtoffer] meteen zijn eigen arm vastpakte. Hij had bloed op het gezicht. Ook zijn linkerhand zat onder het bloed. [slachtoffer] schreeuwde. Hij maakte een radeloze indruk.22 Verdachte is na het schot rustig weg gegaan, hij rende op een rustig tempo weg in de richting van zijn woning. [getuige A] zegt dat er geen aanleiding was tot het gebeuren. [slachtoffer] deed niets richting verdachte.
In de wasmand van verdachte hebben verbalisanten een vuurwapen en munitie aangetroffen.23 Het Nederlands Forensisch Instituut heeft in haar rapportage24 geconcludeerd dat het gevonden vuurwapen een pistool is dat gebaseerd is op een jachtgeweer kaliber 16 en op vele plaatsen wijzigingen heeft ondergaan. Het pistool is aan te merken als een vuurwapen, zoals omschreven in artikel 2, categorie II sub 3 WWM.
Uit de geneeskundige verklaring25 blijkt dat [slachtoffer] een verbrijzeling heeft van de onderarm links en een beschadiging van pezen ter hoogte van de pols/hand. [slachtoffer] heeft meerdere wondjes van hagel in de oren en op zijn gezicht. Er is een vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel. Er is geen vermoeden van inwendig bloedverlies. Hij is geopereerd en moet langdurig revalideren. De geschatte duur van de genezing is maanden.
De forensisch arts26 heeft onder andere geschreven dat verdachte aan beide handen en aan het gelaat gelijkvormige huidbeschadigingen heeft met een gemiddelde doorsnede van 2-4 mm. De linkeronderarm en -hand zijn fors gezwollen en met verband bedekt. Op de strekzijde van de linkeronderarm vanaf halverwege de onderarm is een 25-30 cm lange, recent gehechte, zigzag verlopende wond zichtbaar, doorlopend tot op de handrug, afkomstig van de operatie. Aan de pinkzijde van de linkeronderarm is er een huidweefseldefect van 4 x 4 cm met daarnaast een recent gehechte, geknikt verlopende wond met een lengte van 10-11 cm. Bij de overgang hand - pols is een huidbeschadiging met een doorsnede van 4 mm. Aan de rechterhand zijn er meerdere vingers met huidverwondingen. Aan het gelaat zijn een zeventiental huidbeschadigingen zichtbaar met een doorsnede van 2-5 mm. Op de linkerwang, rond de mond, de lippen en de kin zijn deze huidbeschadigingen zichtbaar. De chirurg heeft meerdere voorwerpen die niet in het lichaam thuis horen uit de linkerarm verwijderd. Botdefect in de ellepijp (linkerarm) van enkele centimeters, net boven de pols. Het botweefsel is zodanig beschadigd geraakt dat acuut operatief herstel niet mogelijk is. Het spaakbeen - net boven de pols - is gebroken. Naar verwachting zullen de letsels niet restloos genezen.
Specifieke bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat het gebruikte wapen, het jachtgeweer, en munitie (hagel) een deugdelijk middel is om iemand dodelijk te verwonden. Dit geldt te meer wanneer van relatief korte afstand, zoals hier het geval is, op iemand wordt geschoten. Uit het letsel aan de onderarm die [slachtoffer] in een reflex ter afwering heeft geheven, blijkt ook dat het schot hagel een verwoestende werking had (o.m. botdefect). Verder blijkt uit de letselbeschrijvingen dat de verspreiding van de hagelkogels beperkt is gebleven: [slachtoffer] is geraakt in het hoofdgebied en de arm die hij richting zijn hoofd hief.
Verdachte wilde met een vuurwapen een schot lossen op [slachtoffer] en heeft dat ook daadwerkelijk gedaan, met gestrekte arm en op relatief korte afstand (ongeveer 6 meter). Ter zitting heeft verdachte nog de term "afschieten" in de mond genomen.
In die gedragingen zelf ligt reeds het opzet besloten. Bovendien heeft verdachte aldus willens en wetens de aanmerkelijke kans genomen dat het schot (hagel) [slachtoffer] dodelijk zou (kunnen) treffen. Daarmee is minstgenomen het voorwaardelijk opzet gegeven.
Uit de verklaringen van verdachte, [slachtoffer] en [getuige A] leidt de rechtbank af dat verdachte korte tijd na de confrontatie tussen verdachte, die bij buurvrouw [getuige A] voor de deur stond, en [slachtoffer], die uit de naastgelegen woning kwam, weer op [slachtoffer] is afgelopen. Verdachte heeft verder verklaard dat hij het jachtgeweer heeft aangeschaft omdat hij zich bedreigd voelde door [slachtoffer]. Voordat verdachte boos naar [slachtoffer] toeging om hem aan te spreken op het parkeren van de auto, had verdachte volgens zijn verklaring reeds op een eerder moment het wapen bij zich gestoken. Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat toen hij tegen verdachte, die een fotocamera bij zich had, iets zei als 'ophoepelen', verdachte het wapen pakte, het op hem richtte, de haan achterover haalde en het wapen spande waarna hij een harde knal hoorde en pijn voelde. Uit de verklaring van getuige [getuige A] volgt dat verdachte op [slachtoffer] is afgelopen, zijn arm gestrekt heeft geheven in de richting van [slachtoffer] en vervolgens een schot heeft gelost.
Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte het wilsbesluit heeft genomen om een wapen mee te nemen toen hij, tegen de achtergrond van een al langer durend ernstig burenconflict, op straat verhaal ging halen bij [slachtoffer] en van een aan een auto klussende [slachtoffer] foto's wilde maken. De rechtbank is van oordeel dat ook hieruit op te maken is dat er bij verdachte geen sprake is geweest van paniek of dat hij in een plotselinge, hevige gemoedsopwelling heeft gehandeld. Integendeel, verdachte heeft toen [slachtoffer] hem duidelijk maakte dat hij weg moest gaan zijn afgezaagde jachtgeweer gepakt. Verdachte heeft het wapen met gestrekte arm op [slachtoffer] gericht, hij heeft de haan overgehaald, het wapen gespannen en vervolgens op [slachtoffer] geschoten. Een en ander heeft zich weliswaar in kort tijdsbestek afgespeeld, maar dit staat naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg aan het aannemen van voorbedachten raad. Verdachte heeft zeker gezien de verschillende handelingen die hij moest plegen alvorens hij het schot kon lossen voldoende tijd en gelegenheid gehad om zich te beraden; ondanks die (korte) periode van rustig nadenken heeft hij toch op [slachtoffer] geschoten. Verdachtes hiervoor beschreven handelingen, zelfstandig en in onderlinge samenhang beschouwd, brengen mee dat sprake is van voorbedachten rade.
Verdachte heeft derhalve opzettelijk en met voorbedachten rade op [slachtoffer] geschoten met het doel hem van het leven te beroven, althans heeft verdachte de aanmerkelijke kans daarop op de koop toegenomen.
Feit 2
Op grond van de aangifte van [slachtoffer]27, de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, het proces-verbaal met de juridische beschrijving van het vuurwapen28 en het munitieonderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut29 is de rechtbank van oordeel dat eveneens tot bewezenverklaring kan worden gekomen van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1 primair.
hij op 04 maart 2010 te Vaassen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, vanaf een korte afstand met een enkelloops jachtgeweer in de richting van het hoofd of bovenlichaam of in het hoofd/gezicht (lip) en in de (linker)arm en (linker)pols en (linker)hand en in meerdere vingers van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 04 maart 2010 te Vaassen een wapen van categorie II onder 3, te weten een enkelloops jachtgeweer met afgezaagde loop, en munitie van categorie II, te weten meerdere hagelpatronen, voorhanden heeft gehad;
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
Feit 1 primair
Poging tot moord;
Feit 2
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Strafbaarheid van de verdachte
Standpunt van de verdachte / de verdediging
Verdachte heeft primair een beroep gedaan op (putatief) noodweerexces, subsidiair op psychische overmacht. Daartoe is aangevoerd dat verdachte eerder bij [slachtoffer] een vuurwapen heeft gezien. Tijdens het incident heeft verdachte geen wapen gezien bij [slachtoffer], maar hij heeft gezien hoe [slachtoffer] met zijn hand onder zijn jas greep c.q. in zijn binnenzak greep. Verdachte is ervan uit gegaan dat [slachtoffer] een wapen ging trekken. Met de wetenschap dat [slachtoffer] een wapen had, mocht hij daar ook vanuit gaan. Verdachte heeft toen eerst een schot gelost omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij zich moest verdedigen tegen een te verwachten aanval. Voorts is aannemelijk dat er bij verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging. Verdachte was in paniek en handelde vanuit een bestaand onveilig gevoel. Het handelen van verdachte is daarvan een onmiddellijk gevolg.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verwerping van de verweren.
Beoordeling door de rechtbank.
Noodweerexces
Uit het verhandelde ter zitting, waaronder een aantal getuigenverklaringen, komt de volgende feitelijke gang van zaken naar voren.
Verdachte en [slachtoffer] hadden reeds enige tijd voorafgaand aan dit incident onenigheid. Er hebben eerder diverse incidenten plaatsgevonden. Op 4 maart 2010 hebben verdachte en [slachtoffer] woorden gehad voor of nabij de deur van [getuige A], waarna ze beiden naar of richting hun eigen woning zijn gegaan. Nadat [slachtoffer] vervolgens naar zijn auto is gegaan om hieraan te sleutelen, is verdachte op hem toegelopen om, zo verklaart verdachte, foto's te maken om bewijs te leveren aan de gemeente.
Verdachte heeft aangevoerd dat hij bij [slachtoffer] eerder een vuurwapen heeft gezien, daarnaast zou [slachtoffer] verdachte meerdere malen hebben bedreigd en hebben gezegd dat hij hem van onder tot boven zou opensnijden. Verdachte stelt tijdens het incident dat hij zag hoe [slachtoffer] met zijn hand onder zijn jas greep c.q. in zijn binnenzak greep en verdachte ging ervan uit dat hij zijn wapen ging trekken.
Vaststaat dat verdachte kort voor het schot géén wapen bij [slachtoffer] heeft gezien. De rechtbank overweegt verder dat verdachte uiteenlopend heeft verklaard over het wapen waarvan hij dacht dat [slachtoffer] uit de binnenzak zou pakken terwijl ze op ongeveer 6 meter afstand van elkaar stonden: verdachte heeft in dat verband een vuurwapen maar ook een mes genoemd. Wat daar ook van moge zijn, de rechtbank stelt vast dat verdachtes verklaring omtrent het grijpen naar de binnenzak door geen enkel ander bewijsmiddel wordt ondersteund. Het betoog van de verdediging dat de letselbeschrijving steun geeft aan verdachtes verklaring dat [slachtoffer] naar zijn borstzak greep, wordt door de rechtbank verworpen omdat het onvoldoende is onderbouwd en evenmin aannemelijk is geworden. Integendeel, de letselbeschrijving geeft steun aan de verklaring van [slachtoffer] en [getuige A] dat [slachtoffer] zijn arm ophief ter afwering. Uit de letselbeschrijving volgt immers dat de schotverwondingen zijn aangetroffen aan de arm en aan en direct nabij het hoofd, met de meest ernstige verwondingen aan de (onder)arm. In de borststreek zijn geen verwondingen aangetroffen.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de gestelde noodweersituatie, waarin dan sprake zou zijn van een (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door [slachtoffer] niet aannemelijk is gemaakt.
Nu er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een noodweersituatie, kan het beroep op (putatief) noodweerexces evenmin slagen.
Psychische overmacht
Van psychische overmacht wordt gesproken in de gevallen van een van buiten komende dwang waartegen weerstand weliswaar niet volkomen onmogelijk is doch redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Verdachte heeft aangevoerd dat hij in paniek was en heeft gehandeld vanuit een bestaand onveilig gevoel.
Voor zover de verdediging bedoeld heeft het verweer te baseren op de verklaring van verdachte dat [slachtoffer] naar de borst-/binnenzak greep, wordt het verworpen reeds nu zulks gezien voorgaande overwegingen niet aannemelijk is geworden.
Wat er verder van het al langer lopende burenconflict tussen verdachte en [slachtoffer] ook moge zijn, de rechtbank is van oordeel dat van verdachte gevergd mocht worden dat hij weerstand zou bieden aan de druk van de omstandigheden. Verdachte is deze dag, na de confrontatie (na)bij de voordeur van [getuige A], echter zelf naar [slachtoffer] toegelopen om foto's te maken en heeft hiermee de confrontatie met [slachtoffer] opgezocht. Dat hij ruim voorafgaand aan deze laatste confrontatie zelfs nog een jachtgeweer bij zich heeft gestoken, rechtvaardigt te minder een beroep op psychische overmacht.
Toerekeningsvatbaarheid
Over de persoon van verdachte is door het Pieter Baan Centrum een multidisciplinaire rapportage30 opgesteld en vervolgens nogmaals psychologisch en psychiatrisch onderzoek verricht, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van drs. S. Labrijn (gezondheidszorgpsycholoog) van 10 augustus 201131 en een rapport van M. Drost (psychiater) van 12 augustus 201132.
Uit de multidisciplinaire rapportage van het Pieter Baan Centrum, aan welk onderzoek verdachte beperkt heeft meegewerkt, komt het volgende naar voren. Verdachte voelde zich al langer bedreigd door het slachtoffer en hij was ervan overtuigd dat hem wat aangedaan zou worden door het slachtoffer. Het vermogen van verdachte om krenkingen te verdragen rond het ten laste gelegde stond mede hierdoor toenemend onder druk. De spanningen liepen steeds verder op en hij slaagde er niet in het conflict met zijn buurman te relativeren, ondanks zijn pogingen hulp en ondersteuning te zoeken. Hij voelde zich vervolgens niet gehoord en gesteund door de politie en had het gevoel dat hij het probleem zelf moest oplossen. Hij voelde zich bedreigd, onbegrepen en ongehoord door zijn omgeving. Hij zag als enige uitweg zichzelf te bewapenen om zich te verdedigen tegen zijn buurman. De dag van het delict was verdachte volgens zijn verklaringen van mening dat de buurman met opzet ging klussen aan zijn auto's om verdachte te pesten. Het slachtoffer zou ook dreigende opmerkingen tegen verdachte hebben gemaakt. In het al lang lopende conflict tussen verdachte en de buurman voelde verdachte zich steeds verder bedreigd en niet gehoord en raakte steeds verder gekrenkt. Dit leidde tot het ten laste gelegde, volgens verdachte nadat hij meende te zien dat zijn buurman een wapen zou trekken. In de aanloop tot het ten laste gelegde zijn duidelijke situationele aspecten herkenbaar, als het zich bewapenen, en het verdere verloop kan niet los gezien worden van zijn pathologie. Verdachte komt vanwege zijn rigiditeit tot inadequate oplossingen en is door zijn rechtlijnige denkpatroon beperkt in zijn keuzemogelijkheden voor gedragsalternatieven. Bovendien is hij niet goed in staat problemen te relativeren en vermeend onrecht van zich af te zetten. Vanwege de nadrukkelijke doorwerking van bovengenoemde aspecten van zijn stoornis, rigiditeit in denken en krenkbaarheid, wordt verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht voor beide feiten.
Labrijn heeft aangegeven dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, in de vorm van een forse persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en narcistische kenmerken en van disharmonieuze cognitieve capaciteiten die variëren van een zwakbegaafd tot (beneden) gemiddeld niveau. Er zijn ook aanwijzingen voor een ziekelijke stoornis, namelijk PDD-NOS (atypisch autisme). Deze aanwijzingen zijn echter onvoldoende om de diagnose te kunnen stellen. Verdachte heeft geen zicht op zijn aandeel in de problemen in sociale interacties, maar externaliseert (ten gevolge van de persoonlijkheidsstoornis) zijn verantwoordelijkheden fors. Hierdoor voelt hij zich gemakkelijk een speelbal van anderen en daarmee ook een slachtoffer van anderen. Dit gaat gepaard met gevoelens van onmacht, angsten en agressie. Gevoelens van onmacht worden slecht verdragen door de narcistische kenmerken en kunnen worden uitgeageerd. Verdachte maakt bovendien moeilijk onderscheid tussen buitenwereld en zijn innerlijke beleving. Spanningen die hij voelt worden gemakkelijk geprojecteerd op de buitenwereld, waardoor hij anderen als agressor kan waarnemen, hetgeen weer angst bij hem oproept. Verdachte laat zich vanuit zijn stoornis slecht corrigeren in zijn waarneming, zijn denkwijze is rigide. Ten tijde van de schietpartij lijkt sprake geweest te zijn van een dergelijke misinterpretatie. Verdachte meende, vanuit zijn uit de persoonlijkheidsstoornis voortkomende projectie en zijn gevoelens van onmacht die hij slecht verdraagt, dat aangever een wapen bij zich had en schoot. Vanwege de antisociale trekken is verdachte eerder geneigd om antisociale oplossingen te kiezen voor zijn problemen en een wapen aan te schaffen.
Met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde adviseert Labrijn verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde adviseert zij verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
Drost heeft aangegeven dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale, narcistische en autistiforme trekken en een laaggemiddeld tot zwakbegaafd intelligentieniveau. Verdachtes gevoel al langere tijd bedreigd te worden en geen oplossing te kunnen vinden, heeft voor een deel reële gronden. Vanuit zijn stoornis worden deze gevoelens echter nog extra versterkt door projectie van de eigen, ontkende agressie en door misinterpretaties doordat hij weinig inzicht heeft in wat er in anderen omgaat. Met name de antisociale trekken van de persoonlijkheid maken dat verdachte na verloop van tijd tot grensoverschrijdende, agressieve oplossingen kan komen, door zich een wapen te verschaffen en tot geweldpleging over te gaan. Hij heeft daarbij weinig oog voor de impact van zijn gedrag op anderen en voor het risicovolle van zijn gedrag. Van eerdere veroordelingen wegens geweldpleging heeft hij weinig geleerd.
Drost adviseert verdachte op grond hiervan als verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor beide ten laste gelegde feiten.
Met de conclusies uit de multidisciplinaire rapportage en van de psycholoog en de psychiater dat verdachte ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, kan de rechtbank zich verenigen en zij neemt deze conclusie over. Voor wat het betreft het verboden wapenbezit (feit 2) komt de rechtbank, gezien de persoonlijkheidsproblematiek tot eenzelfde conclusie.
Verdachte is strafbaar, nu verder geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor de ten laste gelegde feiten te veroordelen tot 6 jaren gevangenisstraf met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
De raadsman heeft primair geconcludeerd tot ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft hij betoogd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 jaren voor verdachte, nu verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar is, te hoog is. Tevens dienen de aangehaalde strafuitsluitingsgronden hun vertaling in de strafmaat te hebben. Ook de coöperatieve proceshouding van verdachte dient te worden meegenomen bij de bepaling van de straf. Een strafmatigend aspect ligt voorts in de uitzichtloze positie waarin verdachte zich bevond. Ook de bedreigende uitlatingen en het terroriserende gedrag van [slachtoffer] leveren een relevante strafmaatfactor op. De adviezen van de gedragsdeskundigen vormen een wankele basis voor oplegging van de zware maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord. Hij heeft op een ander geschoten op de openbare weg, in een woonwijk, op klaarlichte dag.
Met het op korte afstand op [slachtoffer] afgevuurde hagelschot heeft verdachte [slachtoffer] ernstig verwond en hem angst en schrik aangejaagd. De gevolgen die deze gebeurtenis voor [slachtoffer] heeft, zijn door hem in zijn slachtofferverklaring indringend beschreven. [slachtoffer] heeft inmiddels een groot aantal operatieve ingrepen moeten ondergaan. De letsels die [slachtoffer] heeft opgelopen, zullen bovendien niet restloos genezen. [slachtoffer] is door het hagelschot blijvend getekend. Met die functiebeperkingen en littekens wordt hij voortdurend geconfronteerd. Het is schrijnend maar tekenend voor de bij verdachte gesignaleerde persoonlijkheidsproblematiek, dat in verdachtes beleving dat letsel [slachtoffer]s eigen schuld is.
Naar de ervaring leert, zijn delicten als de onderhavige veelal de oorzaak van langdurige en ingrijpende angstgevoelens bij het directe slachtoffer en de omstanders die dit hebben zien gebeuren. Zij dragen bovendien bij aan in de samenleving levende gevoelens van onveiligheid.
De rechtbank zal verder rekening houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de risicoprognose uit de diverse rapportages waaruit blijkt dat kans op herhaling aanwezig is. Tevens houdt de rechtbank rekening met het verontrustende strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte zich reeds eerder heeft schuldig gemaakt aan ernstige (vergelijkbare) geweldsmisdrijven en zich nu wederom schuldig heeft gemaakt aan een dergelijk delict.
Alles overwegende zal de rechtbank verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren opleggen met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. Die straf acht de rechtbank passend en geboden.
Uit de over verdachte uitgebrachte multidisciplinaire rapportage33, aan welk onderzoek verdachte beperkt heeft meegewerkt, blijkt dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, te weten een persoonlijkheidsstoornis met vooral narcistische en antisociale trekken. Er zijn geen aanwijzingen dat sprake is van een ziekelijke stoornis. De persoonlijkheidsstoornis is zichtbaar in een sinds vele jaren bestaand, en vanaf de jeugd aanwezig, gedragspatroon, waardoor hij met regelmaat problemen ondervindt met zijn omgeving. Hij is niet in staat zich aan te passen aan de ander of zich emotioneel te verplaatsen in de ander. De kern van deze persoonlijkheidspathologie is de rigiditeit in het denken. Het gaat zowel om rechtlijnigheid in zijn denkwijze, als om een overmatige vasthoudendheid (eigen denkbeelden niet kunnen loslaten, vermeend onrecht niet van zich af kunnen zetten). Als hij eenmaal op zijn eigen gedachtenspoor zit, is hij hier - passend bij zijn persoonlijkheidstoornis - niet tot nauwelijks van af te brengen. Als de ander niet meegaat in zijn denkpatroon geeft dat verontwaardiging bij hem en voelt hij zich tekortgedaan en gekrenkt door de ander. Zijn boosheid en onbegrip nemen hierdoor toe, waardoor er problemen met zijn omgeving ontstaan. Hij komt tot zijn handelen vanuit de rigiditeit in het denken en zijn overtuiging dat hij in zijn gelijk staat. Weliswaar kan gesproken worden van antisociale gedragingen, er zijn geen aanwijzingen dat hij primair antisociale intenties heeft. Van psychopathie kan niet gesproken worden. De gedragskeuzen en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde werden voorafgaand aan en tijdens het tenlastegelegde beïnvloed door genoemde persoonlijkheidstoornis. De rigiditeit in het denken en de krenking die optrad nadat hij zich niet begrepen en gehoord voelde door zijn omgeving hebben bijgedragen aan het delict.
De kans dat verdachte, indien onbehandeld, zich opnieuw schuldig zal maken aan soortgelijke feiten wordt ingeschat als hoog. De stoornis is onverminderd aanwezig en verdachte heeft hier zelf nauwelijks tot geen inzicht in. De rigiditeit in denken vormt de kern van de pathologie. Hierdoor zal hij hoe dan ook weer in conflicten terechtkomen. Verdachte zal zich opnieuw gekrenkt voelen en van daaruit reageren met boosheid en mogelijke agressie. Het gaat hierbij vooral om langer durende conflicten met relatieve bekenden. Bij gebruik van risicotaxatie-instrumenten wordt gekomen tot een matig tot hoge kans op gewelddadige recidive. Verdachte scoort vooral op historische items, het is reeds driemaal tot gebruik van vuurwapens gekomen. Daarnaast is de kans groot dat hij zichzelf opnieuw in destabiliserende omstandigheden zal begeven. Klinisch is er een nadrukkelijk gebrek aan zelfinzicht. Zolang de omgeving rustig is en niet te veel druk op verdachte zet, lijkt hij daarbij redelijk te kunnen functioneren. Wanneer de ander hem gaat tegenspreken of zich anders gedraagt dan verdachte wenst, kan dit uiteindelijk leiden tot een conflict. Gunstige situationele factoren met veel structuur en duidelijkheid zullen ertoe leiden dat zijn pathologie minder op de voorgrond staat.
Geadviseerd wordt verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen. Voor een behandeling in een minder gedwongen kader ontbreekt bij verdachte, naast voldoende inzicht in de problematiek, de noodzakelijke interne motivatie. De behandeling zal vooral een gedragsmatig karakter moeten hebben, hem structuur moeten bieden en werken vanuit het "handicap model", dat wilde zeggen dat hij meer adequaat leert omgaan met de beperkingen die hij heeft en vermoedelijk zal blijven houden. Van belang is ook om beschermende factoren (zoals zijn goede arbeidsmoraal) verder te ontwikkelen en te benutten.
Na deze multidisciplinaire rapportage en de bereidheid van verdachte alsnog volledig mee te werken aan onderzoek naar zijn persoon, is er aanvullend gerapporteerd.
Door gezondheidszorg-psycholoog drs. Labrijn34 wordt eveneens geadviseerd de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen aan verdachte. Zij schrijft dat een langdurige, intensieve behandeling waarbij gestaag behandeldruk wordt uigeoefend met veel structuur in een instelling die bestand is tegen het te verwachten ageergedrag van verdachte, nodig is om in de toekomst het recidiverisico te verminder. Er is sprake van ernstig gevaar bij een man met forse problematiek, bij wie probleembesef nagenoeg ontbreekt, die niet intern gemotiveerd is voor een behandeling. Een ambulante behandeling is dan ook ontoereikend. Een behandeling in een voorwaardelijk kader is ontoereikend, omdat verdachte zich verzet tegen een langdurige klinische behandeling en hij behandeling vanuit een gebrek aan probleembesef niet nodig vindt. Te verwachten is dat verdachte geneigd zal zijn zich terug te trekken uit een behandelrelatie indien hij geconfronteerd wordt met zijn aandeel in conflicten en zijn kwetsbare/problematische kanten.
Ook psychiater M. Drost35 komt tot deze conclusie. Zij schrijft dat voor beïnvloeding van verdachtes denken en reactiewijze, waardoor het recidiverisico zou afnemen, een langdurige intensieve behandeling nodig is, gericht op het vergroten van probleembesef en de mogelijkheden tot conflicthantering. Dit zal met name bereikt kunnen worden door een coginitief-gedragstherapeutische behandeling in een milieu dat voldoende is toegerust om de te verwachten conflicten en eventuele escalaties te hanteren. Een dergelijke behandeling is in een ambulant of vrijwillig kader niet te realiseren, door verdachtes gebrek aan motivatie, probleembesef en -inzicht. Omdat te verwachten is dat de behandeling geruime tijd, namelijk meer dan een jaar, in beslag zal nemen, lijkt opname in een FPK minder geschikt, omdat verdachte niet zozeer zal passen tussen medepatiënten met een psychiatrisch toestandsbeeld. Daarom wordt ook door Drost geadviseerd de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging op te leggen.
Gelet op de bovenvermelde multidisciplinaire rapportage zal de rechtbank, naast de ter zake feiten 1 en 2 opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf, ter zake het onder 1 bewezenverklaarde, zijnde een misdrijf gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, aan verdachte opleggen de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Aan de voorwaarden vermeld in de artikelen 37a en 37b leden 1 van het Wetboek van Strafrecht is voldaan.
In beslag genomen voorwerpen
De navolgende in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met betrekking tot welke het bewezenverklaarde is begaan:
* rood hagelpatroon Winchester 16;
* vuurwapen geschikt voor jachtmunitie;
* huls;
* hagelresten van een hagelpatroon.
De teruggave zal worden gelast van de navolgende in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte nu zich geen strafvorderlijk belang zich daartegen verzet:
* zwarte trui;
* zwart/wit trainingsjas;
* sleutelbos;
* Nike schoeisel.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 5.792,60 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde.
De raadsman heeft bij pleidooi aangevoerd dat de benadeelde partij niet in haar vordering kan worden ontvangen nu in een civiele procedure reeds een bedrag is toegewezen.
De officier van justitie heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zich hierover uit te laten.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het door de raadsman eerst bij pleidooi genoemde en overgelegde kort geding vonnis van 16 februari 2011 blijkt (onbestreden) dat door [slachtoffer] inmiddels ook een (civiele) bodemprocedure tegen verdachte is aangespannen en waarin [slachtoffer] schadevergoeding vordert in verband met het onderhavige feit.
Dit roept de vraag op of een benadeelde partij zich met (in de kern) eenzelfde vordering kan wenden tot verschillende rechters (civiele en strafrechter). Die vraag wordt in deze zaak door de rechtbank negatief beantwoord. De omstandigheid namelijk dat de benadeelde partij zich aldus inmiddels tot de civiele rechter heeft gewend, brengt reeds mee dat zij in deze strafprocedure als benadeelde partij niet kunnen worden ontvangen. Daaraan doet niet af dat in kort geding een lager voorschot is toegekend dan thans in de strafzaak wordt gevorderd en evenmin dat kennelijk op de vordering in de civiele bodemprocedure nog niet is beslist.
De benadeelde partij zal derhalve niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering
Vordering tenuitvoerlegging
De vordering tot tenuitvoerlegging van na te melden straf dient naar het oordeel van de rechtbank te worden afgewezen, nu deze niet opportuun is gezien de in dit vonnis opgelegde straf en maatregel.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 27, 36b, 37a, 37b, 37c, 45, 91, 289 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
Feit 1 primair
Poging tot moord;
Feit 2
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren;
* beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
* gelast dat verdachte ter zake feit 1 primair ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
* beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
o rood hagelpatroon Winchester 16;
o vuurwapen geschikt voor jachtmunitie;
o huls;
o hagelresten van een hagelpatroon;
* gelast de teruggave van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan veroordeelde, te weten:
o zwarte trui;
o zwart/wit trainingsjas;
o sleutelbos;
o Nike schoeisel;
* verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering;
* compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt;
* wijst af de vordering van de officier van justitie van 14 april 2010, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Zutphen op 23 februari 2009 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 4 maanden voorwaardelijk.
Aldus gewezen door mrs. Van der Mei, voorzitter, Prisse en Verheul, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Oosting, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 september 2011.
Eindnoten
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal, nummer BVH 2010031369, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Noord West Veluwe, gesloten en ondertekend op 14 april 2010.
2 Proces-verbaal van bevindingen, p.19
3 Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer], p. 48-53
4 Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 127-133
5 Proces-verbaal van de terechtzitting van 19 augustus 2011
6 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige A], p. 81-89
7 Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 55 en proces-verbaal van bevindingen, p. 3334
8 Rapport NFI d.d. 3 mei 2010 - munitieonderzoek n.a.v. een schietincident in Vaassen op 4 maart 2010
9 Geneeskundige verklaring, p.70
10 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] p.50
11 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] p.51
12 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] p.51
13 Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 maart 2010, p. 130
14 Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 maart 2010, p. 131
15 Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 4 maart 2010, p.132
16 Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 4 maart 2010, p.132
17 Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 maart 2010, p. 129
18 Proces-verbaal van terechtzitting van 19 augustus 2011
19 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige A], p.84
20 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige A], p.85
21 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige A], p.86
22 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige A], p.86
23 Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 55 en proces-verbaal van bevindingen, p. 3334
24 Rapport NFI d.d. 3 mei 2010 - munitieonderzoek n.a.v. een schietincident in Vaassen op 4 maart 2010
25 Geneeskundige verklaring, p.70
26 Letselrapportage d.d. 15 maart 2010, opgemaakt door R. van Valderen, forensisch arts, p.72
27 Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer], p. 48-53
28 Proces-verbaal van bevindingen, p. 38-39
29 Mutatieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Vaassen op 4 maart 2010 d.d. 3 mei 2010
30 Rapportage Pro Justitia d.d. 11 februari 2011 van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie Locatie: Pieter Baan Centrum
31 Psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 10 augustus 2011, mevrouw drs. S. Labrijn, gezondheidszorg-psycholoog
32 Psychiatrisch onderzoek Pro Justitia d.d. 12 augustus 2011, mevrouw M. Drost, psychiater
33 Rapportage Pro Justitia d.d. 11 februari 2011 van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie Locatie: Pieter Baan Centrum
34 Psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 10 augustus 2011, mevrouw drs. S. Labrijn, gezondheidszorg-psycholoog
35 Psychiatrisch onderzoek Pro Justitia d.d. 12 augustus 2011, mevrouw M. Drost, psychiater