ECLI:NL:RBZUT:2011:BR6730

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
5 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/925027-11
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Van Lookeren Campagne
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over sloopwerkzaamheden en asbestbesmetting in Harderwijk

In deze zaak heeft de economische politierechter van de Rechtbank Zutphen op 5 september 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de vennootschap onder firma Bouwbedrijf [verdachte B] VOF. De verdachte werd beschuldigd van het niet naleven van de Arbeidsomstandighedenwet tijdens sloopwerkzaamheden in Harderwijk in november 2010. De officier van justitie eiste een geldboete van € 5.000,-, maar de rechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging van asbestverwijdering. De rechter concludeerde dat de verdachte niet verantwoordelijk was voor de sloopwerkzaamheden die asbesthoudend materiaal betroffen, en sprak de verdachte vrij van het eerste feit. Echter, de verdachte werd wel schuldig bevonden aan het niet opvolgen van een stilleggingsbevel van de Arbeidsinspectie, wat resulteerde in een geldboete van € 1.000,-. De rechter hield rekening met de ernst van de feiten, de richtlijnen van het openbaar ministerie en het feit dat de verdachte geen strafblad had. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers in het kader van de Arbeidsomstandighedenwet en de risico's van asbest voor de gezondheid van werknemers.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
economische politierechter
parketnummer 06/925027-11
datum uitspraak: 5 september 2011
tegenspraak/dip
VONNIS
in de zaak tegen:
de vennootschap onder firma BOUWBEDRIJF [verdachte B] VOF,
gevestigd te [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 augustus 2011.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de maand november 2010,
in de gemeente Harderwijk, als werkgeefster in de zin van artikel 1 van de
Arbeidsomstandighedenwet, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, handelingen heeft/hebben verricht en/of nagelaten in strijd
met voormelde wet en/of de daarop berustende bepalingen, immers heeft/hebben
verdachte en/of verdachtes mededader(s) toen daar in een pand gelegen aan de
[adres 2], zijnde een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1,
derde lid onder g van de Arbeidsomstandighedenwet, door een of meer van
verdachtes werknemer(s) in de zin van artikel 1 van de
Arbeidsomstandighedenwet, te weten [slachtoffer C] en/of [slachtoffer D] en/of een of
meer (andere) personen, arbeid doen verrichten, bestaande uit het verrichten
van sloopwerkzaamheden, terwijl niet was/werd voldaan aan
- artikel 4.1b lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers heeft/hebben
verdachte en/of verdachtes mededader(s) niet gezorgd voor een doeltreffende
bescherming van de gezondheid en veiligheid van de hiervoor
bedoelde werknemer(s) die werden of konden worden blootgesteld aan gevaarlijke
stoffen (te weten asbest en/of asbesthoudende producten) en/of
- artikel 4.20 lid 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers heeft/hebben
verdachte en/of verdachtes mededader(s) aan genoemde werknemer(s) die werd(en)
of kon(den) worden blootgesteld aan mutagene of kankerverwekkende stoffen of
stoffen die vrijkomen bij kankerverwekkende processen, te weten het slopen van
asbest of asbesthoudende producten, geen doeltreffende werkkleding ter
beschikking gesteld
terwijl daardoor, naar zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) of
redelijkerwijs moesten weten, levensgevaar of ernstige schade aan de
gezondheid van die werknemer(s), althans levensgevaar of ernstige schade aan de
gezondheid van een of meer van die werknemers, ontstond of te verwachten was;
art 32 lid 1 Arbeidsomstandighedenwet
2.
verdachte op een of meer tijdstippen in de periode van 30 november 2010,
omstreeks 11.00 uur, tot en met 10 december 2010, in de gemeente Harderwijk,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, niet heeft
voldaan aan de verplichting zich te gedragen overeenkomstig een door de
daartoe aangewezen toezichthouder, te weten [verbalisant], inspecteur
Arbeidsinspectie, op 30 november 2010, omstreeks 11.00 uur, mondeling gegeven
- en nadien schriftelijk bevestigd - bevel, inhoudende dat geen bouw- of
andere werkzaamheden mochten worden verricht op de verdiepingen en aan het dak
van het pand [adres 2],
immers heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s) toen aldaar
- de vloer van de eerste verdieping (aan-)geveegd en/of het verzamelde stof in
een (specie-)kuip gedaan en/of
- op de eerste etage bouwmaterialen verplaatst en/of
- gereedschappen verplaatst en/of weggenomen;
art 28 lid 6 Arbeidsomstandighedenwet.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
A. Vaststaande feiten/aanleiding tot het onderzoek
Op 30 november 2010 heeft een inspecteur van de Arbeidsinspectie, [verbalisant], een controle uitgevoerd op het adres [adres 2] in Harderwijk, waar restaurant [naam restaurant] is gevestigd en waar een verbouwing plaatsvond voor het realiseren van hotelkamers op de eerste en tweede verdieping. Tijdens de controle rees het vermoeden dat asbesthoudend materiaal op een ondeskundige manier en in afwijking van de daarvoor geldende regels, was verwijderd. De Arbeidsinspectie heeft het milieuteam ingeschakeld voor verder onderzoek.
B. Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, op basis van onder meer de bevindingen van de Arbeidsinspectie, het onderzoek aan de in het laboratorium onderzochte monsters, de op 26 augustus 2010 door Grondvitaal uitgevoerde asbestinventarisatie, het asbestinventarisatierapport van AK Blom Asbest van 5 januari 2011, het relaas van verbalisant [verbalisant] over de mondelinge stillegging op 30 november 2010 en de schriftelijke bevestiging van 2 december 2010, de overeenkomst inzake de verkoop van [adres 3], de verklaringen van onder andere de getuigen [slachtoffer A], de getuige [slachtoffer B], de verdachte [verdachte D] en de verklaring die de medeverdachte [verdachte A] heeft afgelegd. De officier van justitie heeft aangevoerd dat het een feit van algemene bekendheid is dat aan asbest gezondheidsrisico's kleven en dat bij het werken met asbesthoudend materiaal vezels kunnen vrijkomen die gevaar voor de gezondheid van personen kunnen opleveren.
C. Standpunt van de verdachte
De verdachte heeft aangevoerd dat zij geen sloopwerkzaamheden heeft verricht of heeft laten verrichten. Verder heeft zij betwist dat op 30 november 2010 om 11.00 uur een bevel tot stillegging is gegeven.
D. Beoordeling door de economische politierechter
Het onder 1 ten laste gelegde feit
Er is geen bewijs voorhanden dat werknemers van de verdachte sloopwerkzaamheden hebben verricht, laat staan dat zij asbesthoudend (plaat)materiaal hebben gesloopt. Ook uit de verklaringen van de getuigen [slachtoffer C] en [slachtoffer D] komt alleen naar voren dat zij verbouwingswerkzaamheden hebben uitgevoerd.
De conclusie luidt dat de verdachte van feit 1 dient te worden vrijgesproken.
Het onder 2 ten laste gelegde feit
[verdachte A] heeft verklaard2 dat hij is gaan slopen zonder zich op de hoogte te hebben gesteld van de verplichtingen voor het werken met asbest(houdend materiaal), dat hij niet heeft geweten dat asbesthoudend (plaat)materiaal aanwezig was en dat hij zich daarom niet heeft verdiept in de regels die voor het verwijderen daarvan gelden. Het asbestinventarisatierapport van Grondvitaal heeft hij meteen na ontvangst, zonder het in te zien, aan het gemeentebestuur overgelegd en de sloopvergunning heeft hij evenmin ingezien. Ter zitting heeft [verdachte A] bevestigd3 zo te hebben gehandeld. Na het vertrek van verbalisant [verbalisant] is er alleen wat rommel, zoals kabels en afgezaagde stukken, opgeruimd.
Inspecteur van de Arbeidsinspectie [verbalisant] heeft verklaard4 dat hij op 30 november 2010 op de locatie [adres 2] aanwezig was. Op de eerste verdieping van het pand was een man werkzaam die zich voorstelde als [slachtoffer D]. Hij was werkzaam voor de verdachte. Op de tweede verdieping sprak [verbalisant] met vertegenwoordigers van de verdachte. Na het verlaten van de zolderverdieping zag [verbalisant] dat bouwmaterialen verspreid lagen over de eerste verdieping van het pand waaronder diverse stukken hechtgebonden cementplaat, die hij herkende als mogelijk asbesthoudend materiaal dat in de bouw werd gebruikt. De verbalisant zag bij nadere inspectie dat op meerdere plaatsen zulke stukken lagen en dat de breukranden een vezelachtige structuur vertoonden. [verbalisant] heeft op grond van de lichte kleur geconcludeerd dat de breukranden recent waren ontstaan. Hij vermoedde dat de brokstukken tijdens de verbouwing daar terecht waren gekomen. In het plafond waren tussen de oude balkenlaag verscheidene nieuwe balken aangebracht onder de vloer van de zolderverdieping. Tussen een deel van de oude balken en de houten delen van de zoldervloer, zaten dunne stukken plaatmateriaal, die soortgelijk oogden als de stukken die op de vloer waren aangetroffen. Ook dit materiaal vertoonde ruwe breukranden. Langs de binnenmuur stonden ongeveer tien afgesloten kunststofzakken. Diverse van die zakken vertoonden gaten waardoor scherpe delen naar buiten staken. Dit materiaal kwam wat uiterlijk en samenstelling betreft overeen met de losse stukken die de verbalisant verspreid over de verdiepingsvloer had zien liggen. Op grond van zijn waarnemingen vermoedde de verbalisant dat asbesthoudend materiaal op een ondeskundige manier was verwijderd en dat niet eerst al dat materiaal was verwijderd voordat met andere werkzaamheden was aangevangen. Er was geen werkwijze gevolgd waarbij de emissie van asbesthoudend stof zo laag mogelijk was gehouden of waarbij de afvalstoffen waren ingepakt en waren afgevoerd in een luchtdichte en afgesloten verpakking. De verbalisant kreeg inzage in de sloopvergunning (van 21 oktober 2010) en een asbestinventarisatierapport van 26 augustus 2010. De verbalisant ontleende aan dat rapport dat bij inventarisatie en analyse was vastgesteld dat in het dakoppervlak van perceel [adres 1] circa 251,5 m2 asbesthoudend plaatmateriaal was aangebracht en dat dat materiaal bestond uit hechtgebonden cement en 2-5% chrysotiel. Het verwijderen daarvan was ingedeeld in risicoklasse 2 en diende door een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf te worden gedaan. De verbalisant heeft aangegeven dat hij aan de heer [verdachte A] heeft gevraagd welk bedrijf het asbesthoudende materiaal had verwijderd en dat [verdachte A] verklaarde het dakbeschot zelf, in het weekeinde en in de avonduren, verwijderd te hebben. Op basis van zijn waarnemingen en de hem door de heer [verdachte A] verstrekte informatie vermoedde de verbalisant dat er sprake was van een situatie waarin werknemers tijdens de bouw waren of konden worden blootgesteld aan het risico van het inademen van asbeststof. De verbalisant heeft verklaard dat hij de heer [verdachte A] en de heer [verdachte D] omstreeks 11.00 uur mondeling heeft bevolen de werkzaamheden stil te leggen. Deze stillegging is schriftelijk aan de verdachte bevestigd. De verbalisant heeft aangegeven dat hij mondeling aan [verdachte A] en [verdachte D] heeft toegelicht dat, in afwachting van de uitkomst van de laboratoriumanalyse van de door hem genomen monsters, op de verdiepingen of aan het dak van het pand geen bouw- of andere werkzaamheden mochten worden verricht en dat direct na het bekend worden van de analyse hij kenbaar zou maken of de stillegging van kracht bleef. Op 30 november 2010 omstreeks 13.45 uur is aan de verbalisant door de laborant telefonisch meegedeeld dat het monster Ml 10-15% chrysotiel bevatte. De verbalisant heeft verklaard dat hij de heer [verdachte D] daarvan direct op de hoogte heeft gebracht en dat hij hem heeft meegedeeld dat de werkzaamheden (dus nog) niet mochten worden hervat.
Grondvitaal heeft een asbestinventarisatie uitgevoerd en daarvan in een rapport5 verslag gedaan. In dat rapport is de concentratie asbeststof ingedeeld in risicoklasse 2. In een aanvullende asbestinventarisatie6 door PJ Milieu zijn de werkzaamheden eveneens in die risicoklasse ingedeeld.
[verdachte D] heeft verklaard7 dat [verdachte A] de eternietplaten (zelf) heeft verwijderd. Verder heeft hij verklaard dat in de tijd tussen het vertrek van de verbalisant en de laboratoriumuitslag [slachtoffer C] en [slachtoffer D], die door het bouwbedrijf waren ingehuurd, gereedschappen hebben opgeruimd en steigermateriaal hebben afgevoerd. [verdachte A] heeft de boel aangeveegd en losse bouwmaterialen opgeruimd.
De economische politierechter is van oordeel dat het onder 2 en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Zowel [verdachte A] als [verdachte D] heeft aangevoerd dat op 30 november 2010 om (circa) 11:00 uur nog geen (onvoorwaardelijke) mondelinge stillegging was bevolen, omdat nog ter discussie stond of het aangetroffen materiaal daadwerkelijk asbesthoudend was. Volgens hen zou er pas sprake zijn geweest van een definitieve stillegging toen het onderzoek uitwees dat het inderdaad om asbest(houdend materiaal) ging.
De economische politierechter is van oordeel dat niet hoeft te worden getwijfeld aan de juistheid van het relaas van de verbalisant [verbalisant], die op ambtseed heeft verklaard dat hij op 30 november 2010 om circa 11:00 uur een stillegging heeft bevolen en dat als het laboratoriumonderzoek daartoe aanleiding gaf de stillegging zou worden opgeheven. Dat de bouwwerkzaamheden na het vertrek van de inspecteur zijn gestaakt en dat de werkzaamheden daarna werden beperkt tot het opruimen en het weghalen van spullen en materiaal, wijst in de richting dat om 11:00 uur een onvoorwaardelijke stillegging was bevolen. De door [verdachte A] en [verdachte D] aan de inspecteur van de Arbeidsinspectie toegedichte handelwijze past bovendien minder goed bij diens bevindingen op grond waarvan hij had geconcludeerd dat voortzetting van het werk en verder verblijf in het bewuste gedeelte van het pand ernstig gevaar voor personen opleverde.
Vrijspraak
Naar het oordeel van de economische politierechter is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan. De verdachte behoort hiervan te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de economische politierechter is op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
2.
zij in de periode van 30 november 2010, omstreeks 11.00 uur, tot en met 10 december 2010 in de gemeente Harderwijk tezamen en in vereniging met anderen niet heeft voldaan aan de verplichting zich te gedragen overeenkomstig een door de daartoe aangewezen toezichthouder, te weten [verbalisant], inspecteur Arbeidsinspectie, op 30 november 2010, omstreeks 11.00 uur, mondeling gegeven, en nadien schriftelijk bevestigd, bevel, inhoudende dat geen bouw- of andere werkzaamheden mochten worden verricht op de verdiepingen en aan het dak van het pand [adres 2], immers hebben de verdachte en verdachtes mededaders toen aldaar: de vloer van de eerste verdieping (aan-)geveegd, op de eerste etage bouwmaterialen verplaatst en gereedschappen verplaatst en/of weggenomen.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Verklaart niet bewezen wat de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
2. medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 28 van de Arbeidsomstandighedenwet, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 5.000,-. De officier van justitie heeft in zijn eis betrokken de ernst van de feiten, de richtlijnen van het openbaar ministerie en de omstandigheid dat de verdachte geen strafblad heeft. De eis is conform de geldende richtlijn.
Namens de verdachte is aangevoerd dat zij een klein bouwbedrijf is en dat door het ingrijpen van de Arbeidsinspectie de bouw en haar onderneming bijna zes weken hebben stilgelegen.
Naar het oordeel van de economische politierechter heeft de verdachte door de stillegging in eerste instantie slechts gedeeltelijk op te volgen miskend dat de aanwezigheid van asbestvezels gezondheidsrisico's met zich brengt voor de personen, die zich tijdens of kort na de (door medeverdachte [verdachte A] verrichte) sloopwerkzaamheden in het te verbouwen gedeelte van het pand bevonden, en dat zij op die manier aan de risico's van asbestbesmetting zijn blootgesteld. In het voordeel van de verdachte weegt de economische politierechter mee dat de verdachte niet eerder voor dit soort feiten is veroordeeld. De economische politierechter komt tot een lagere straf dan geëist, mede vanwege het feit dat het onder 1 tenlastegelegde niet bewezen is verklaard. De economische politierechter acht de oplegging van een geldboete van € 1.000,- in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de financiële situatie van de verdachte, zoals van één en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 23, 51 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 28 van de Arbeidsomstandighedenwet, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing
De economische politierechter:
* verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
* verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen wat de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit als:
2. medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 28 van de Arbeidsomstandighedenwet, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon;
* verklaart de verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 1.000,-.
Aldus gewezen door mr. Van Lookeren Campagne, economische politierechter, in tegenwoordigheid van Van Bun, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 september 2011.
Eindnoten
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het stamproces-verbaal met het registratienummer 2010176963 van de politie Regio Noord- en Oost Gelderland, divisie executieve ondersteuning, regionaal milieuteam, gedateerd 30 maart 2011 en opgemaakt door [verbalisant] en [verbalisant], respectievelijk brigadier van politie en inspecteur van de Arbeidsinspectie/buitengewoon opsporingsambtenaar.
2 Verklaring [verdachte A], doorgenummerde dossierpagina's 28-29.
3 Proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting van 22 augustus 2011.
4 Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde dossierpagina's 141-143.
5 Grondvitaal BV, Volledige asbestinventarisatie aan de [adres 1] te Harderwijk, projectnummer AS10154, doorgenummerde dossierpagina's 201-209.
6 PJ Milieu BV, Aanvullend asbestonderzoek (risicobeoordeling NEN 2991), kenmerk: 1052601K, doorgenummerde dossierpagina's 225-239, zie: pagina 233.
7 Verklaring van [verdachte D], doorgenummerde dossierpagina's 48-55, zie: pagina's 53-54.