ECLI:NL:RBZUT:2011:BT1700

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
8 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/775, 09/776 en 09/777 VORHEF
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van aanslagen verontreinigingsheffing door de rechtbank Zutphen

In deze zaak heeft de rechtbank Zutphen geoordeeld over de aanslagen verontreinigingsheffing die aan eiser zijn opgelegd door de heffingsambtenaar van het waterschap Zuiderzeeland. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen voor de jaren 2005, 2006 en 2007, die waren gebaseerd op een heffingsgrondslag van 3 vervuilingseenheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanslagen zijn herroepen bij de uitspraak op bezwaar van 15 augustus 2008, waardoor eiser recht heeft op vergoeding van de gemaakte kosten in bezwaar. De rechtbank heeft overwogen dat het enkele feit dat de woning van eiser niet bewoond was, niet in de weg staat aan belastingheffing. Eiser heeft aangevoerd dat er geen stoffen zijn geloosd vanuit zijn woning, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in de betreffende periode stoffen in oppervlaktewateren zijn gebracht. De rechtbank heeft de aanslagen vernietigd en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 805,00. De uitspraak is gedaan op 8 september 2010, waarbij de rechtbank de beroepen gegrond heeft verklaard voor zover gericht tegen de aanslagen verontreinigingsheffing.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige belastingkamer
Reg.nr.: 09/775, 09/776 en 09/777 VORHEF
Uitspraak in het geding tussen:
[eiser]
te [plaats],
eiser,
en
de heffingsambtenaar van Tricijn Belastingen te Harderwijk
verweerder.
1. Procesverloop
De heffingsambtenaar van het waterschap Zuiderzeeland heeft op 20 januari 2007 aan eiser voor het jaar 2007 een aanslag verontreinigingsheffing opgelegd ten bedrage van € 187,83.
Op 3 maart 2007 heeft deze heffingsambtenaar aan eiser voor de jaren 2005 en 2006 aanslagen verontreinigingsheffing opgelegd ten bedrage van respectievelijk € 176,34 en
€ 179,67. Deze aanslagen zijn berekend naar 3 vervuilingseenheden.
Tegen voormelde aanslagen is namens eiser bij brieven van 2 maart 2007 respectievelijk
26 maart 2007 bezwaar gemaakt.
Op 6 augustus 2007 is namens eiser beroep ingesteld bij de rechtbank Zwolle-Lelystad tegen het uitblijven van een beslissing op de bezwaarschriften.
Bij uitspraak op bezwaar van 29 augustus 2007 heeft de heffingsambtenaar van het waterschap Zuiderzeeland de bezwaren van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit zijn namens eiser op 3 september 2007 beroepsgronden ingediend.
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft bij uitspraak van 30 mei 2008 het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op de bezwaarschriften niet-ontvankelijk verklaard en het beroep gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 29 augustus 2007 gegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij de uitspraak op bezwaar vernietigd en bepaald dat er een nieuwe beslissing op de bezwaarschriften moet worden genomen. Tegen deze uitspraak is verzet gedaan.
Ter uitvoering van voormelde uitspraak heeft verweerder - als rechtsopvolger van de heffingsambtenaar van het waterschap Zuiderzeeland - bij uitspraak op bezwaar van
15 augustus 2008 de bezwaren van eiser gegrond verklaard en de aanslagen verontreiniging-heffing over de jaren 2005 tot en met 2007 verminderd tot 1 vervuilingseenheid.
Namens eiser is door H.M. van Vliet, financieel en (fiscaal) juridisch adviseur te Hilversum, beroep ingesteld bij de rechtbank Zutphen. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Bij uitspraak van 17 oktober 2008 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad het verzet, gericht tegen een nevendictum inzake de proceskosten, gegrond verklaard, dit dictum vervallen verklaard en opnieuw een proceskostenveroordeling uitgesproken.
Naar aanleiding van deze uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft verweerder op
17 november 2008 zijn uitspraak op bezwaar aangevuld, in die zin dat aan eiser een vergoeding van € 80,50 is toegekend in verband met de door hem gemaakte proceskosten in bezwaar.
Bij uitspraken van 25 augustus 2009 heeft deze rechtbank de beroepen van eiser met procedurenummers 091775 en 091776 met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze uitspraken is namens eiser een verzetschrift ingediend.
Vervolgens heeft de rechtbank bij uitspraken van 5 november 2009 het verzet gegrond verklaard. De uitspraken van 25 augustus 2009 zijn komen te vervallen en de rechtbank heeft het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Bij brief van 19 augustus 2010 heeft verweerder - desgevraagd - nadere stukken ingediend.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 24 augustus 2010, waar de gemachtigde van eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A. van Veenendaal en J.E. de Bond.
2. Overwegingen
2.1 Met betrekking tot de uitspraak op bezwaar van 15 augustus 2008 overweegt de rechtbank als volgt.
Eiser was ten tijde hier van belang eigenaar van de woning [adres] te [plaats].
Deze onroerende zaak ligt in het taakgebied van het Waterschap Zuiderzeeland. De onderhavige aanslagen zijn opgelegd naar een heffingsgrondslag van 1 vervuilingseenheid.
Van toepassing is de Verordening verontreinigingsheffing Waterschap Zuiderzeeland 2001
(hierna: de verordening). Die verordening bevat onder meer de volgende bepalingen.
Artikel I
Deze verordening verstaat onder:
(...)
e. afvoeren: direct of indirect brengen in oppervlaktewater of op een zuiveringtechnisch werk
dat bij het waterschap in beheer is;
(...)
Artikel 3
1. Onder de naam verontreinigingsheffing wordt, ter bestrijding van de kosten van
maatregelen tot het tegengaan en voorkomen van verontreiniging van oppervlaktewateren,
een directe belasting geheven ter zake van het afvoeren van stoffen.
2. Aan de heffing kunnen worden onderworpen:
a. terzake van het afvoeren van stoffen vanuit een bedrijfsruimte of woonruimte: degene die
het gebruik heeft van die ruimte;
(...)
Artikel 6
1. Voor de heffing bedoeld in artikel 3 geldt als grondslag de hoeveelheid en de hoedanigheid van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd.
2. Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf de vervuilingswaarde van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd. De vervuilingswaarde wordt uitgedrukt in
vervuilingseenheden.
(…)
Artikel 16
1. De vervuilingswaarde van een woonruimte is 3 vervuilingseenheden, met dien verstande dat voor een woonruimte die door één persoon wordt gebruikt, op aanvraag van de gebruiker, de vervuilingswaarde op 1 vervuilingseenheid wordt vastgesteld.
2. (...)
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de woning aan de [adres] op de peildata
1 januari 2005, 1 januari 2006 en 1 januari 2007 niet werd bewoond en er toen geen afvalstoffen werden geloosd, zodat de aanslagen verontreinigingsheffing niet in stand kunnen
blijven. Naar de mening van eiser is hij geen verontreinigingsheffing verschuldigd omdat de
woning langdurig leeg stond en er niemand op dat adres stond ingeschreven in de
gemeentelijke basisadministratie.
De rechtbank stelt voorop dat het enkele feit dat de woning gedurende de in geding zijnde
periode niet werd bewoond, niet in de weg staat aan belastingheffing. Aan de heffing kan
immers worden onderworpen degene die het gebruik heeft van de woonruimte en gebruik
van een woonruimte kan ook plaatsvinden zonder dat dat bewoning inhoudt (zie bijvoorbeeld
de uitspraken van de Hoge Raad van 16 mei 2008; LJN BB8348 en BB8342).
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat in de in
geding zijnde periode vanuit de woning van eiser direct of indirect stoffen in oppervlaktewateren zijn gebracht. Er zijn dienaangaande geen stukken overgelegd en eiser heeft zulks ook gemotiveerd bestreden. De enkele mededeling in het ter zitting overgelegde -en reeds bij partijen in bezit zijnde - verweerschrift van 13 november 2007, dat uit gegevens van de drinkwatermaatschappij zou blijken dat in de betrokken jaren water is verbruikt,
welke mededeling overigens door eiser is bestreden, acht de rechtbank in dit verband onvoldoende. Daarbij neemt zij in aanmerking dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat nader onderzoek bij het waterbedrijf Vitens geen gegevens omtrent het waterverbruik heeft opgeleverd. Niet gebleken is dat in de woning van eiser een watermeter aanwezig is, dat er
eindafrekeningen voor de periode in geding zijn vastgesteld en dat Vitens over de hier in geding zijnde periode het waterverbruik bij eiser in rekening heeft gebracht. Aldus is naar het oordeel van de rechtbank, niet voldaan aan de omschrijving van het belastbare feit als omschreven in artikel 18 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna: Wvo) en het hierop gebaseerde artikel 3 van de verordening. Er is dan ook geen sprake van een belastbaar feit in die zin van artikel 18 van de Wvo en de verordening.
De conclusie van het voorgaande is dat verweerder de aanslagen verontreinigingsheffing over de jaren 2005, 2006 en 2007 ten onrechte heeft opgelegd. De beroepen zijn in zoverre gegrond.
2.2 Ten aanzien van de aanvulling van 17 november 2008 op de uitspraak op bezwaar van 15 augustus 2008 overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden de kosten, die
de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Ingevolge artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) worden samenhangende zaken voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, beschouwd als één zaak.
Samenhangende zaken zijn: gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig door een of meer belanghebbenden tegen nagenoeg identieke besluiten op vergelijkbare gronden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onderdeel a,
is verleend door een of meer personen die deel uit maken van hetzelfde samenwerkings-verband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de ingediende bezwaren tegen de
aanslagen verontreinigingsheffing kunnen worden aangemerkt als samenhangende zaken,
waarvoor 1 punt wordt toegekend. In verband met het geringe gewicht van de zaak is daarbij
een wegingsfactor van 0,5 van toepassing geacht, zodat een bedrag van € 80,50 voor
vergoeding in aanmerking is gebracht.
Eiser heeft zich enkel gekeerd tegen de beslissing van verweerder dat sprake is van samenhangende zaken.
De rechtbank stelt vast dat nu verweerder de aanslagen verontreinigingsheffing bij de uitspraak op bezwaar van 15 augustus 2008 heeft herroepen, eiser in beginsel recht heeft op
vergoeding van de gemaakte kosten in bezwaar, nu hij daarom hangende het bezwaar
gevraagd heeft. Het stond eiser in deze procedure voorts vrij rechtsbijstand van een derde in
te roepen. De rechtbank is van oordeel dat eiser met de brieven van 2 maart 2007
respectievelijk 26 maart 2007 nagenoeg gelijktijdig en op vergelijkbare gronden bezwaar
heeft gemaakt tegen de aanslagen verontreinigingsheffing over de jaren 2005 tot en met
2007. Verweerder heeft derhalve op juiste gronden bij de vaststelling van de proceskosten in
aanmerking genomen dat sprake is van samenhangende zaken. Het beroep is in zoverre
ongegrond.
De rechtbank ziet in hetgeen onder 2.1 is overwogen aanleiding voor een veroordeling van
verweerder in de proceskosten van eiser. Bij de vaststelling van de proceskosten neemt de
rechtbank in aanmerking dat sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van
het Bpb en de zaken daarom in zoverre worden beschouwd als één zaak. Met toepassing van
het Bpb worden ter zake van rechtsbijstand 2,5 punten toegekend (1 punt voor het indienen
van het beroepschrift, een halve punt voor het indienen van het verzetschrift en 1 punt voor
het bijwonen van de zitting), waarbij een wegingsfactor 1 wordt gehanteerd.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond voor zover gericht tegen de aanslagen verontreinigingsheffing;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 15 augustus 2008 alsmede de opgelegde aanslagen verontreinigingsheffing;
- verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 39,00 aan eiser vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 805,00, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.H.T. Rademaker. De beslissing is in tegenwoordigheid
van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 september 2010.