RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/850033-11
Uitspraak d.d. 21 september 2011
Tegenspraak - dip
[verdachte],
geboren te [plaats op 1974],
wonende te [plaats, adres].
Raadsman mr. Adema, advocaat te Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 07 september 2011.
Nadat de tenlastelegging van feit 2 op de terechtzitting is gewijzigd is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 december 2010 te Wapenveld, gemeente Heerde, in ieder geval in Nederland, door geweld en/of één of meerdere andere feitelijkheden, [slachtoffer A], zijnde verdachtes stiefdochter heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het betasten van haar borsten en/of likken aan haar borsten
en/of het kussen op haar mond, waarbij dat geweld en/of die andere feitelijkheid/feitelijkheden er in heeft/hebben bestaan dat verdachte
- (in haar bed) op die [slachtoffer A] is gaan liggen en/of
- die [slachtoffer A] in bedwang heeft gehouden en/of
- die [slachtoffer A] een klap in haar gezicht heeft gegeven en/of
- voorbij is gegaan aan de (verbale en/of non-verbale) protesten van die
[slachtoffer A];
art 248 lid 2 Wetboek van Strafrecht
art 246 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 18 december 2010 te Wapenveld, gemeente Heerde, in ieder geval in Nederland, opzettelijk mishandelend zijn echtgenote, althans een persoon, te weten [slachtoffer B], (krachtig) met haar hoofd op een tafel heeft gedrukt of geslagen en/of tegen haar hoofd, althans lichaam heeft geslagen en/of geduwd, als gevolg waarvan zij met haar hoofd tegen de tafel is geslagen, althans met de tafel in botsing is gekomen, waardoor deze letsel (o.m. een verwonding op de onderlip) heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Aanleiding van het onderzoek
Op 18 december 2010 werd aan de politie door een getuige gemeld dat verdachte in de woning [adres te plaats] zijn stiefdochter [slachtoffer A] zou hebben aangerand en zijn echtgenote [slachtoffer B] zou hebben mishandeld.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard op grond van de aangiften van [slachtoffer A] en [slachtoffer B] en de bekennende verklaringen van verdachte.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman van verdachte is van mening dat verdachte voor het onder 1 tenlastegelegde gedeeltelijk dient te worden vrijgesproken van het geven van de klap. Verdachte ontkent te hebben geslagen en de verklaring van aangeefster op dit punt wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier.
Ten aanzien van feit 2 stelt de raadsman dat uit het dossier niet blijkt van het feit zoals hier oorspronkelijk is ten laste gelegd. Aangeefster verklaart (p. 50) dat zij een harde klap voelde op haar achterhoofd. Het is aannemelijk dat er iets gebeurd is, maar niet zoals in de tenlastelegging staat omschreven "(krachtig) met haar hoofd op een tafel gedrukt of geslagen". Ook uit de verklaring van [getuige 1] (p.30) blijkt niet dat het feit gebeurd is zoals in de oorspronkelijke tenlastelegging staat omschreven. De raadsman bepleit daarom vrijspraak.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan. De rechtbank baseert zich hierbij onder meer op de aangiften van [slachtoffer A]2 en [slachtoffer B]3, en de verklaringen van verdachte bij de politie4 5 en ter terechtzitting6.
Aangeefster [slachtoffer A] heeft verklaard dat zij bij thuiskomst na haar werk in haar nachtpon met haar benen op de bank televisie heeft gekeken. Op 18 december 2010 kwam haar stiefvader omstreeks 01.00 uur thuis en ging uiteindelijk op haar benen zitten. [slachtoffer A] zei tegen hem dat hij van haar af moest gaan en probeerde hem van zich af te duwen. Omdat hij ook met zijn gezicht heel dicht bij haar kwam, had zij de indruk dat hij haar wilde kussen. [slachtoffer A] heeft toen steeds gezegd: "Je gaat mij niet zoenen", maar het lukte hem toch om haar een kus te geven. Hij deed dat met gesloten lippen op haar gesloten lippen, waarbij zij zijn tong op haar lippen voelde. Volgens [slachtoffer A] rook hij naar drank. Vervolgens drukte zij hem weg en is opgestaan.
Toen zij omstreeks 02.00 uur naar boven ging, kwam hij met een smoes naar haar slaapkamer en ging bij haar op bed zitten. Vervolgens ging hij op haar liggen, gedeeltelijk met zijn benen op haar, en trok haar nachtjapon omhoog tot boven haar borsten. [slachtoffer A] zag en voelde dat hij aan haar rechtertepel begon te zuigen en daar alleen mee stopte als hij haar een kus gaf. Zij schrok van wat hij deed, begon te schreeuwen en zei: "Stop [verdachte]". Zij probeerde hem van zich af te krijgen, maar dat lukte niet. Zij zag dat hij haar tegen haar rechterwang sloeg. Zij voelde dat hij haar bij haar kin pakte en haar bleef kussen op haar mond, op haar gesloten lippen. Zij stribbelde tegen en probeerde haar arm los te krijgen. Hij bleef zuigen aan haar rechtertepel en had haar nachtpon schuin omhoog getrokken, zodat alleen haar rechterborst bloot was. Zij vond het vreselijk, begon te schreeuwen en kreeg toen die klap tegen haar hoofd.
Op het moment dat verdachte met zijn hand over haar rechterbil in haar onderbroek ging, ging de deur open en kwam de moeder van aangeefster de slaapkamer in.
Getuige [slachtoffer B], moeder van aangeefster, heeft verklaard dat zij bij thuiskomst bij het uitstappen uit de taxi iemand hoorde huilen. Zij hoorde paniek in de stem toen zij hoorde roepen: "niet doen [verdachte], niet doen, dit wil ik niet, ik ben bang.". Zij hoorde dat het de stem van [slachtoffer A] was7.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 18 december 2010 na een cafébezoek thuis is gekomen. [slachtoffer A] zat in haar nachtjapon op de bank televisie te kijken, daarna ging zij naar boven. Hij kan zich herinneren dat hij bij [slachtoffer A] in bed lag.
Voor de rest zegt hij zich niets meer te herinneren tot het moment dat [slachtoffer B] er was. Hij verklaart dat hij zeker de tieten van [slachtoffer A] heeft betast met de handen en met de tong. Hij weet niet meer welke borst, maar hij heeft haar blote borst gelikt en hij heeft haar op haar mond gekust.
Ter terechtzitting heeft hij gezegd dat alles gegaan is zoals het is opgeschreven in het dossier. Hij ontkent [slachtoffer A] geslagen te hebben. Hij weet niet meer dat [slachtoffer A] gegild heeft.
Gelet op de gedetailleerde aangifte van [slachtoffer A] en de getuigenverklaring van [slachtoffer B], acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte door haar een klap te geven een einde wilde maken aan haar (buiten het huis hoorbare) geschreeuw.
Aangeefster [slachtoffer B] heeft verklaard8 dat zij op 18 december 2010 in haar woning aan de eettafel zat. Terwijl zij aan tafel zat, heeft haar man, [verdachte], haar met haar hoofd voorover op de tafel geslagen. Zij voelde plotseling een harde klap op haar achterhoofd. Door de enorme kracht van de klap, sloeg haar hoofd voorover. Omdat zij aan tafel zat, kwam de rechterkant van haar hoofd met grote kracht op het tafelblad terecht.
De politie9 constateert als letsel een kleine verwonding aan de onderlip van aangeefster en een lichte zwelling en blauwe verkleuring aan haar jukbeen.
Verdachte heeft verklaard10 11 dat hij zich kan herinneren dat hij zijn vrouw [slachtoffer B] met het hoofd op de eettafel heeft geduwd. Daarna zag hij in de buurt van haar mond bloed. Hij heeft verklaard dat hij haar heeft weggedrukt, waardoor ze haar hoofd stootte aan de tafel. Hij wilde erlangs om zijn autosleutels in de keuken te pakken. [slachtoffer B] had hem kort daarvoor aangetroffen op het bed bij [slachtoffer A] en het huis uit gestuurd. Hij was zoals hij heeft verklaard "machtig rebels in zichzelf op dat moment".
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 18 december 2010 te Wapenveld, gemeente Heerde, door geweld en andere feitelijkheden, [slachtoffer A], zijnde verdachtes stiefdochter, heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het betasten van haar borsten en likken aan haar borsten en het kussen op haar mond, waarbij dat geweld en/of die andere feitelijkheden er in hebben bestaan dat verdachte
- in haar bed op die [slachtoffer A] is gaan liggen en
- die [slachtoffer A] in bedwang heeft gehouden en
- die [slachtoffer A] een klap in haar gezicht heeft gegeven en
- voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale protesten van die [slachtoffer A];
hij op 18 december 2010 te Wapenveld, gemeente Heerde,
opzettelijk mishandelend zijn echtgenote, te weten [slachtoffer B],
krachtig met haar hoofd op een tafel heeft gedrukt, waardoor deze letsel (o.m. een verwonding op de onderlip) heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
De strafverzwarende omstandigheid als bedoeld in artikel 248 lid 2 Wetboek van Strafrecht doet zich hier niet voor, nu aangeefster meerderjarig was ten tijde van het bewezenverklaard feit.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
Feit 1:
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
Feit 2:
Mishandeling, begaan tegen zijn echtgenote.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot:
- een werkstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest;
- een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar met als bijzondere voorwaarden:
o het volgen van de aanwijzingen van de reclassering, ook als dit inhoudt een behandeling bij de Tender en
o een contactverbod met zijn stiefkinderen, zo lang de reclassering dit nodig vindt.
De officier van justitie heeft aangegeven dat de werkstraf dient als vergelding en de voorwaardelijke vrijheidsstraf om recidive in de toekomst te voorkomen.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte de feiten gepleegd heeft onder invloed van alcohol en dat dit zich niet meer zal voordoen. Gevaar voor recidive is zijns inziens dan ook niet aanwezig. Verdachte kan zich vinden in een werkstraf en voorwaardelijke straf voor het bewezenverklaarde.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding van zijn 20-jarige stiefdochter [slachtoffer A] en mishandeling van zijn vrouw. Dergelijke gebeurtenissen kunnen bijzonder langdurige gevolgen hebben voor de slachtoffers, omdat er sprake is van ernstige schending van hun geestelijke en lichamelijke integriteit. Bij hen is het vertrouwen in de medemens door de gedragingen van verdachte ernstig verstoord.
De rechtbank rekent verdachte deze feiten zwaar aan, onder meer omdat deze hebben plaatsgevonden in de eigen slaapkamer van verdachtes stiefdochter respectievelijk de echtelijke woning, plaatsen waar deze slachtoffers juist veilig zouden moeten zijn.
Aangeefster [slachtoffer A] heeft in haar schriftelijke slachtofferverklaring aangegeven dat verdachte als een vaderfiguur voor haar was. Zij heeft bovendien beschreven welke effecten de bewezen verklaarde handelingen op haar leven hebben. [slachtoffer A] verklaart onder meer dat zij op dat moment ontzettend bang was, de eerste tijd niet meer goed heeft geslapen en veel heeft gehuild; deze gebeurtenis heeft haar voor het leven getekend.
Verdachte zijn echtgenote heeft mede naar aanleiding van deze feiten echtscheiding aangevraagd.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte
- blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 augustus 2011 - niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Verdachte heeft, voor zover hij zich de feiten kan herinneren, bij de politie en ter terechtzitting een grotendeels bekennende verklaring afgelegd. Door deze feiten ter zitting als een 'akkefietje' te benoemen, heeft de rechtbank niet de indruk dat verdachte (voldoende) inzicht heeft in zijn handelen en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers.
De rechtbank vindt het dan ook belangrijk dat verdachte zijn behandeling bij De Tender hervat en voortzet. Daarbij heeft de rechtbank zich rekenschap gegeven van het feit dat de eerder gestarte behandeling bij De Tender na een aantal sessies is gestaakt omdat verdachte niet te spreken was over de wijze waarop aan die behandeling (door de betrokken behandelaar) invulling werd gegeven, alsmede van de omstandigheid dat verdachte te kennen heeft gegeven dat hij die behandeling als straf ervaart. De rechtbank acht hervatting van die behandeling evenwel dermate noodzakelijk dat zij, mede gelet op de uiteindelijk ter zitting door verdachte getoonde bereidheid daartoe, de adviezen van de reclassering met betrekking tot het voortzetten van de behandelingen in de Tender zal overnemen. Daarnaast zal de rechtbank om te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst opnieuw schuldig zal maken aan dit soort feiten, een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van vier maanden. Dit in plaats van de door de officier van justitie gevorderde zes maanden, waarbij de rechtbank heeft meegewogen dat verdachte reeds een aantal behandelingen bij de Tender heeft gevolgd.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank voor het overige de door de officier van justitie gevorderde straf niet alleen gerechtvaardigd, maar ook passend en geboden.
Vorderingen tot schadevergoedingen
De benadeelde partij [slachtoffer A], wonende te [plaats, adres], bijgestaan door mr. Boer, advocaat te Heerde, heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 5.334,74 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde.
Mr. Boer is van mening dat de aard en de gevolgen van de aanranding door de stiefvader van [slachtoffer A] de hoogte van de schadevergoeding rechtvaardigen en zij verzoekt om toewijzing met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer A] kan worden toegewezen voor het gevorderde bedrag, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van verdachte stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer A] wegens immateriële schade dient te worden gematigd. Hoe ernstig dit feit ook is voor het slachtoffer, op de bijgevoegde bijlage 1 van de smartengeldgids staan feiten vermeld die aanmerkelijk ernstiger zijn dan hetgeen [slachtoffer A] is overkomen en die minder toegewezen hebben gekregen. Over de overige posten heeft hij geen opmerkingen. Bij het eventueel opleggen van de schadevergoedingsmaatregel verzoekt de raadsman van verdachte rekening te houden met de relatief beperkte draagkracht van verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer A], als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade naar redelijkheid en billijkheid kan worden vastgesteld op € 1.000,00, daarbij rekening houdend met toegewezen vergoedingen aan immateriële schade in vergelijkbare zaken. Wegens onvoldoende onderbouwing van de post netto inkomen (met bijvoorbeeld het arbeidscontract en/of een ziekmelding) levert het vaststellen van de hoogte van dit bedrag naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op.
De kosten van rechtsbijstand à € 101,00 - post 12 - zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit, maar worden begrepen onder de proceskostenveroordeling.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering voor de overige posten voor toewijzing vatbaar is tot een bedrag van € 70,89, zodat de totale schadevergoeding komt op een bedrag van € 1.070,89.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering en kan haar vordering voor dat deel aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De benadeelde partij [slachtoffer B], wonende te [plaats, adres], bijgestaan door mr. Boer, advocaat te Heerde, heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 2.320,08 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde.
Mr. Boer verzoekt de rechtbank de vordering van [slachtoffer B] toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor haar cliënte kwam het geweld totaal onverwacht. Bovendien vond het geweld plaats in haar eigen woning, waar zij zich veilig moet kunnen voelen. De kosten voor maatschappelijk werk zijn gemaakt omdat cliënte in het verleden al eerder te maken heeft gehad met huiselijk geweld. Zij is van mening dat nu de echtscheiding binnen een week na de mishandeling is aangevraagd, de echtscheidingskosten gezien kunnen worden als rechtstreeks gevolg van de mishandeling. Cliënte heeft de echtscheiding aangevraagd en verdachte heeft zich niet verweerd. Derhalve zijn alle kosten voor cliënte en die wil zij graag vergoed zien.
Met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer B] stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de kosten inzake de echtscheidingsprocedure à € 211,76 in een te ver verwijderd verband staan met het feit om in deze strafprocedure af te doen. De reiskosten voor maatschappelijk werk à € 50,11, als gevolg van één klap vindt zij niet aannemelijk. Verder verzoekt zij de rechtbank de emotionele schade voor de mishandeling te schatten op € 300,00. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de kosten voor rechtsbijstand - groot €50 - kunnen worden toegewezen.
Concluderend is de officier van justitie van mening dat de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer B] kan worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 358,21, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard te worden.
De raadsman van verdachte verzoekt de rechtbank ingeval van vrijspraak, de benadeelde partij [slachtoffer B] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, dan stelt hij zich op het standpunt dat de post immateriële schade gematigd dient te worden. Verder is hij van mening dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard of de vordering dient te worden afgewezen, voor de kosten die betrekking hebben op de echtscheiding, omdat deze kosten thuis horen bij het familierecht en niet bij het strafrecht.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer B], als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade naar redelijkheid en billijkheid kan worden vastgesteld op € 300,00.
Ten aanzien van post 3, welke betrekking heeft op de reiskosten naar maatschappelijk werk, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd en derhalve niet aannemelijk geworden, dat deze kosten een rechtstreeks gevolg zijn van feit 2. De rechtbank merkt hierbij op dat de advocaat van benadeelde ter zitting aan heeft gegeven dat de kosten voor maatschappelijk werk zijn gemaakt omdat benadeelde in het verleden al eerder te maken heeft gehad met huiselijk geweld.
Ten aanzien van de posten 4 en 5, die betrekking hebben op de echtscheiding is de rechtbank van oordeel dat deze kosten niet in oorzakelijk verband staan met het strafbare feit en derhalve niet voor vergoeding in aanmerking komen.
De kosten van rechtsbijstand à € 50,00 - post 12 - zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit, maar worden begrepen onder de proceskostenveroordeling.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering voor de overige posten voor toewijzing vatbaar is tot een bedrag van € 8,21, zodat de totale schadevergoeding komt op een bedrag van
€ 308,21.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering en kan haar vordering voor dat deel aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Schadevergoedingsmaatregel
De kosten van rechtsbijstand in de zaak van [slachtoffer A] à € 101,00, zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. Derhalve kunnen dergelijke kosten niet worden betrokken bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De kosten van rechtsbijstand in de zaak van [slachtoffer B] à € 50,00, zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. Derhalve kunnen dergelijke kosten niet worden betrokken bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om - met uitzondering van de kosten van rechtsbijstand - aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som geld ten behoeve van genoemd slachtoffer. Het verweer van de verdachte, dat rekening dient te worden gehouden met zijn relatieve draagkracht, is minder zwaarwegend dan het belang dat de benadeelde partijen hebben bij het niet zelf hoeven incasseren van de toegewezen bedragen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57, 36f, 246, 300, 304 van het Wetboek van Strafrecht.
* verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
Feit 1:
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
Feit 2:
Mishandeling, begaan tegen zijn echtgenote.
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden;
* Bepaalt dat gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel de navolgende bijzondere voorwaarden niet naleeft;
* stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- veroordeelde zich gedurende de proeftijd moet houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde;
- veroordeelde zich binnen vijf werkdagen volgend op het vonnis telefonisch meldt bij de reclassering op het telefoonnummer [nummer] en zich daarna gedurende door de reclassering te bepalen periode blijft melden zo frequent als de reclassering dat nodig acht;
- veroordeelde zich ambulant zal laten behandelen bij De Tender of een vergelijkbare instelling, ter beoordeling aan de reclassering, voor zolang als de reclassering dat nodig acht;
- veroordeelde, op geen enkele wijze zonder voorafgaand overleg en toestemming van de reclassering contact zal leggen of laten leggen met zijn stiefkinderen;
- veroordeelde op verzoek van de reclassering ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
* veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
* beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf dat voor de eerste zestig dagen in voorarrest doorgebracht 2 uur per dag in mindering wordt gebracht en voor de overige dagen 1 uur per dag.
* veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer A], wonende te [plaats, adres] (rek.nr. [nummer]), van een bedrag van € 1.070,89 .
* legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer A], een bedrag te betalen van € 1070,89, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 30 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
* bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
* verwijst de verdachte strafbaar in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 101,00;
* veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer B], wonende te [plaats, adres] (rek.nr. [nummer]), van een bedrag van € 308,21.
* legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer B], een bedrag te betalen van € 308,21, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 6 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
* bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
* verwijst de verdachte strafbaar in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 50,00;
Aldus gewezen door mr. Verheul, voorzitter, mr. Heenk en mr. Van der Mei, rechters, in tegenwoordigheid van De Badts, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 september 2011.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal, nummer PL0610 2010183168-19 Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Noordwest Veluwe, gesloten en ondertekend op 23 december 2010.
2 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer A], pag. 18-21
3 Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer B], pag. 48-50
4 Proces-verbaal van voorgeleiding, pag. 11
5 Proces-verbaal van verhoor, pag. 41-43
6 Proces-verbaal ter terechtzitting van 7 september 2011
7 Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer B] p. 26
8 Proces-verbaal van aangifte, pag. 48-50
9 Proces-verbaal, pag. 50
10 Proces-verbaal van verhoor, pag. 44
11 Proces-verbaal van voorgeleiding, pag. 11