ECLI:NL:RBZUT:2011:BU3874

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
9 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/370 WET
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Groverman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering exploitatievergunning voor coffeeshop in Ulft door gemeente Oude IJsselstreek

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 9 november 2011 uitspraak gedaan in het geschil tussen eisers, een vennootschap onder firma en een individuele eiser, en de burgemeester van de gemeente Oude IJsselstreek. De eisers hadden beroep ingesteld tegen de weigering van de burgemeester om hen een exploitatievergunning te verlenen voor een coffeeshop in Ulft. De burgemeester had eerder op 25 november 2009 besloten om de vergunning te weigeren en had eisers gelast de coffeeshop te sluiten, wat zij op 10 maart 2010 ook daadwerkelijk deden. De rechtbank oordeelde dat de weigering van de vergunning rechtmatig was, omdat er geen zicht was op legalisatie van de exploitatie van de coffeeshop. Dit was in strijd met het gemeentelijke beleid dat slechts één coffeeshop per gemeente toestaat, en die vergunning was al verleend aan een andere exploitant. De rechtbank concludeerde dat eisers niet konden vertrouwen op de mogelijkheid om de vergunning van de vorige exploitant over te nemen, aangezien deze vergunning een persoonlijk karakter had en niet overdraagbaar was. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond en wees op het belang van handhaving van het gemeentelijke beleid. De beslissing werd genomen zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: 10/370 WET
Uitspraak in het geding tussen:
v.o.f. [naam bedrijf] en [naam eiser]
te Nijmegen,
eisers,
en
De burgemeester van de gemeente Oude IJsselstreek
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 november 2009 heeft verweerder geweigerd eisers een exploitatievergunning te verlenen voor [Coffeeshop], [adres] te Ulft (hierna: de coffeeshop).
Bij dat besluit heeft verweerder voorts eisers onder aanzegging van bestuursdwang gelast vóór maandag 7 december 2009 de coffeeshop te sluiten.
Bij besluit van 5 maart 2010 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen door eisers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, doch de begunstigingstermijn verlengd tot 10 maart 2010.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder tevens geweigerd een exploitatievergunning en een gedoogverklaring te verlenen voor de coffeeshop.
Eisers hebben beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 2 november 2011. Eisers, vertegenwoordigd door J.E. Eshuis, werkzaam bij JEE Juridisch Administratief Recht te Almelo, hebben te kennen gegeven niet aanwezig te zijn. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Vaartjes.
2. Overwegingen
2.1. Wat betreft de bij het bestreden besluit primair geweigerde exploitatievergunning en gedoogverklaring, overweegt de rechtbank als volgt.
Eisers is door de rechtbank bij brief van 14 juli 2011 gevraagd of zij hebben beoogd om verweerder te vragen in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de rechtbank tegen deze besluitonderdelen.
Uit de brief van de vertegenwoordiger van eisers van 27 juli 2011 begrijpt de rechtbank dat eisers dat niet hebben beoogd.
Voorts leidt de rechtbank uit die brief af, in aanmerking genomen dat tegen deze besluitonderdelen geen specifieke gronden zijn gericht, dat eisers niet hebben beoogd daartegen beroep in te stellen.
De rechtbank gaat er dus van uit dat het beroep niet tegen die onderdelen is gericht.
2.2. Wat betreft de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen het besluit van 25 november 2009 overweegt de rechtbank het volgende.
Ten tijde van het nemen van het primaire en het bestreden besluit werd de coffeeshop geëxploiteerd zonder de daartoe ingevolge artikel 2:28 van de Algemene Plaatselijke Verordening vereiste vergunning van verweerder. Verweerder was derhalve bevoegd daartegen handhavend op te treden. Verweerder heeft de coffeeshop feitelijk doen sluiten op 10 maart 2010.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, naar vaste jurisprudentie in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Concreet zicht op legalisatie van de exploitatie van de coffeeshop als zodanig was en is niet aanwezig, omdat verweerder de daartoe vereiste exploitatievergunning heeft geweigerd en rechtens mocht weigeren.
Verlening van die vergunning zou immers in strijd zijn met het gemeentelijke coffeeshopbeleid. Er is geen grond voor het oordeel dat dit beleid - dat niet meer dan één coffeeshop binnen de gemeente toestaat - wegens onrechtmatigheid daarvan niet mag worden gevoerd. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State - waarnaar de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 24 februari 2010, reg.nr. 09/1829, reeds heeft verwezen - volgt dat hetgeen eisers in dit verband hebben aangevoerd, geen hout snijdt. Nu de exploitatievergunning reeds aan een andere coffeeshop is verleend, kunnen eisers geen aanspraak aan het beleid ontlenen.
Voorts mochten eisers er niet op vertrouwen dat een aan de vorige exploitant van de coffeeshop verleende vergunning zou mogen worden overgenomen of voortgezet, omdat daarbij uitdrukkelijk was bepaald dat die een persoonlijk karakter had en dus niet overdraagbaar was.
Verder staat de vraag of de vergunning voor de andere coffeeshop terecht is verleend, thans niet ter beoordeling, omdat die vergunning in rechte onaantastbaar is geworden.
Hetgeen verder naar voren is gekomen, levert geen bijzondere omstandigheid op om, in weerwil van het beleid, tot vergunningverlening voor de coffeeshop over te gaan of van handhaving af te zien.
Ook hetgeen eisers in dit verband naar voren hebben gebracht, treft derhalve geen doel.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder de exploitatievergunning voor de coffeeshop rechtens mocht weigeren en dat hij rechtens tot handhaving mocht overgaan. De slotsom is dat het beroep ongegrond zal worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Groverman. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 november 2011.