ECLI:NL:RBZUT:2011:BU4993

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
7 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
125286 KG RK 11/588
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de rechter in een civiele procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Zutphen op 7 november 2011 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van een rechter. Het verzoeker, die betrokken was bij een procedure over het ouderlijk gezag, heeft op 28 september 2011 verzocht om de rechter te wraken. Dit verzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter partijdig was, omdat deze de toegang tot de zitting had geweigerd aan de adviseur van verzoeker, terwijl Bureau Jeugdzorg wel was toegelaten. De wrakingskamer heeft het verloop van de procedure en de ingediende stukken bestudeerd, waaronder het proces-verbaal van de zitting en de schriftelijke reactie van de rechter op het wrakingsverzoek.

De wrakingskamer overweegt dat een rechter op grond van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. De gronden die verzoeker heeft aangevoerd, zijn door de wrakingskamer niet als uitzonderlijk gekwalificeerd. De beslissingen van de rechter om Bureau Jeugdzorg wel en de adviseur van verzoeker niet toe te laten, zijn procesbeslissingen die niet zonder meer een grond voor wraking opleveren. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek voor zover dit gebaseerd is op gronden die niet gelijktijdig zijn aangevoerd.

De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de procedure in de onderliggende zaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van het wrakingsverzoek. Tevens is bepaald dat een volgend verzoek tot wraking van verzoeker in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen, gezien het misbruik van recht dat in de herhaalde verzoeken tot wraking wordt gezien.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige wrakingskamer
Rekestnummer: 125286 KG RK 11/588
Beslissing van 7 november 2011 van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [plaats, adres],
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
[rechter],
rechter in deze rechtbank.
1. Het verloop van de procedure
Het verloop van de wrakingsprocedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de op 28 september 2011 gehouden terechtzitting in de procedure met het zaaknummer 122500 FA RK 11/1085, betreffende de behandeling van het door mw. [naam] ingediende verzoekschrift strekkende tot wijziging van het ouderlijk gezag (van twee ouders naar één ouder) over de kinderen van [naam] en verzoeker, waaruit blijkt dat verzoeker op die zitting verzocht heeft [rechter] te wraken;
- de schriftelijke reactie van [rechter], ingekomen bij deze rechtbank op 29 september 2011, strekkende tot afwijzing van het verzoek tot wraking;
- het proces-verbaal van de behandeling van het verzoek tot wraking ter terechtzitting van 4 oktober 2011;
- het proces-verbaal van de behandeling van het verzoek tot wraking ter terechtzitting van 31 oktober 2011.
2. Het wrakingsverzoek
2.1. Verzoeker heeft aan zijn mondelinge verzoek tot wraking, gedaan ter terechtzitting van 28 september 2011, voor zover relevant, de volgende gronden ten grondslag gelegd.
2.1.1. Verzoeker heeft zich ter terechtzitting willen laten bijstaan door zijn adviseur mevrouw [adviseur verzoeker]. Door de rechter is besloten dat [adviseur verzoeker] de behandeling van het verzoekschrift niet mocht bijwonen. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij zich door elke adviseur ter terechtzitting mag laten bijstaan.
2.1.2. Verder heeft verzoeker aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat de rechter, ondanks de bezwaren van verzoeker, Bureau Jeugdzorg wel en [adviseur verzoeker] niet heeft toegestaan bij de behandeling van het verzoekschrift aanwezig te zijn.
3. Standpunt van [rechter]
[Rechter] heeft het verzoek tot wraking gemotiveerd weersproken bij verweerschrift, binnengekomen bij deze rechtbank op 29 september 2011. Het verweerschrift strekt tot afwijzing van het verzoek tot wraking. Op hetgeen [rechter] heeft aangevoerd zal hierna, indien van belang, nader worden teruggekomen.
4. Ontvankelijkheid
4.1. De wrakingskamer ziet zich allereerst voor de vraag gesteld in hoeverre verzoeker in zijn verzoek tot wraking kan worden ontvangen.
4.1.1. Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) kan op verzoek van een partij een rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Artikel 37 Rv bepaalt dat het verzoek moet worden gedaan zodra die feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden en dat alle feiten of omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen.
4.1.2. De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker ter terechtzitting van 28 september 2011 alleen de onder 2.1. weergegeven gronden naar voren heeft gebracht ter onderbouwing van zijn verzoek tot wraking. De feiten en omstandigheden die verzoeker ter terechtzittingen van 4 en 31 oktober 2011 naar voren heeft gebracht ter onderbouwing van zijn verzoek tot wraking, waren hem reeds op 28 september 2011 bekend. Verzoeker had ingevolge het bepaalde in artikel 37 Rv deze feiten en omstandigheden dan ook gelijktijdig met de onder 2.1. weergegeven gronden moeten voordragen.
4.1.3. Nu verzoeker de gronden voor zijn verzoek tot wraking, voor zover aangevoerd ter terechtzittingen van 4 en 31 oktober 2011, niet heeft aangedragen zodra deze feiten en omstandigheden hem bekend waren geworden en ook niet gelijktijdig met de overige door hem aangevoerde gronden, zal de wrakingskamer hem in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek tot wraking. De wrakingskamer zal de behandeling van het verzoek tot wraking dan ook beperken tot de gronden die door verzoeker zijn aangevoerd ter terechtzitting van 28 september 2011.
5. Verdere beoordeling door de rechtbank
5.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14, eerste lid van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2. Onderzocht moet worden of de door verzoeker aangevoerde gronden kunnen worden gekwalificeerd als een dergelijke uitzonderlijke omstandigheid. De wrakingskamer overweegt hieromtrent het volgende.
5.3. Verzoeker heeft aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat [rechter] aan mevrouw [adviseur verzoeker], de adviseur van verzoeker, de toegang tot de terechtzitting heeft geweigerd. Daarentegen heeft [rechter] Bureau Jeugdzorg wel toegestaan ter terechtzitting aanwezig te zijn.
5.4. De beslissingen van [rechter] om [adviseur verzoeker] geen toegang te verlenen tot de terechtzitting en Bureau Jeugdzorg wel, zijn procesbeslissingen. Ter terechtzitting is het aan de rechter om de orde en de gang van zaken ter terechtzitting te bepalen en te handhaven. Dergelijke procesbeslissingen kunnen behoudens bijkomende feiten en/of omstandigheden niet zonder meer een omstandigheid opleveren zoals onder 5.1. bedoeld. Een procesbeslissing is derhalve in het algemeen geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking, tenzij die beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter partijdig is, dan wel dat de dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.5. De behandeling ter terechtzitting in de onderliggende zaak betrof de behandeling van een verzoekschrift dat stoelde op artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek. Op grond van het bepaalde in artikel 803 Rv geschiedt de behandeling van een dergelijk verzoek achter gesloten deuren.
5.5.1. In de onderhavige verzoekschriftprocedure dient het verzoekschrift door een advocaat te worden ingediend. Dan is het op grond van artikel 279, derde lid Rv voor de opgeroepen verweerder mogelijk in persoon te verschijnen of zich te laten vertegenwoordigen of bijstaan door een advocaat. [adviseur verzoeker] is geen advocaat.
5.5.2. Evenmin kan [adviseur verzoeker] worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 798 Rv. Het verzoekschrift heeft immers niet rechtstreeks betrekking op rechten of verplichtingen van [adviseur verzoeker]. Nu zij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, kan ook op grond daarvan niet worden geconcludeerd dat [adviseur verzoeker] toegang dient te hebben tot de terechtzitting. Dat [adviseur verzoeker] de adviseur van verzoeker zou zijn, maakt haar nog geen belanghebbende .
5.6. Voor zover de gronden van het verzoek tot wraking betrekking hebben op de aanwezigheid van Bureau Jeugdzorg ter terechtzitting van 28 september 2011 overweegt de wrakingskamer het volgende.
5.6.1. Tijdens de terechtzitting werd het verzoek tot verkrijging van het éénoudergezag van mevrouw [naam] over de kinderen van [naam] en verzoeker behandeld. Zoals reeds hiervoor is overwogen vindt de behandeling van een dergelijk verzoek plaats achter gesloten deuren. Vanaf de beslissing van 30 november 2010 van de rechtbank te Zutphen zijn de in het verzoek bedoelde kinderen op grond van artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek onder toezicht gesteld bij Bureau Jeugdzorg. Gelet op de inhoud en strekking van het verzoekschrift is Bureau Jeugdzorg derhalve aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 798 Rv. Op grond van artikel 800, eerste lid Rv is Bureau Jeugdzorg dan ook opgeroepen om bij de behandeling van het verzoekschrift aanwezig te zijn.
5.7. Gelet op het voorgaande zijn de beslissingen van [rechter] om [adviseur verzoeker] geen toegang en Bureau Jeugdzorg wel toegang te verlenen tot de terechtzitting niet onjuist, laat staan dat deze beslissingen zozeer onbegrijpelijk zijn dat deze een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de vrees dat de rechter partijdig is, dan wel dat de dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Van bijkomende feiten en/of omstandigheden zoals onder 5.4. bedoeld is ook niet gebleken. Gelet op het voorgaande komt de wrakingskamer tot het oordeel dat er, noch gelet op de afzonderlijke gronden, noch gelet op de gronden in hun onderlinge samenhang bezien, sprake is geweest van uitzonderlijke omstandigheden zoals onder 5.1 bedoeld. Het verzoek tot wraking van [rechter] zal dan ook in zoverre worden afgewezen.
5.8. Het is de wrakingskamer bekend dat verzoeker meermalen op dezelfde gronden verzoeken om wraking heeft ingediend. Nu het steeds opnieuw op (nagenoeg) dezelfde gronden verzoeken om wraking van de behandelend rechter moet worden gekwalificeerd als misbruik van recht, wordt op voet van het vierde lid van artikel 39 Rv bepaald dat een volgend in deze tot gezagswijziging strekkende zaak gedaan verzoek tot wraking niet in behandeling wordt genomen.
6. Beslissing
De rechtbank:
6.1. verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking voor zover dit verzoek berust op de gronden aangevoerd ter terechtzittingen van 4 en 31 oktober 2011;
6.2. wijst voor het overige het verzoek tot wraking van [rechter] af;
6.3. bepaalt dat de procedure, bij de rechtbank bekend onder zaaknummer 122500 FA RK 11/1085, zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment dat het onderhavige wrakingsverzoek werd ingediend;
6.4. bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking van verzoeker in de zaak met zaaknummer 122500 FA RK 11/1085 niet in behandeling genomen wordt.
Deze beslissing is gegeven door mr. G. Vrieze, voorzitter, mrs. E.G. de Jong en M.C. van der Mei, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2011 door de voorzitter, in aanwezigheid van mr. F.A. Demmers, griffier.