2.3. Concreet zicht op legalisering is niet aanwezig. Verweerder is niet zonder meer verplicht daaraan mee te werken. Verweerder wil in geen enkel geval medewerking verlenen. Hij heeft zijn beleid ten aanzien van (handhavend optreden tegen) permanente bewoning van recreatiewoningen vastgesteld en neergelegd in zijn besluiten van 10 juni 1980 en 9 december 1980, en op behoorlijke wijze bekend gemaakt op 4 maart 1981, waaraan ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in haar uitspraak van 7 oktober 2009 (www.rechtspraak.nl; LJN: BJ9524) heeft gerefereerd. Nadien heeft de gemeenteraad - op 16 december 2004 en, nogmaals, op 30 oktober 2007 - expliciet besloten om het verbod op permanente bewoning van recreatiewoonverblijven onverminderd door te zetten. Uit evenvermelde uitspraak van de ABRvS volgt dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn beleid op 31 oktober 2003 daadwerkelijk uitvoerde, en dat daaraan niet afdoet dat de handhaving in de periode 4 maart 1981 - 31 oktober 2003 niet steeds met dezelfde intensiteit heeft plaatsgevonden.
Het bestreden besluit is met dit beleid in overeenstemming. Eiseres kan aan dat beleid geen aanspraak op ontheffingverlening ontlenen.
Ook biedt dat beleid overigens geen aanknopingspunt voor het oordeel dat verweerder de permanente bewoning door eiseres ongemoeid zou behoren te laten. Aan de stelling van eiseres dat zij de woning reeds sinds 1998 als zodanig in gebruik heeft, komt geen doorslaggevende betekenis toe. Verweerder is er terecht en op goede gronden van uitgegaan dat eiseres de recreatiewoning eerst per 1 oktober 2009 permanent en ononderbroken is gaan bewonen. Blijkens de gemeentelijke basisadministratie (gba) staat eiseres er per die datum ingeschreven. Voorts heeft eiseres verklaard dat zij in de jaren 2003-2004 met haar toenmalige echtgenoot een andere woning in de gemeente heeft bewoond, dat de recreatiewoning voor haar toen als “vluchtadres” diende en dat zij de recreatiewoning pas na haar scheiding permanent heeft betrokken.
Ook overigens is geen sprake van een bijzonder geval om van handhaving af te zien.
Het gegeven dat eiseres heeft aangekondigd de woning te willen verkopen per mei 2011 maakt handhavend optreden niet onevenredig, reeds omdat niet is gebleken van concrete verkooponderhandelingen.
Verder kan eiseres aan het wetsvoorstel voor de Wet vergunning onrechtmatige bewoning recreatiewoningen thans geen aanspraken ontlenen.
Tenslotte valt ook verder niet in te zien – daarvoor is geen feitelijk aanknopingspunt voorhanden – dat de situatie van eiseres zodanig afwijkt van anderen die de permanente bewoning van hun recreatiewoning moeten staken, dat het voor haar, anders dan voor die anderen, onmogelijk is te verhuizen, hoe onaangenaam dat ook voor haar is.
Al hetgeen eiseres in dit verband heeft aangevoerd, treft dus geen doel.