RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nrs.: 11/723 en 11/726
Tussenuitspraak in de gedingen tussen:
1. [eiser 1], eiser 1;
2. [eiser 2], eiser 2;
beiden te [plaats],
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn
verweerder.
Multiwerk B.V.
te Apeldoorn,
derde-partij.
Bij besluit van 29 maart 2011 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder maatwerkvoorschriften gesteld met betrekking tot de inrichting van de derde-partij op de percelen, kadastraal bekend gemeente [gemeente, kadstraal nummer], plaatselijk bekend [perceel 2] onderscheidenlijk [perceel 1] te Apeldoorn.
Het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Eisers hebben beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
De beroepen zijn, gelijktijdig met de beroepen met reg.nrs.: 10/1461 en 11/681, behandeld ter zitting van 4 oktober 2011. Eiser 1 is verschenen, bijgestaan door H. Martens, werkzaam bij Stichting Univé Rechtshulp te Assen. Eiser 2 is eveneens verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Groeneveld en M. Bomhof. Namens de derde-partij is [naam] verschenen.
2.1 Ingevolge artikel 8.42, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8.40 met betrekking tot daarbij aangegeven onderwerpen de verplichting worden opgelegd te voldoen aan voorschriften die nodig zijn ter bescherming van het milieu, gesteld door een bij die maatregel aangegeven bestuursorgaan.
Ingevolge artikel 2.17, eerste lid, onder a, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) geldt voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT) en het maximaal geluidsniveau (LAmax), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, dat het niveau op de gevel van gevoelige gebouwen, voor zover thans van belang, niet meer mag bedragen dan (LAr, LT) 50 en 45 dB(A) in onderscheidenlijk de dag- en de avondperiode en (LAmax) 65 dB(A) in de avondperiode.
Ingevolge artikel 2.20, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift bepalen welke technische voorzieningen in de inrichting worden aangebracht en welke gedragsregels in acht worden genomen teneinde aan geldende geluidsnormen te voldoen.
2.2 De inrichting bestaat, voor zover hier van belang, uit een loods aan de [perceel 2] voor de opslag van materialen en stalling van voertuigen en voor herstel- en constructieve activiteiten en uit een werkplaats met bijbehorend terrein aan de [perceel 1], waar hout met behulp van diverse houtbewerkingmachines wordt bewerkt.
Bij het bestreden besluit zijn vier maatwerkvoorschriften inzake het aspect geluid gesteld ten aanzien van de inrichting van de derde-partij:
“Maatwerkvoorschrift 1.
De volgende maatregelen moeten in de inrichting worden toegepast:
- Motoren van bedrijfswagens mogen tijdens het laden en lossen alleen in werking zijn indien dit strikt noodzakelijk is voor het laden en lossen (bijvoorbeeld bij gebruik van een hydraulische kraan);
- Storten van afval in de containers mag allen in de dagperiode (van 7.00 tot 19.00 uur) plaatsvinden:
- Ramen en deuren van de werkplaatsen aan de [perceel 2] en de [perceel 1] worden bij lawaaimakende werkzaamheden gesloten gehouden;
- Ramen in de werkplaats aan de [perceel 1] moeten in ieder geval kierdicht en zonder breuken zijn.
Maatwerkvoorschrift 2.
De minishovel mag op het terrein van de inrichting aan de [perceel 1] niet worden gebruikt.
Maatwerkvoorschrift 3.
In de periode tussen 19.00 tot 22.00 uur mogen geen bedrijfswagens op het terrein van de inrichting aan de [perceel 1] rijden.
Maatwerkvoorschrift 4.
In de inrichting mag het laden en lossen van steigermateriaal niet vaker dan 12 keer per jaar plaatsvinden.
De vergunninghouder is verplicht in een logboek datum en tijdstip te registreren van het incidenteel lossen van het steigermateriaal.”
2.3 Eiser 1 betoogt dat het laden en lossen van steigermaterialen ten onrechte niet tot de representatieve bedrijfssituatie is gerekend. Eiser 2 sluit zich bij dit betoog aan. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de geluidsgrenswaarden in de avondperiode door het laden en lossen van steigermaterialen weliswaar worden overschreden, maar dat deze activiteiten als incidentele bedrijfssituatie maximaal twaalf keer per jaar mogen plaatsvinden, zoals bepaald in maatwerkvoorschrift 4.
Ingevolge artikel 2.20, zesde lid, van het Activiteitenbesluit kan verweerder in afwijking van de standaardgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit andere waarden vaststellen. Verweerder kan daarbij voorschriften vaststellen met betrekking tot de duur van de activiteiten, het treffen van maatregelen, de tijdstippen waarop de activiteiten plaatsvinden of het vooraf melden per keer dat de activiteit plaatsvindt. In de Nota van Toelichting bij het Activiteitenbesluit (Stb. 2007, 415) is op p. 212 vermeld dat bij het stellen van een maatwerkvoorschrift hinder zoveel mogelijk beperkt moet worden, bijvoorbeeld door niet meer geluidsruimte te bieden dan nodig is en door het aantal dagen of dagdelen waarop de activiteit plaatsvindt te beperken. Daarnaast kunnen voorzieningen en gedragsregels worden voorgeschreven. Bij activiteiten waarvan op voorhand niet bekend is wanneer zij zullen plaatsvinden, kan bepaald worden dat de activiteiten vooraf aan het bevoegd gezag gemeld moeten worden.
Naar het oordeel van de rechtbank handelt verweerder in strijd met artikel 2.17, eerste lid, in verbinding met artikel 2.20, zesde lid, van het Activiteitenbesluit. Ten onrechte heeft hij immers geen andere geluidsgrenswaarden voor het laden en lossen van steigermaterialen vastgesteld bij het, in afwijking van de standaardgrenswaarden, bij maatwerkvoorschrift twaalf keer per jaar toestaan daarvan. Voorts ontbeert het bestreden besluit in zoverre een deugdelijke motivering, nu daar niet uit af te leiden is dat de hinder als gevolg van het (al dan niet tot de representatieve bedrijfssituatie van de inrichting te rekenen) laden en lossen van steigermaterialen door het in geding zijnde maatwerkvoorschrift zoveel mogelijk wordt beperkt.
2.4 De rechtbank ziet in dit geval, ter bevordering van de definitieve geschillenbeslechting, aanleiding om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:51a van de Awb en om verweerder in de gelegenheid te stellen bovenvermelde gebrek in het bestreden besluit te herstellen door alsnog andere geluidsgrenswaarden vast te stellen met betrekking tot het laden en lossen van steigermaterialen. Daarbij dient verweerder tevens voorschriften vast te stellen met betrekking tot de duur van de activiteiten, het treffen van maatregelen, de tijdstippen waarop de activiteiten plaatsvinden of het vooraf melden per keer dat de activiteit plaatsvindt, voor zover dat ter beperking van hinder aangewezen is. Daartoe zal de rechtbank een termijn stellen van twaalf weken.
De rechtbank verzoekt verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb, zo spoedig mogelijk kenbaar te maken of gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen.
Ter zitting heeft verweerder erkend dat er vraagtekens te plaatsen zijn bij de representatieve bedrijfssituatie. Gelet op de mogelijk daaruit voortvloeiende aanpassing van het bestreden besluit, zal de rechtbank de overige gronden van beroep om redenen van proceseconomie in de einduitspraak beoordelen.
In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak het door de rechtbank onder rechtsoverweging 2.3 vermelde gebrek te herstellen, dit met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze tussenuitspraak heeft overwogen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda, voorzitter, en mr. M. Groverman en mr. W.J.B. Claassen-Dales, leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 november 2011.