RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/950229-11
Uitspraak d.d.: 6 december 2011
tegenspraak / dip
[verdachte A],
geboren te [plaats op 1992],
wonende te [plaats],
thans gedetineerd in PI Arnhem, de Berg, Arnhem Noord.
Raadsman: mr. W.L.M. Fleuren, advocaat te Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 27 september 2011 en 22 november 2011.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 maart 2011 te Apeldoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [snackbar], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), hierin bestaande dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- die snackbar is binnen gegaan terwijl hij zijn gezicht had bedekt/verborgen en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] heeft gericht en/of heeft getoond en/of
- een (plastic) tas in de richting van die [slachtoffer A] heeft gegooid en/of die [slachtoffer A] mondeling dreigend heeft toegevoegd "pak het tasje...doe het geld er in... geef me geld...", althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Vaststaande feiten / aanleiding van het onderzoek
Op 18 maart 2011 omstreeks 23.34 uur heeft een overval plaatsgevonden op [cafetaria] in het [winkelcentrum te plaats]. Een man is het cafetaria binnengekomen, heeft met een (nep)pistool in zijn hand gewezen naar een persoon achter de kassa en gezegd dat hij geld wilde hebben. Hierop heeft een medewerker van het cafetaria iets tegen de man met dat pistool gezegd, waarop deze zonder buit het cafetaria heeft verlaten. Hierop is een onderzoek gestart met de naam Bleekbok.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daarbij heeft hij zich gebaseerd op de aangifte van [slachtoffer A], de bekennende verklaring van verdachte en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte C].
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Hij heeft daarbij aangevoerd dat er sprake is van medeplegen door verdachte en zijn twee medeverdachten.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de aangifte van [slachtoffer A]2, de verklaring van getuige [slachtoffer B]3 en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting tot bewezenverklaring kan worden gekomen van het ten laste gelegde feit. Nu verdachte het feit heeft bekend, wordt met die opsomming volstaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 18 maart 2011 te Apeldoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] te dwingen tot de afgifte van geld, toebehorende aan [snackbar], hierin bestaande dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen,
- die snackbar is binnen gegaan terwijl hij zijn gezicht had bedekt/verborgen en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] heeft gericht en/of heeft getoond en
- een plastic tas in de richting van die [slachtoffer A] heeft gegooid en die [slachtoffer A] mondeling dreigend heeft toegevoegd "pak het tasje...doe het geld er in... geef me geld...",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot 24 maanden gevangenisstraf waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte de bijzondere voorwaarde op te leggen dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dit inhoudt een behandeling bij MEE Veluwe.
De raadsman heeft betoogd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest een passende straf is. Verdachte heeft oprecht spijt van zijn daad en er is geen aanleiding om aan te nemen dat dit nogmaals zal gaan gebeuren. Voorts verzoekt de raadsman er rekening mee te houden dat verdachte PDD-NOS heeft en autistisch is. Verdachte geeft de voorkeur aan een behandeling via De Tender in plaats van bij MEE Veluwe, zoals geadviseerd door de reclassering.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte, samen met twee anderen, zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing. Verdachte heeft het gevoel van veiligheid van het personeel en de bezoekers van het cafetaria aangetast. De ervaring leert dat slachtoffers van een dergelijke (poging tot) afpersing veelal daarvan langdurige en ernstige psychische gevolgen ondervinden. Roofovervallen of pogingen daartoe veroorzaken ook in de maatschappij in het algemeen gevoelens van onrust en onveiligheid. Verdachte heeft zich laten leiden door zijn zucht naar financieel gewin zonder stil te staan bij de mogelijke ernstige gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers en de maatschappij.
De reclassering4 schat het recidiverisico als laag in. Het huidige delict heeft zich in een specifieke periode in verdachtes leven afgespeeld waarin structuur bij verdachte ontbrak. Zijn aanhouding heeft afschrikwekkend gewerkt en hij beseft dat criminaliteit geen oplossing biedt voor problemen. Verdachte staat open voor hulpverlening/begeleiding om de kans op recidive laag te houden.
De rechtbank zal in het voordeel van verdachte rekening houden met zijn jonge leeftijd en het feit dat sprake is van een poging en dus niet van een voltooid delict. Tevens houdt de rechtbank rekening met het relatief beperkte strafblad van verdachte en het feit dat er kennelijk sprake is van enige persoonlijkheidsproblematiek.
Evenals de officier van justitie acht de rechtbank een gevangenisstraf passend. Voor de duur van de gevangenisstraf wordt aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten die door het LOVS zijn vastgesteld. Daarbij wordt als richtlijn voor een overval van een winkel met bedreiging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 jaren genoemd. Hier is het bij een poging gebleven. Strafverzwarende factoren zijn het medeplegen en het gebruik van een nepwapen.
Alles overwegende zal de rechtbank verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden opleggen, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Als bijzondere voorwaarde legt de rechtbank verdachte op dat hij zich dient te gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften van de reclassering, ook als dit inhoudt het volgen van een (ambulante) behandeling bij MEE Veluwe.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 45, 47, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
* verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
* bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
* stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die
hem zullen worden gegeven door of namens de reclassering, zolang deze instelling dit
noodzakelijk oordeelt, ook als dit inhoudt het volgen van een (ambulante) behandeling
door MEE Veluwe;
- zich na zijn invrijheidsstelling op uitnodiging zal melden bij de reclassering en daarna zo frequent als deze instelling dat nodig acht;
- op verzoek van de reclassering ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit
medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een
identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage
zal aanbieden;
* beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door mrs. Van der Mei, voorzitter, Van der Hooft en Kropman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Oosting, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 december 2011.
Mr. Kropman is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal, nummer PL0620 2011079591, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Apeldoorn, gesloten en ondertekend op 10 juni 2011
2 Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer A] d.d. 18 maart 2011
3 Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer B] d.d. 18 maart 2011
4 Reclasseringsadvies d.d. 20-7-2011